1662: jan. , febr. , maart , mei , juni , juli , aug. , sept. , nov. , dec. 1663: jan. , febr. , maart , april , mei , juni , nov. , dec.
Christiaan Huygens aan R. Moray.4 januari 1662.
De brief bevindt zich in Londen, Royal Society. A la Haye le 4 Janvier 1662. Monsieur
Met opzet heb ik hem mijn genoemde machine laten zien en enkele van de makkelijkste proeven, opdat hij aan u verslag kon doen, en aan meneer Boyle, na gezien te hebben met hoeveel gemak ik me ervan bedien nu ik dat zachte cement heb gevonden, waarvan ik u de bestanddelen noemde. In zijn aanwezigheid heb ik een kleine, geheel platte blaas erin gedaan, die na drie keer lucht trekken opzwelt alsof hij helemaal vol lucht was, maar het vat waar ik hem in opsluit is klein. Hij heeft ook warm water zien koken, en een vogeltje in zwijm zien vallen, maar ik hield het in leven door snel het glas van het cement te trekken. We sloten er ook één van die stenen in op die in azijn gaan bewegen, die hij sterrensteen 3) noemt, en merkten op dat deze in de azijn erboven talloze luchtbelletjes gaf; die komen er anders ook uit, maar slechts in kleine hoeveelheid, en dit is wat de beweging veroorzaakt. Ik heb geprobeerd, maar niet deze keer, of het geluid van een klokje in het luchtledige verloren zou gaan, als ik het op katoen had gezet, en ik vond inderdaad dat het maar met moeite te horen was hoewel het vrij helder waargenomen was zolang de lucht in het vat bleef, want van de horloges die meneer Boyle gebruikte klinken de belletjes bijna niet zodra ze worden opgesloten. Enkele malen heb ik veertjes*) laten vallen in het luchtledige vat, die even snel neerdalen als lood, en in een ogenblik de afstand afleggen waarover ze in lucht 3 seconden zouden doen. 1) Zie brief No. 940. [ *) De figuren komen uit de notities over het luchtledige in T. XVII.] a) Mr. Southwell [Chr. Huygens]. Zie brief No. 941, noot 1. [No. 942: A. Kircher, Mundus subterraneus (1665), T. II, p. 414, Exp. 1.] [ Sir Robert Southwell (1635 - 1702), geboren in Ierland. Hij wordt genoemd in Divini/Fabri, Pro sua annotatione (Rome 1661, p. 107), bij de proef met het Saturnus-model. Later werd hij president van de Royal Society.] 2) Het werk aangehaald in brief No. 940, noot 10 [Deusing]. 3) Een soort koraal. |
[ 9 ]
Aangaande het plotselinge licht dat meneer Boyle Flashes of Light noemt: ik heb gevonden dat het niets anders is dan een damp in het vat, die er bij mij altijd in verschijnt bij de twee eerste keren dat ik de lucht eruit laat gaan*); en het moet wel de donkerheid van de glazen van meneer Boyle geweest zijn die hem belet heeft deze te zien. Hij draait enige tijd rond naar alle kanten, en doet het inwendige van het vat een beetje beslaan, wat hem schijnt te doen oplichten omdat hij witter wordt dan tevoren. Als men het glas een beetje verwarmt, alvorens het leeg te maken, komt er niets van deze damp, die mijns inziens niets anders is dan de waterachtige delen die in de lucht zweven, en die zich makkelijker verzamelen als er minder lucht is om ze heen en weer te bewegen. En het is zelfs nodig dat deze lucht koud is om minder beweging te hebben, zodat dit verschijnsel in de zomer blijkbaar niet waargenomen zal worden. Bij de kleine open buisjes die water aantrekken heb ik gevonden dat hetzelfde gebeurt in het luchtledige als in de lucht. Evenzo hebben glastranen die breken geen enkel respect voor het luchtledige, want ik heb ze daarin doen breken [<], maar toch kon ik toen de lucht nog niet zo goed uit de fles trekken als nu. Daar is meneer Southwell die me vaarwel komt zeggen. Daarom eindig ik na u te hebben gezegd dat ik volkomen ben
[ *) Zie het filmpje 'Cloud in a bottle': door uitzetting koelt de lucht af tot onder het dauwpunt.]
|
[ 23 ]
Christiaan Huygens aan [R. Moray].3 februari 1662.
De brief bevindt zich in Londen, Royal Society. A la Haye le 3 février 1662. MonsieurHet is lang geleden dat ik u bericht had moeten geven dat de heer Harel mij uw brief heeft gebracht met een tweede exemplaar van de Chymist van de heer Boyle, maar mijn ongesteldheid, die begonnen is met het nieuwe jaar en me tot op dit ogenblik is bijgebleven, heeft me dit doen uitstellen, evenals verscheidene andere noodzakelijke dingen. Uit het antwoord 1) dat ik op uw lange brief 2) van 13 december heb gegeven zult u vernomen hebben dat ik het eerste exemplaar van de genoemde Chymist had ontvangen, wat echter niet de verplichting vermindert die ik aan u heb omdat u mij het andere hebt gestuurd. Ik bedank u ook voor de kopie 3) van het Systeem van de heer Wren, dat ik met genoegen heb gelezen, 1) Brief No. 940. 2) Brief No. 935. 3) Brief No. 934 [met plaat]. |
[ 24 ]
en ik zou me erover verbazen waarom hij het me niet toen ik in Londen was heeft meegedeeld zoals nu, als niet zijn brief die hij schreef aan de heer Neile, waarvan mij een afschrift 4) is gestuurd uit Parijs, me had doen zien dat hij van plan was het in te trekken, en dat hij het nu slechts naar voren heeft gebracht om aan de heer Frenicle te tonen dat de gedachte die hij onlangs heeft geuit aangaande de beweging van Saturnus al oud was en bij hem afgewezen.
In mijn voorlaatste brief 5) heb ik u verscheidene bijzonderheden verteld over mijn pneumatische machine en sindsdien nog enkele experimenten in die 6) waarvoor meneer Southwell zorg wilde dragen. Terwijl ik nu tijdens mijn ziekte gedwongen was af te zien van het doen van andere, is er evenwel één dat ik al in het begin [<] had gedaan, en dat ik sindsdien nu en dan herhaald heb, waarover ik me tot nu toe niet geheel tevreden heb kunnen stellen. Dit verdient het dat ik het u meedeel en dat u en meneer Boyle mij helpen de werkelijke oorzaken ervan te onderzoeken. 4) Brief No. 933. Die woorden "uit Parijs" laten zien dat dit afschrift niet rechtstreeks door Moray is gestuurd, maar waarschijnlijk via Thevenot; zie brief No. 952, noot 9. 5) Brief No. 940. 6) Zie brief No. 953. [ *) De figuur komt uit de notities in T. XVII, p. 323, bij 28 en 29 dec..] |
[ 25 ]
het water soms niet kon laten dalen, hoewel ik het gedurende verscheidene uren in het luchtledige vat liet zitten. Dit alles geeft me wel te denken, maar ik wil u nog niet onderhouden met mijn gissingen en redeneringen, omdat ik hoop dit meer gefundeerd te kunnen doen als ik ditzelfde experiment nog verder heb voortgezet.
Ik heb nieuws ontvangen van de heer Hevelius 7) dat de verhandeling van Horrocks bij hem is afgeleverd en dat hij deze gaat drukken, nu zijn waarneming van Mercurius bijna klaar is.
7) Zie brief No. 956.
R. Moray aan Christiaan Huygens.3 februari 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 24 Janvier 1662. MonsieurUit vrees dat u de vertraging van mijn antwoord op uw brief van 30 december toeschrijft aan mijn slordigheid, of andere verwijtbare oorzaak, wil ik het niet langer uitstellen, hoewel eigenlijk nog niet alle dingen klaar zijn die ik u met deze gewone post dacht te zenden. Ik zou u nu de brieven moeten terugsturen die de heer Frenicle aan u heeft geschreven 1) maar onze Amanuensis*) heeft zoveel zaken onder handen sinds hij de opdracht kreeg ze te kopiëren dat hij het nog niet heeft kunnen doen. Maar ik ben van mening dat u er niet boos over zult zijn, omdat ik van plan ben ze u volgende week te sturen, samen met enkele andere die Frenicle heeft geschreven aan de heer Digby 2), waarover ik niets 1) Zie de brieven No. 901 en 927. 2) Zie brief No. 969. [ *) In T. Birch, The history of the Royal Society, I (1756) wordt de amanuensis vaak genoemd.] |
[ 26 ]
wil zeggen tot u ze ziet. Ik zend u hier evenwel een bewijs 3), dat u zal bevestigen wat ik u al heb gezegd over het ongeduld dat ons kwelt, in afwachting van publicatie van de Verhandelingen waarop u ons hebt doen hopen. De heer mylord Brouncker is ermee begonnen als het ware zonder er aan te denken, op zoek naar de Universele Maat waarvan mijn laatste brief 4) melding maakte. Hij stuurt u het eerste afschrift ervan. Maar ik heb ook de opdracht u namens hem mee te delen wat hij om te beginnen heeft gevonden voor de Universele Maat, en een andere conclusie waartoe een passage in uw vorige brief aanleiding gaf. Hij heeft zijn experiment over de Universele Maat niet lang genoeg willen uitstellen om een bol van fijn zilver te krijgen. Maar men heeft er een laten maken van zilver van de muntkwaliteit hier, oordelend dat het experiment daarmee nauwelijks minder gemakkelijk zou zijn dan als het zilver zuiver was. Het middel dus dat hij voorstelt om deze Universele maat te krijgen is: Een bal te nemen van zilver met het gehalte van het Engelse geld (d. w. z. waarvan een pond van 12 ons, 11 ons en twee penningen aan zuiver zilver heeft, en 18 penningen aan koper), waarvan de middellijn zich verhoudt tot de lengte van de draad, waaraan hij is opgehangen, als 1 : 54 5), te meten vanaf het middelpunt van de bal; dan zal elke uitwijking of slingering gedaan worden in een tijd van één seconde (volgens zijn slingerklok) en deze lengte kan de Universele basis zijn voor alle soorten metingen. Men heeft gevraagd een bol van zuiver zilver te laten maken, en zijn maat daarop af te stemmen. Wat hij ons heeft beloofd voor aanstaande woensdag. Het andere axioma dat hij heeft vastgesteld is over de daalsnelheid van lichamen van verschillende materie. U hebt in uw vorige brief 6) gezegd dat men de grootte kan bepalen van een bal van kurk waarvan het dalen even snel gaat als van een gegeven loden bal. En hij vindt dat de middellijn van de ene zich tot die van de andere moet verhouden als hun zwaartes. Maar we zijn werkelijk nogal koddig, hij en ik met ons beiden; omdat noch de een noch de ander zich herinnerde wat u had gezegd. Want nu ik hier uw brief herlezen heb, vind ik dat u daarin hetzelfde zegt, maar in iets andere woorden; het is u dus toegestaan erover te lachen zoals ik zojuist gedaan heb. Hij heeft evenwel te goeder trouw gehandeld, daar hij zich niet herinnerde dat u de zaak zo duidelijk had bepaald. Ik ga nu kijken wat ik u te zeggen heb over de onderwerpen van uw laatste brief. Ik ben heel blij dat uw Pneumatische Machine klaar is; we zullen het risico lopen opnieuw aangegrepen te worden door enkele vlagen van ongeduld, als u lang wacht met het aan ons meedelen van de experimenten die u ermee doet. Meneer Boyle is ook bezig met het doen van nieuwe in zijn nieuwe Machine, waarvan hij u deelgenoot zal maken zodra ze klaar zijn. Hij heeft me opgedragen u te zeggen dat zijn cilinder 3) Zie Aanhangsel No. 965. 4) Zie brief No. 935. 5) Moray laat hier de breuk ¾ weg (zie brief No. 968). 6) Zie brief No. 887. |
[ 27 ]
in water staat, en dat hij het buitengewoon goed doet; alleen morst er soms water op de plaats waar de experimenten worden gedaan. Ik verlaat me op de komende week voor wat betreft de hypothesen van de heer Wren en de heer Frenicle 7). Maar het is toch nodig dat ik u beken tot nu toe geen tijd had te lezen wat de laatste heeft geschreven. Ik zeer blij met de hoop die u ons geeft dat u deze twee volgende jaren zorgvuldig de fasen van Saturnus gaat waarnemen. Als u het goed vindt zullen wij ook trachten enkelen van de onzen ervoor in te zetten. We twijfelen er niet aan dat uw hypothesen bevestigd worden. Uw mening over de Sceptical Chymist is diezelfde van allen die erover kunnen oordelen. De heer Neile is zeer tevreden met wat u gedaan hebt voor de publicatie van de verhandeling van meneer Horrocks 8).
Wat u zegt over van de slingeringen en de uitwijking van de slinger voor het vinden van de Universele maat wordt goedgekeurd door de heer mylord Brouncker, die er maar 4 of 5 graden op zijn hoogst aan toekent. We hebben al opdracht gegeven aan 4 of 5 personen er apart proefnemingen van te doen, om te zien hoe de zaak zal slagen. Wat betreft de gelijkheid van de beweging van ballen van verschillende materie en grootte, we hebben gezien bij 2 loden kogels van verschillende grootte, met de kleine opgehangen aan een langere draad dan de grote, even hoog gebracht, dat hun snelheden gelijk waren zolang de uitwijkingen groot waren, maar dat aan het eind, toen de uitwijkingen kleiner werden, de langste sneller ging dan de andere. Ik heb niet genoeg tijd om hierover uit te weiden maar een andere keer kunt u de rest krijgen als het nodig is, dat wil zeggen als u het wenst. 7) Zie Aanhangsel No. 970. 8) Zie het werk van brief No. 885, noot 8 [en No. 935, n. 17]. 9) Dat wil zeggen met de Cycloïde. |
[ 28 ]
Meneer mylord Brouncker en ik hebben alle winkels van St. Paul's Churchyard afgelopen op zoek naar dat exemplaar van uw Systeem van Saturnus dat we allebei hadden gezien, maar we zijn er niet wijzer van geworden. Als ik bevind dat iemand wil ondernemen het te herdrukken zal ik u ervan op de hoogte stellen. Meneer Boyle vindt alles wat u hebt gedaan voor de inrichting van uw Machine buitengewoon goed. Alleen vreest hij dat als de Kraan eenmaal vuil is, u dat leer waarmee hij bekleed is onhandig vindt. Uw Cement lijkt mij veel handiger dan het zijne. Meneer Boyle heeft Deusing 10) gezien en geeft er dezelfde waardering aan als u; wat voldoende is om me de lust te benemen u de moeite te geven het mij op te sturen. Nu ik alles heb afgewerkt wat ik u op dit ogenblik te zeggen had over de inhoud van uw brief, zou ik u nog heel graag enige momenten onderhouden over enkele dingetjes die wij doen, maar doordat enkele personen mijn kamer inkomen die iets belangrijks hebben af te handelen moet ik ze uitstellen tot een andere keer. Zodat ik deze keer zal eindigen met enige spijt dat ik niet genoeg tijd heb om u helemaal moe te maken en dan af te ronden zonder verontschuldiging. Maar nu ben ik weg terwijl ik zeg dat ik ben
10) Zie het werk van brief No. 940, noot 10.
|
[ 34 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.9 februari 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 30 Janvier 1662. MonsieurZiehier, volgens wat ik u in mijn laatste brief 1) heb beloofd, de brieven die u me hebt gestuurd 2), met afschrift van de brieven 3) die we van dezelfde hand hebben gekregen. De laatste lijkt voor de heer Wren van voldoende belang om er een antwoord op te geven. Maar hij heeft er geen zin in, en zegt dat alles wat er te zeggen valt, is dat de heer Frenicle zich heeft voorgesteld dat hij meningen heeft die hij niet heeft. U zult erover oordelen hoe het zit als u leest wat hij zegt. De heer Wallis heeft datgene wat hem aangaat nog niet gezien; maar hij zal het binnenkort zien, en u zult vernemen welk antwoord hij zal geven. In mijn laatste brief vergat ik bij het getal 54 toe te voegen 1) Zie brief No. 964. 2) Zie brief No. 940. 3) Zie de Aanhangsels No. 969 en 970. |
[ 35 ]
een breuk, van ¾, toen ik het had over de Universele maat. Maar sindsdien heeft meneer mylord Brouncker kogels van zuiver zilver laten maken en zijn regel veel makkelijker gemaakt om te vinden. Namelijk dat men een slinger moet maken van een ragfijne zijden draad, & een zuiver zilveren kogel, en als daarvan de middellijn het 50e deel is van de lengte van de draad, vanaf het middelpunt van de kogel, kan elke slingering plaatsvinden in een seconde, als de uitwijkingen niet groter zijn dan 5 graden naar elke kant. Dan zal de lengte van de draad, vanaf het middelpunt van de kogel, naar omhoog, de gewenste universele maat zijn, die overal kan worden gemaakt, en die zal kunnen dienen als basis voor alle andere metingen die men moet doen. Om nu deze maat te maken kan men een kogel nemen met een middellijn kleiner dan de duim van een gewone man, en als men hem heeft vastgemaakt aan een zijden draad van de lengte, vereist voor seconden: als deze niet 50 keer zo groot is als de middellijn van de kogel, moet men een andere nemen met een kleinere of grotere middellijn totdat men de voorgestelde verhouding treft. Maakt u er alstublieft een op deze manier, en stuur ons de lengte ervan in Rijnlandse duimen, opdat we die kunnen vergelijken met die welke 4 of 5 van onze 4) op zich hebben genomen te maken. Ik geloof dat ik u in mijn vorige brief heb gezegd dat loden kogels van verschillende grootte niet slingeren met gelijke tijden, hoe klein de uitwijkingen ook zijn, volgens wat wij hebben beproefd, hoewel het schijnt dat u geen verschil hebt gevonden, noch bij verschillende stoffen, noch bij verschillende grootten. Ik wil u in dit pakket nog iets aardigs 5) sturen dat ook van mylord Brouncker komt, als de Kopiist woord houdt, waarover u naar ik denk niet weinig tevreden zult zijn. Het is een demonstratie om te bewijzen, dat een Kanon begint terug te stoten voordat de kogel er is uitgekomen. U zult er experimenten in vinden die u om te beginnen zullen verrassen, als ik me niet vergis. Dit zal de eerste Kopie zijn die ervan is afgegeven. Genoeg nu daarover voor deze keer. Maar het lijkt erop dat het antwoord dat u gaat geven op mijn laatste brief mij aanleiding zal geven u langer te onderhouden. U weet dat ik van ganser harte ben
Terwijl ik eindig met schrijven komt mylord Brouncker binnen, en hij brengt me een bewijs van de verhouding die nodig is bij lichamen van verschillende stoffen om de snelheid van hun daling gelijk te maken. Ik heb u wel gezegd in mijn 4) Bij het begin van een andere pagina van zijn brief liet Moray het woord 'Society' weg. 5) Het stuk No. 889, dat we bij vergissing beschouwden als Aanhangsel bij brief No. 888. |
[ 36 ]
vorige brief 6) dat u zou lachen over het feit dat hij en ik allebei waren vergeten wat u mij erover had bericht (wat ik pas herkende na uw brief te hebben gelezen) 7). Maar nu, als u doet zoals hij en ik hebben gedaan, zult u wel een half uur lang lachen. Het blijkt dat ik de woorden van zijn propositie ook was vergeten, me alleen herinnerend dat ze in wezen overeenstemde met de uwe; maar met dit papier 8) dat hij u stuurt, met zijn groeten, zult u zien dat er verschil is tussen de twee proposities (dat wil zeggen de zijne en de uwe), niet alleen wat de woorden aangaat, maar ook in het feit dat de zijne algemener is dan de uwe. De zijne is, dat om te maken dat twee lichamen van verschillende materie in dezelfde tijd van gelijke hoogte vallen, is nodig dat het oppervlak van het ene tot het oppervlak van het andere is, als hun werkelijke zwaarte a), terwijl de uwe spreekt van de verhouding van de middellijnen, & van de soortelijke zwaarte. De uwe is immers alleen waar bij vaste lichamen, en de zijne bevat ook die waarvan het inwendige leeg is (als dit gezegd kan worden) of vol met een andere materie. Nu geloof ik dat de kanttekening u evenzeer zal bevallen als al het overige. Tot ziens. Ik herinner me dat ik niet de tijd had mijn laatste brief te herlezen nadat ik die geschreven had, wat ongetwijfeld de oorzaak zal zijn dat de betekenis er wel vaak in de war gebracht is, aangezien het voor mij heel gewoon is om woorden te vergeten die opgeschreven zouden moeten worden.
6) Zie brief No. 964. 7) Zie brief No. 887. 8) Zie Aanhangsel No. 973. a) Dit zou me niet ontgaan kunnen zijn daar dit het principe is dat gesteld moet worden om mijn regel te vinden, en er is geen ander. Dat is heel grappig dat mylord Brouncker als een Theorema naar voren brengt wat zijn eerste hypothese is. [Chr. Huygens.]
|
[ 50 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.10 februari 1662.
De brief is in Londen, Royal Society.
Het concept is in Leiden, coll. Huygens. A la Haye le 10 Fevrier 1662. MonsieurNa het bewijs van meneer mylord Brouncker 1) te hebben onderzocht, verzeker ik me ervan dat hij het me niet kwalijk zal nemen als ik ongekunsteld zeg wat ik ervan denk, namelijk dat het in het geheel niet mijn Theorema bewijst over de gelijkheid van de tijden van neerdalen in de Cycloïde, en dat zijn gehele daartoe strekkende redenering niets waars bevat. Want als hij zijn kromme HdX heeft geconstrueerd uit oneindig kleine gelijke rechten Hb, bd, df &c. zo, dat de loodrechte hoogten van hun hellingen een rekenkundige reeks vormen, en zijn bal laat rollen vanaf X, beweert hij dat de lijnen Xh, hf, fd, db, bH alle in gelijke tijden worden doorlopen, wat hij niet met reden heeft aangetoond, en hij zal het nooit kunnen doen, want het is zeer onjuist. |
Er zou uit volgen dat, met de kromme in twee gelijke delen verdeeld zoals in L, de bal uit X komend gelijke tijden zou gebruiken om XL en HL te doorlopen, terwijl ik toch heb aangetoond dat, door de onderschepte middellijn OH gelijk te verdelen in N en de geordineerde NM te trekken, de tijden over XM en MH gelijk zullen zijn, waarvan het deel XM altijd korter zal zijn dan MH. Maar om u te doen zien waarin hij zich heeft vergist: hij veronderstelt dat de daaltijd over het vlak Xh, te beginnen bij X, het 5e deel is van de tijd over bH, de val beginnend
1) Zie het stuk No. 965. |
[ 51 ]
vanaf b, omdat de hoogte van de loodlijn Xj het vijfvoud is van ba, met de lijnen Xh en ba 2) gelijk. Hij veronderstelt dit gevolg, zeg ik, zonder het te bewijzen, en het is ook helemaal niet waar. Iets daarna concludeert hij dat de bal, dalend vanaf punt X, en aangekomen in h, hier dezelfde snelheid zal hebben als in X, waarvan ik niet begrijp hoe hij het kan bedenken, daar de bal in X geen snelheid had, en vanaf daar dalend gaat hij langs alle graden van langzaamheid, volgens de principes die ik volg. Daarmee is hij het eens, zie ik, te weten dat in gelijke tijden de snelheidsgraden gelijkelijk toenemen, wat het enige is dat ik veronderstel, of liever dat ik aantoon, want mijn eerste veronderstelling is nog simpeler. En hier hebt u iets, meneer, om u te laten zien dat niet alles wat lijkt op een wiskundig bewijs het daarom ook is. Toen ik de vorige winter in Parijs was*) gaf de heer Auzout, die een heel goed meetkundige is, me ook een bewijs van hetzelfde Theorema dat eveneens fout was, zodat mylord Brouncker zal zien dat hij niet de enige is die zich erin vergist heeft, en als hij wil blijven zoeken naar het ware bewijs zal hij leren, of hij het vindt of niet, dat het nogal moeilijk is. Wat betreft het andere deel van zijn bewijs, dat is om aan te tonen dat de voorgestelde lijn een Cycloïde is, er is een plaats waar het me gebrekkig lijkt, waar gezegd wordt and therefore 3) AH. HI :: Δ EMD. Δ Eκu, want ik weet niet of hij deze gevolgtrekking maakt. Ik twijfel er evenwel niet aan dat het voorgestelde waar is 4). De eigenschap van de Cycloïde, dat door afwikkeling ervan een dergelijke kromme beschreven wordt, was niet moeilijk te bewijzen nadat meneer Wren de afmeting van deze lijn gevonden heeft, maar de genoemde eigenschap methodisch te vinden, zoals ik heb gedaan, kostte meer moeite. Het spijt me dat ik nog niet de verhandeling over het uurwerk zou kunnen publiceren, waarin ik over dit alles geschreven heb.°) De proeven met het luchtledige en de constructie van de machine hebben me veel tijd genomen, zoals ook verscheidene andere zaken; om voor dit alles zorg te dragen zou ik meer dan één lichaam moeten hebben. Ik hoop dat meneer Southwell eindelijk in Londen is aangekomen en dat u via hem mijn brief 5) hebt ontvangen waarin ik verslag uitbracht van enkele van de genoemde experimenten. Het belangrijkste is datgene dat ik u een week geleden stuurde 6), waarvan ik het eind nog niet zou kunnen zien, te meer daar ik geen buizen van 4 voet en meer heb, en het zelfs lastig zou zijn ze te gebruiken, als ik ze had; bij gebrek daaraan heb ik met kwik #) geprobeerd of het in de buis zou blijven hangen zoals water, nadat de klok is leeggemaakt; maar steeds heb ik het zien dalen, zelfs in buizen die 2) In de conceptbrief is ba verbeterd in bH. [ *) 'Journal' in T. XXII, p. 560: 9 maart 1661.] 3) Zie de plaat tegenover p. 28. 4) Tot hier zijn verscheidene woorden onderstreept. [ °) Horologium oscillatorium (1673), pars III. (Ned.) ] 5) Zie brief No. 953. 6) In brief No. 963. [ #) De figuur komt uit de notities in T. XVII, p. 325.] |
[ 52 ]
slechts een hoogte hadden van 2 duim en minder. Ik twijfel eraan of het niet komt doordat ik het niet volmaakt genoeg kon zuiveren van lucht, ook al blijft er niets over dat zichtbaar is. Om de universele maat vast te stellen is het mijns inziens overbodig te streven naar zuiverheid van het zilver, of zelfs enig verschil te maken in metaal, omdat het niet van belang is dat men overal hetzelfde gebruikt. Ook is het niet nodig of zelfs dienstig een precieze verhouding 7) te bepalen tussen de middellijn van de bol en de lengte van de slinger (zoals u zegt van 1 tot 54), daar dit slechts kan dienen om het gebruik van deze maat moeilijker te maken, want het zal nodig zijn uw bol meer dan eens opnieuw te maken. En ik weet uit ondervinding dat het, om een slinger te krijgen waarvan elke slingering een halve seconde is, voldoende is ervoor te zorgen dat de middellijn van de bol slechts kleiner is dan het 6e deel van de slingerhoogte, en dat het niet uitmaakt of de bol nu van lood is, van ivoor of van kristal, wanneer men maar kleine slingeringen neemt. Zo zou het ook voor de lengte van de secondenslinger voldoende zijn te bepalen dat de middellijn van de bol niet groter is dan het 20e of misschien 10e deel, en aan de andere kant niet kleiner dan het 50e of 60e deel, om te voorkomen dat de bol te licht is. Als ik een kopiist ter beschikking had zou ik u nu de tabel zenden voor de tijdsvereffening*). Alle dagen staan erin, wat maakt dat er meer tijd nodig is voor het kopiëren dan ik op het ogenblik heb. Dat wordt dus volgende week met de gewone post, en dan zal ik u ook meedelen de verdelingen die op de staaf van de slinger moeten worden aangegeven, om door verhoging of verlaging van het verschuifbare loodje de gang ervan te versnellen of vertragen met een gegeven hoeveelheid, zoals een minuut of 2 of zoveel seconden per dag, wat zo noodzakelijk is voor het afstellen van het uurwerk dat het anders onmogelijk is, denk ik. Ik ben
Sign of S. Andreu in Rood Lane. To deliuer to Sir Robert Moray. 8 d. 7) Hier eindigt de conceptbrief. [ *) De tabel staat op p. 56 en is gepubliceerd in Kort onderwys ..., 1665. In beeld: analemma.] [ 23 nov. '61 (T. III, p. 389): al 5 weken tijdwaarnemingen; 8 maart '62 (p. 71): uurwerk al 4½ maand nauwkeurig.]
|
[ 59 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.[17 februari 1662 1)].
De brief is in Londen, Royal Society. Gisteren ontving ik uw brief en daarbij de brieven van de heer Frenicle die ik u had geleend, de andere aan de heer ridder Digby, die u denkt te hebben toegevoegd, zijn achtergebleven 2). Wat de universele maat aangaat, ik heb erover gesproken in mijn voorgaande brief 3), en ik kan verzekeren dat mijn experimenten over de slinger van een halve seconde met bollen van verschillende materie en grootte 1) De datum blijkt uit brief No. 993. 2) No. 969-972. Deze zijn dus niet met brief No. 968 verstuurd. 3) In brief No. 976. |
[ 60 ]
zeer nauwkeurig zijn geweest, maar die wil ik toch nog herhalen omdat u zegt het tegendeel te hebben gevonden van wat bij mij gebeurde. Ik zeg u dank voor de experimenten 4) van mylord Brouncker; bij een deel daarvan ben ik aanwezig geweest*) naar ik me herinner, in een galerij van Gresham College, maar niet bij die aangaande dat buitengewone verschijnsel waarbij de kogel naar de andere kant gaat en niet naar die welke het volgens de terugstoot van het kanon zou moeten zijn. Wanneer ik in aanmerking neem de kromme die de kogel beschrijft als hij in het kanon is, en dat door de voortzetting van de beweging van deze nadat hij er is uitgekomen, het noodzakelijk moet gebeuren dat de kogel nog in de rechte lijn van het Kanon blijft en dus precies recht voor de mond (want op zijn minst is er weinig of niets op te zeggen), kan ik het niet eens zijn met de oorzaak die mylord Brouncker ervan geeft. Om een andere ervoor te raden zou men aanwezig geweest moeten zijn en alle omstandgheden gezien moeten hebben. Toen ik twee bollen van verschillende materie zocht die met gelijke snelheid door de lucht zouden vallen, was mijn principe dat hun oppervlakten, waaraan de lucht weerstand biedt, onderling dezelfde verhouding moesten hebben als hun werkelijke zwaarten, en ik ben verzekerd dat mylord Brouncker ook hetzelfde heeft gebruikt. Met deze veronderstelling vond ik daarna wat dan de verhouding van hun middellijnen was die eruit voortkomt: als die van de zwaarte van de materialen, omgekeerd genomen. Dat is dus grappig, dat u me als een nieuw theorema stuurt wat ik als principe gebruikte, want zonder langs die weg te gaan was het me onmogelijk iets te bepalen. Hier is de tabel die ik u beloofd heb voor de tijdsvereffening 5), en hoe deze gebruikt moet worden. Ik stuur u ook 6) de verdelingen om aan te geven op de staaf van uw slinger, de getallen aan de rechterkant zijn de afstanden, genomen vanaf het punt beneden dat ik noem het slingermiddelpunt, en het zijn honderdsten van onze duimen; die aan de linkerkant laten zien hoeveel minuten uw uurwerk per dag sneller zal lopen dan als er geen schuiflood is, als u het tot daar optrekt. Maar het is nodig dat dit schuiflood 1/28 is van het grote lood van de slinger, en dat de staaf ook precies evenveel weegt. Het grote lood moet stevig vastzitten aan de staaf, zodat het niet een beetje kan waggelen. Men kan deze verdelingen nog gemakkelijk onderverdelen, elke zelfs tot op 15 delen, die dan een verschil van een seconde per dag zullen maken, door het loodje van de ene naar de andere te schuiven. Ze komen niet hoger dan tot op de helft van de staaf, omdat dat geen nut zou hebben, want als het loodje wordt gezet op gelijke afstanden van het punt 4) Zie App. No. 889 bij brief No. 888. Zie ook brief No. 968. [ *) T. XXII, p. 573: 18 april 1661.] 5) Deze tabel is blijkbaar dezelfde als in App. No. 978, 979, met brief No. 977 aan Lodewijk Huygens verstuurd. 6) Deze tabel zat niet bij deze brief, maar bij brief No. 984 van 24 februari. Daar het origineel verloren is gegaan is gekopieerd uit de Adversaria. Zie No. 985. |
[ 61 ]
beneden, dat wil zeggen het slingermiddelpunt, of van het ophangpunt van de slinger boven, doet het deze met gelijke snelheid gaan*). Ik ben van ganser harte
[ *) Horologium oscillatorium, 1673, T. 18, p. 343 (Ned.): "Waaruit blijkt ...", op 2 plaatsen dezelfde snelheid, zoals D en E in de figuur hiernaast.]
|
[ 65 ]
[ 66 ]
Ik verwacht met ongeduld wat meneer Boyle zal hebben gezegd van het experiment dat ik stuurde 4) aangaande het water dat niet daalt. Het laatste dat ik heb gedaan is geweest om de zwaarte van lucht te vinden, waarbij ik een fles gebruik die ongeveer 130 ons water kan bevatten, en die ik gemakkelijk van de machine kan halen nadat hij is leeggemaakt*). Ik vond de verhouding van de zwaarte van lucht tot die van water vrij dichtbij die van meneer Boyle, te weten als 1 tot 960, dat wil zeggen ongeveer, want een heel precieze meting zou men niet kunnen krijgen, behalve op een andere veel lastigere manier dan ik me heb voorgesteld. Bericht u mij alstublieft wat uw meetkundigen vonden van het bewijs 5) van meneer mylord Brouncker, en wat hij zelf ervan denkt na mijn opmerkingen 6) te hebben gezien. Ik ben
Ik groet heel ootmoedig de heer Ball 7) en me altijd de ontvangst herinnerend die hij me gaf bij hem, wens ik van harte hem van dienst te kunnen zijn, en te getuigen van de grote achting die ik heb voor zijn persoon.
4) In brief No. 963. [ *) 1 once is ± 30 gram. Zie de notities in T. XVII, p. 329-31 bij 20 febr.] 5) In brief No. 965. 6) In brief No. 976. 7) Peter Ball sr. Zie brief No. 497, noot 2.
|
[ 67 ]
Aanhangsel bij No. 984.
Het stuk is in Leiden, coll. Huygens. 1)
Het verschuifbare lood is 1/3 van het gewicht van de koperen staaf, en deze is 1/28 van het onderaan aangehangen gewicht. | |||||||||||||||||||||||
tijdsdelen waarmee een enkelvoudige slinger zal voorlopen in 24 uur | verdelingen van een slingerstaaf van 38 duim die elke slingering in een seconde doet. *) | ||||||||||||||||||||||
2'.0" 1'.55" 1'.50" 1'.45" 1'.40" 1'.35" 1'.30" 1'.25" 1'.20" 1'.15" 1'.10" 1'.5" 1'.0" 55" 50" 45" 40" 35" 30" 25" 20" 15" 10" 5" | 15,661 14,154 12,813 11,639 10,630 9,788 9,112 8,421 7,762 7, 133 6,534 5,965 5,426 4,904 4,398 3,908 3,433 2,973 2,529 2,102 1,678 1,255 0,834 0,416 | ||||||||||||||||||||||
0 slingermiddelpunt 0,224 zwaartepunt van het lood | |||||||||||||||||||||||
vanaf het punt van ophanging tot hier zijn 38 duimen van de Rijnlandse voet [99,4 cm], en vanaf dit punt, namelijk het slingermiddelpunt, moeten de verdelingen van de staaf genomen worden volgens de aangegeven getallen, die duizendsten van duimen geven.
*) in de punten van welke verdelingen het verschuifbare lood moet staan, naargelang we het uurwerk sneller of langzamer willen laten lopen. [Dwars geschreven.] 1) Hoewel deze tabel niet precies overeenkomt met de door Huygens gegeven aanwijzingen in brief No. 981, is toch gemeend dat deze hier ingelast kon worden. Zie noot 6 van brief No. 981.
aangeduid met getallen voor verdelingen om de 15".]
[ T. 16: p. 429, n.3 en p. 433 (1' voor: 32,574 duim onder het ophangpunt, dat is 5,426 duim boven het slingermiddelpunt). Berekening: HUG 4, f.20r. In T. 17: p. 106-112; in Horologium oscillatorium (Ned.): T. 18, p. 115 en 4e deel, Prop. XXIII.]
|
[ 82 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.13 maart 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 3. Mars 1662. Monsieur
U zult misschien moeite hebben te geloven dat ik een hele maand lang niet in de gelegenheid was u te schrijven, terwijl ik geen verplichting of taak had om me ervan te weerhouden. Toch is het waar; maar het zou teveel tijd vergen u tot in detail mijn rechtvaardiging ervan uiteen te zetten. Ik zal u dus alleen in grote lijnen zeggen |
[ 83 ]
dat ik van 's morgens tot middernacht nauwelijks alleen ben. En als ik bij geval eens een dag vrij heb, dan ontbreekt me iets dat ik moet hebben voordat ik me aan het schrijven zet (zoals papieren die ik van deze of gene zijde verwacht), of als ik uw brieven heb uitgeleend heeft men ze niet teruggegeven wanneer ik ze nodig heb, om er antwoord op te geven. Maar nu heb ik bedacht te beginnen met u te schrijven 4 dagen voordat de gewone post vertrekt, opdat ik op de een of andere manier nu eens het ene moment kan stelen, en dan weer het andere, om niet na te laten u iets te zeggen over elk punt in elke brief van u, daar ik op het ogenblik beschik over de papieren die ik van plan was u te sturen. Maar als ik uw brieven bekijk vind ik dat ik er 5 voor me heb, waarvoor u een heel boekdeel moet verwachten, op zijn minst. De eerste die me is bezorgd is gedateerd op 3 februari 1), de andere op de 10e 2), de 17e 3) en de 24e 4). En de laatste 5), die me vanmorgen is bezorgd door meneer Southwell, is van 4 januari. Ik ga ze allemaal doornemen, volgens datum, alleen die van 4 januari zal ik voor het laatst bewaren. Met dit voorwoord zult u menen dat ik me niet beperk in het schrijven aan u, aangezien ik zo weinig zeg op een grote bladzijde, en u zult ook bevinden dat ik niet bang ben dat u zich zult beklagen over de lengte, evenmin over een gebrek aan plezier dat u krijgt bij het lezen van mijn brief.
Ik maakte me bezorgd om meneer Harel 6) totdat ik wist dat hij u dat andere exemplaar van de Sceptical Chymist 7) had gegeven. Maar nu ik uw brief lees heb ik me erover verheugd te vernemen dat u de zo langdurige ongesteldheid te boven was gekomen. Ik heb aan meneer Wren laten zien wat u zegt over het genoegen dat u had bij het lezen van zijn Systeem 8) dat ik u had gestuurd zonder hem te raadplegen. Hij geloofde dat hij u er genoeg over had gezegd toen u hier was. Maar u hebt de reden wel gezien waarom hij er geen schik in had er uitgebreid met u over te spreken, door de brief 9) die hij aan meneer Neile schreef. 1) Zie brief No. 963. 2) No. 976. 3) No. 981. 4) No. 984. 5) No. 953. 6) Arel is in brief No. 935 genoemd. 7) Zie brief No. 932. 8) No. 934. 9) No. 933. 10) Zie No. 993a in T. VI. |
[ 84 ]
om de oorzaak ervan te bepalen totdat hij er nieuwe experimenten aan doet. Hij staat in de eerste plaats stil bij het feit zelf. De voorzorg die hij aanraadt, om te weten of de Lucht tot eenzelfde graad is uitgerekt bij verschillende handelingen, is belangrijk, en hij schijnt van plan te zijn het waar te nemen, hetzij met de middelen die hij voorstelt, hetzij met andere die voor u niet moeilijk te vinden zullen zijn; zo zal er geen bedenking meer overblijven over het feit. Het zou me evenwel genoegen doen als u dit experiment in langere Buizen zou doen. Toch heb ik voor mij veel zin te geloven dat dit experiment altijd evenzo zal slagen, en eveneens, dat hetgene waarover u ons inlicht op behoorlijke wijze is gedaan. Alleen als de Lucht vooraf niet goed uit het water is getrokken, kan er gebeuren wat u hebt aangeduid over het opstijgen van enige kleine belletjes, vooral als de lucht niet even goed is getrokken uit het water waarin het ondereind van de Buis is gezet, als uit het water dat in de Buis is, waaraan het andere mijns inziens een klein deeltje kan meedelen van de lucht die het bevat. Maar hoeveel zin ik ook heb me te laten verleiden tot een gissing van de verklaring van dit verschijnsel zonder op andere experimenten te wachten, en de uwe voldoende te vinden, ik wil me er toch van afhouden evenals u beiden, totdat u of hij andere hebben gedaan. Overigens was u ons vóór met het doen van dit experiment; we hadden er enige tijd over gedacht en sedert de ontvangst van uw brief hebben we het opgedragen 11) aan de heer Goddard 12) en de heer Rooke 13). Maar daar onze Machine er minder op is ingericht dan de uwe heeft men nog niets gedaan dat van waarde is. Ik denk niet dat het nodig is u te verzoeken door te gaan met het grondig onderzoeken van deze zaak zolang onze Machine niet in goede staat is; maar ik zal u aanbevelen ditzelfde experiment te herhalen met andere vloeistoffen dan water; zoals melk, brandewijn, zwavelzuur, en andere wateren en gedestilleerde vloeistoffen, wijnsteenolie*), & andere oliën; zelfs met kwik, waaruit de lucht kan worden getrokken op dezelfde manier als u hem uit water trekt, misschien zult u ook verschil vinden in de daling daarvan, evenals in die van water. Maar in elk geval moet u tijdens het doen van deze experimenten altijd denken aan het middel om ervan verzekerd te zijn dat de graad van verdunning of uitrekking van de lucht in het vat gelijk is. Nu komt me in gedachten u in te lichten over een experiment gedaan door meneer Boyle en anderen, waarvan ik me niet herinner u er eerder over gesproken te hebben. Het is het volgende: neem een glazen Buis van de vorm die hier getekend is, waarvan het uiteinde beneden
11) Wat waarschijnlijk plaatsvond in de zitting van 20 febr. 1662. 12) Jonathan Goddard (Greenwich 1627 - Londen 1675) studeerde medicijnen te Cambridge en Oxford, werd onder Cromwell principal van Merton College en staatsraadgever; hij werd afgezet door Karel II. Hij was lid van de Royal Society. 13) Zie over Lawrence Rooke brief No. 933, noot 4. [ *) Huile de Tartre.] |
[ 85 ]
hermetisch afgesloten is, giet er in het begin kwik in, voldoende om de plek van de kromming vol te maken, zodat de lucht die in het afgesloten einde is niet wordt samengeperst maar geen verbinding meer heeft met die aan de andere kant. Door er vervolgens zoveel kwik in te gieten als in de buis overblijft wanneer men het experiment van Torricelli doet, zult u zien dat de lucht erin stijgt tot aan de helft van het korte einde. Door er daarna eenzelfde hoeveelheid kwik in te gieten zal de lucht stijgen tot de helft van de ruimte die overbleef, enzovoorts, steeds dezelfde verhouding aanhoudend tot in het oneindige. Hetzelfde geldt ook voor uitrekking van de lucht: maak lucht die is opgesloten in een buis (maar in gewone samenstelling gebleven) vrij van de luchtdruk van buiten, en hij zal zich op dezelfde manier uitrekken*). Ik geloof dat u uit deze korte beschrijving wel zult begrijpen dat dit slaat op de Atmosfeer, maar hoe dan ook, ik heb teveel andere bezigheden om er langer bij stil te staan. Om toch deze leemte aan te vullen zal ik u, zo u wilt, de tabel zenden die alle bijzonderheden van de experimenten en waarnemingen bevat, die meneer Boyle ervan heeft gemaakt.
Alles wat ik u nog meer heb te zeggen over uw brief van 3 februari is, dat meneer Neile heel voldaan is, zoals ook alle anderen bij ons, dat de heer Hevelius die twee verhandelingen 14) aan het licht gaat brengen. [ *) De wet van Boyle: druk maal volume blijft gelijk, voor een afgesloten hoeveelheid gas bij constante temperatuur. Zie C. Webster, 'The discovery of Boyle's Law', Arch. Hist. Exact Sc., 2 (1965), 441-502. Moray's formulering is niet correct (eenzelfde hoeveelheid kwik erbij geeft 1/3 van de oorspronkelijke ruimte), Huygens stelt er een vraag over, zie brief aan Lodewijk, 19 april, p. 111, en aan Moray, 9 juni, p. 150; als hij Boyle's A defence ... leest (zie No. 1032) is hij enthousiast.] 14) Hevelius publiceerde in zijn Mercurius in Sole visus de verhandeling van Horrocks 'Venus in Sole visa'. Zie brief No. 872 en 885.
R. Moray aan Christiaan Huygens.14 maart 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. Ce 4 Mars 1662. Hier ben ik opnieuw met de pen in de hand, voor enige ogenblikken. Het is niet nodig dat ik inga op dat wat betreft het bewijs van de Cycloïde. Ik |
[ 86 ]
laat het geheel over aan mylord Brouncker en u om er samen uit te komen. Alleen merk ik op dat u zegt te hebben bewezen dat, door de onderschepte middellijn OH 1) gelijk te verdelen in N en de geordineerde NM te trekken, de tijden over XM en MH gelijk zullen zijn, zonder ons echter het bewijs ervan mee te delen. Wat me doet denken dat uw boek dat handelt over beweging &c. ter perse is. Maar als het nog niet zo is, haast u dan alstublieft, opdat mensen die er benieuwd naar zijn de voldoening kunnen krijgen die ze van u verwachten bij een zo mooi onderwerp. Toch krijgt u hier het papier 2) dat mylord Brouncker u stuurt, waarvoor ik nog niet de tijd heb gehad het te bekijken. Ik zie dat u al hebt geprobeerd of kwik opgehangen kan blijven in de Buis zoals water, zonder succes. Maar het lijkt niet dat u ervan verzekerd bent de lucht eruit te hebben gehaald die erin kan zijn, alvorens het in de Buis te doen. Wat bekend schijnt te kunnen worden, als u het kwik bedekt met water dat ontlucht is: als er dan lucht uit het binnenste van het kwik komt, lijkt het erop dat u het zult zien opstijgen door het water heen. Maar wanneer dit gedaan is, en wanneer u de lucht uit het kwik hebt gehaald, stel ik me voor dat dit niet veel zal helpen, omdat bij het gieten van het kwik in de Buis om het experiment te doen, de fragmentatie°) of scheiding van delen ervan, die gewoonlijk optreedt wanneer men het van het ene vat in het andere giet, plaats geeft voor enige nieuwe luchtdeeltjes om zich te verstoppen. Beziet u of dit de moeite waard is om overwogen te worden.
Wat betreft de Universele Maat, de methode voorgesteld door mylord Brouncker lijkt me makkelijk genoeg. Het is waar dat de verhouding van de slingerlengte tot de middellijn van de Zilveren Kogel anders kan zijn dan die hij in het begin had gekozen, & bijgevolg heeft hij deze sindsdien veranderd, in 50 tot 1, dat is handiger dan de andere. Want als men in het begin een kogel neemt waarvan de middellijn kleiner is dan de pols van een man, en hem vastmaakt aan een zijden draad van de lengte die nodig is om elke slingering in een seconde te maken, zal het 50e deel van de lengte van deze slinger ongeveer de gevraagde zijn. En als men dit werk nog één of misschien meer keren moet herhalen, is dit niet zo erg, aangezien de voldoening die men ervan krijgt wel de moeite waard is. 1) Zie de figuur tegenover p. 28. 2) Zie Aanhangsel No. 995*). *) Add. p. 583: gedrukt in Birch, History of the Royal Society (1756) I, p. 70-74. No. 995 bevat slechts een gedeelte. [ °) Het woord dat Moray in het Frans gebruikt is nu nog een Engelse term: 'comminution'.] |
[ 87 ]
het zo moet zijn, daarvoor behoeft u slechts na te denken over uw eigen principes aangaande de daalsnelheden van lichamen van verschillende materie, waarover we het al gehad hebben in onze voorgaande brieven 3). Maar bij dit alles blijft er nog een andere moeilijkheid over die onoverkomelijker is dan de andere: dat is het middel om de precieze lengte te vinden voor de duur van een seconde. Het is waar dat een Uurwerk dat volmaakt goed is afgesteld zoals het uwe, en zoals het mijne nu is, het daarmee uitstekend doet. Maar als ze niet beschikbaar zijn denk ik dat het meest zekere redmiddel zal zijn de toepassing van twee Sterren dichtbij de evenaar, en met een bekende afstand tot een meridiaan door middel van twee draad-loodlijnen. Als de Sterren slechts 7 of 8 graden van elkaar staan, zal de beweging van een slinger, met de voor een seconde vereiste lengte, lang genoeg duren om die te meten, ook al zijn de eerste uitwijkingen aan elke kant maar 5 of 6 graden van de loodlijn vandaan. En als de slinger eenmaal zo goed is afgesteld dat hij maar een seconde mist in een half uur, is het verschil zo onaanzienlijk dat het niet noodzakelijk is hem verder af te stellen. Ik zou niet zo lang stilgestaan hebben bij een onderwerp dat u veel beter kent dan ik, maar eenmaal op gang gekomen was het voor mij bijna makkelijker om door te gaan, dan het af te breken. Nu neem ik uw derde brief ter hand, waarin ik eerst iets vind dat me troost, aangaande de eigenschap die ik heb om soms te vergeten in mijn brieven dingen te zetten, die ik van plan ben erin te zetten, en dergelijke. Maar in uw vierde brief maakt u meer dan goed wat in deze ontbrak, door mij de verdelingen van de slinger te sturen die ik verwachtte, waarvan ik mijn overdenkingen uitstel tot een geschikte plaats ervoor. Ik herstel nu ook de fout die ik had gemaakt door u de kopieën 4) te sturen van de andere papieren van de heer Frenicle waarover ik u had gesproken. Het is niet nodig dat ik u verder onderhoud over wat ze bevatten. Ik zal u alleen zeggen dat een kopie van dit probleem aan de heer doctor Wallis is gestuurd; en u zult vernemen wat hij erover zegt.
Wat betreft het experiment met het Kanon 5), alles aangaande de feitelijkheid is waar. De Koning & en het Hof hebben het gezien, evenals wij. Als u oordeelt na de reden te hebben overwogen die mylord Brouncker ervoor geeft, laat ons dan de fout weten die u erin vindt.
Merk wel op wat hij zegt over het experiment met het Kanon waarvan de mond schuin werd afgesneden zoals deze figuur, dat naar rechts draaide en de kogel aan de andere kant van de Zwarte gaf, en u zult niet meer twijfelen aan de rest. 3) Zie No. 886, 887, 902, 964 en 968. 4) In het post-scriptum van brief No. 997 is te zien dat Moray deze stukken, No. 969, 970 en 972, niet bij deze brief stuurde. Zie brief No. 981, noot 2. 5) Zie brief No. 889.
|
[ 93 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.16 maart 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. ce 6 mars Deze derde keer moet ik een eind maken aan alles wat ik u te zeggen heb over de rest van uw brieven, uit vrees dat deze brief ons allebei teveel moeite geeft, dat wil zeggen, meer dan hij waard is. Voor wat betreft de verhouding van dalende lichamen, tot hun gewicht: ik verlaat me op wat mylord Brouncker erover zal zeggen. Ik ben buitengewoon voldaan over de Tabel 1) die u mij hebt gestuurd voor de tijdsvereffening. De metingen 2) voor de slingerstaaf bevallen me ook zeer. Er zijn kleine opmerkingen te maken over de effecten van dat loodje dat u gebruikt om de beweging van uw slinger te regelen, maar het is niet de moeite waard om erover te spreken, aangezien u uit het experiment vindt dat het uitstekend werkt.Ik geloof gemakkelijk dat de verandering van de lucht niets uitmaakt voor de beweging van uw Uurwerk. De vorm van het grote lood is zo gemaakt, dat het er makkelijk doorheen breekt. Ik begrijp uit wat u zegt over de nauwkeurigheid van uw Uurwerk, dat het niet alleen met de Zon overeenstemt maar ook met uw Tabel, en ik ben werkelijk heel blij te vernemen dat het nog niet een minuut heeft gemist in zo lange tijd. Laat me alstublieft na 6 maanden weten welk verschil u hebt gevonden. Ik heb me steeds voorgesteld dat u al had geprobeerd uw Uurwerk op Zee te doen slagen. En ik dacht dat u er ons niets over zei omdat u had gevonden dat het geen nut had voor navigatie. Toen ik twee jaar geleden in Parijs was, 1) Zie de Aanhangsels No. 978 en 979. 2) Zie Aanhangsel No. 985. |
[ 94 ]
werkte Martinat 3) daaraan, de Klokkenmaker die in het Louvre woont; maar behalve de moeilijkheden die ik hem daarbij voorlegde, zei ik hem ook dat, als de zaak kon worden gedaan, u het ongetwijfeld gedaan zou hebben. Maar nu u zich erop toelegt heb ik veel zin te geloven dat u erin zult slagen als de zaak gedaan kan worden. Maar vermoedelijk, wanneer een schip op volle Zee sterk heen en weer wordt bewogen, zullen de grootte en de onregelmatigheid die in zijn beweging voorkomen ook die van de slinger in de war brengen. Maar het is niet nodig u er bijzonderheden over te zeggen, daar u ze ongetwijfeld goed kent. Gaat u alstublieft door met dat experiment dat u voorstelt om de verhouding van de zwaarte van lucht tot die van water beter te vinden, dan met de methode die u al gebruikt hebt, en bericht mij wat u erbij vindt.
Hier ben ik dan nu aan het eind van uw 4 brieven. Over blijft alleen die 4) welke meneer Southwell me bracht en die ik zal afdoen met weinig woorden. 3) Martinot. Zie brief No. 920, noot 3 [corr. in T. XVII, p. 160: M. werkte niet voor Huygens]. 4) Zie brief No. 953, van 4 jan. 1662. 5) Het werk van A. Deusing, aangehaald in brief No. 940, noot 10. 6) Hobbius heauton-timorumenos. Or a consideration of Mr. Hobbes his dialogues ... By John Wallis ... 1662, in-8. 7) Gepubliceerd in jan. 1662. Al op 20 juni 1665 bestelde de Royal Society de 4e editie [3e, met 4e druk]: Natural and political observations ... made upon the bills of mortality. By Capt. John Graunt ... |
[ 95 ]
The weekely bills of Mortalitie, die ons zin heeft gegeven te denken aan dingen die zeer nuttig zullen kunnen zijn, waarover ik u zal inlichten wanneer ze rijp zijn. Het derde is het antwoord 8) dat meneer Boyle geeft aan de heer Hobbes, dat u misschien evenveel voldoening zal geven als de andere. Tenslotte moet ik enig mededogen met u hebben, uit vrees dat u zich voorstelt dat ik u slechts zo lang onderhoud om u boete te laten doen, passend bij deze Vastentijd. Maar weet dat ik geloof dat u zo krachtig bent dat u al dit ongemak kunt verdragen zonder moe te worden. En ik verklaar u ook dat ik me niet verveel bij het schrijven aan u. En als teken dat ik geloof dat u over mij niet ontevreden bent onderteken ik als
Komend tot het afsluiten van mijn pakket vind ik bij het erin doen van de papieren van de heer Frenicle 9) dat deze dit zo dik maakten dat het niet de porto waard zou zijn die het u zou kosten. Ik heb ze dus geadresseerd aan de Secretaris van de Ambassadeurs van Holland om ze u te doen toekomen met de twee boeken waarover ik u sprak. Binnenkort zult u ook het derde krijgen. Als u fouten in de typografie tegenkomt, vergeef ze, omdat het mij bijna onmogelijk is te herlezen wat ik net met enige haast heb geschreven.
8) Zie het werk [An examen ...] aangehaald in brief No. 909, noot 11. 9) Waarschijnlijk de stukken No. 969-972, genoemd in brief No. 994, en die we als Aanhangsels bij brief No. 968 hebben gerangschikt.
|
[ 130 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.16 mei 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 6. May 1662. Monsieur
U moet weten dat, als ik niet enigszins doortrokken was van de stoïcijnse filosofie, ik me niet twee maanden lang had kunnen weerhouden u te schrijven. Weliswaar heb ik me voorgesteld dat u niet zou nalaten eerder een antwoord op mijn laatste brief 1) te geven. En zo was het me makkelijker de overlast uit te stellen die deze brief u zal geven. Maar daar ik zo lang geen nieuws van u heb ontvangen, begin ik een beetje bang te worden dat òf mijn laatste brief niet aan u is gegeven, òf een ongesteldheid, of misschien niet aflatende en onvermijdelijke bezigheden u weerhouden te schrijven. Hoe het ook zij, ik schrijf u dit woordje ter begeleiding van deze kleine verhandeling De Restitutione Corporum 2). En om te vernemen of de twee laatste 3) aan u zijn gegeven, die aan u zijn geadresseerd via de heer Odyk. 1) Zie de brieven No. 993, 994, 997. 2) Tractatus de restitutione corporum in quo Experimenta Torricelliania & Boyliana explicantur & rarefactio Cartesiana defunditur ..., Gilbert Clarke [Clerke] ... 1662, in-8. 3) Zie brief No. 1022; het zijn de werken aangehaald in brief No. 997, noten 6 en 7. 4) John Graunt ... (1620-1674) was garen- en bandkoopman ... In 1662 werd hij lid van de Royal Society ... Zijn boek (zie brief No. 997, noot 7) is het eerste werk met overlijdensstatistieken gepubliceerd in Europa. |
[ 131 ]
er geenszins ontevreden over zult zijn. Als men in alle steden van Europa rekening hield met Ziekten waaraan men sterft, samen met de andere zaken die zijn waar te nemen in de Weekely Bills of Mortality, die sinds enige jaren in Londen gemaakt worden, en als eraan toegevoegd werden andere opmerkingen die men hier zal trachten te doen waarnemen (waarvan u de bijzonderheden over enige tijd zult vernemen) zou het in verschillende opzichten een zaak van groot nut zijn. Laat mij weten of zulke waarnemingen van het aantal Doden &c. worden gedaan in uw steden van Holland, of niet. Ik zou blij zijn te weten of er hoop is dat uw Slingeruurwerken slagen op zee. Wij hebben hier een Indiër 5), geboren in Malabar, van Portugese afkomst, die beweert een groot filosoof en wiskundige te zijn, en die als bewijs van zijn kennis ons een uitvinding gaat leren om de lengte te vinden & 3 of 4 andere dergelijke dingen. Ik laat u denken over wat we ervan verwachten. Gisteren deden we een experiment met de Machine van meneer Boyle dat u niet ongaarne zult herhalen. Dat was dat mylord Brouncker en enige anderen, die daarvoor geschikte armen hadden, de handen (de een na de ander) in de klok deden via een opening die daarvoor geschikt was, terwijl men er lucht uit haalde. Ik zal u niet het hele verhaal ervan vertellen, om u meer zin te geven de proef zelf te doen. Ik zal u alleen zeggen dat de Klok de grootste is die u hier hebt gezien. En dat meneer Brouncker, toen hij zijn hand erin had gelaten totdat men 7 keer lucht uitgezogen had, er een ondraaglijke zwelling in voelde, met een stijfheid die hem belette de vingers te krommen; en toen er weer lucht was ingelaten hielden de pijn en de stijfheid van de hand meteen op; maar toen hij hem uit de Klok had gehaald was de hele bovenkant ervan bespikkeld met kleine rode puntjes zoals de mazelen. Zodanig dat, naar wat hij ervan denkt, als hij hem gedurende nog twee of 3 keer zuigen erin had gelaten, het bloed door zijn porieën naar buiten gekomen zou zijn. Ik laat niet na u te melden het zweet dat men bij elke slag uit zijn arm heeft zien komen, en de damp die er tegelijkertijd afkwam, als een rook; nog minder u te spreken over de samensnoering die hij voelde op de plek waar zijn arm het vat inging. Ik zal ermee volstaan u dit korte verhaal te geven, zonder er nog iets aan toe te voegen, ook al wilt u er nog zo graag meer van vernemen. Ik stuur u hier dus een verhandeling die ik nog niet heb doorgebladerd, behalve om te zien hoe hij de zaak aanpakt die hij zich erbij heeft voorgesteld. Maar door wat ik
5) Berchenshah, van wie een werk werd bekeken door een commissie van de Royal Society op 16 april 1662. |
[ 132 ]
het eerst heb gevonden weet ik niet of u veel aanleiding zult vinden om mij ervoor te bedanken. Ziehier een brief die heel wat langer is dan ik me had voorgesteld, maar u bent niet gewend dergelijke fouten te verwijten aan
[ De vijfpuntige ster zou kunnen betekenen dat er nog iets volgt,
David Stevenson (ed.), Letters of Sir Robert Moray to the Earl of Kincardine (2007), p. 32, bij 1667.
|
[ 148 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.9 juni 1662.
De brief is in Londen, Royal Society. A la Haye le 9 Juin 1662. Monsieur
Ik voel me beschaamd als ik kijk naar de datum van uw lange brief 1) daar ik geen legitiem voorwendsel heb om een zo lange stilte te rechtvaardigen, want hoewel ik aangegrepen was door de derdedaagse koorts toen hij me werd gegeven, kan ik niet naar waarheid zeggen dat deze me lange tijd heeft belet u te schrijven, omdat ik er met de 7e aanval vanaf was. Maar het overkwam me, wat voor mij nogal gewoon is, dat ik, doordat ik teveel zaken had waarover ik met u wilde spreken zeer veel moeite had me ertoe te zetten, daar ik zag dat er niet minder dan een hele dag voor nodig was; want uw voorbeeld volgen en herhaaldelijk schrijven was iets waartoe ik nog minder kon besluiten. Wanneer ik ook beschouw hoeveel moeite u zich daarbij hebt gegeven, geloof ik makkelijk ik dat u er niet rouwig om geweest bent enige tijd geen brieven van mij te hebben ontvangen, daar dit u heeft bevrijd van de overlast te moeten antwoorden. Pas 4 dagen geleden heeft de heer van Odijk 2) mij uw laatste brief van 6 mei 3) doen toekomen met de verhandeling De Restitutione corporum 4), die ik heb doorgenomen en ik vind niet dat ze ons iets nieuws leert. Eerder heb ik de andere verhandeling van deze zelfde schrijver 5) gezien, De Plenitude Mundi 6) die me ongeveer heeft doen weten 1) Zie de brieven No. 993, 994 en 997. 2) W. A. van Nassau (zie brief No. 909, n.8) was toen in Londen. (Zie ook brief No. 855, n. 5). 3) Brief No. 1013. 4) Dit werk wordt aangehaald in brief No. 1013, noot 2. 5) Gilbert Clerke ... (1626-1797) ... 6) De Plenitudine Mundi ... 1660. |
[ 149 ]
hij in staat is; maar tegen de hersenschimmen van Franciscus Linus is een dergelijke tegenstander voldoende. Als beloning voor dit cadeau heb ik de neiging u het boek van Vossius cadeau te doen, De Luce 7) dat pas gedrukt is, en dat helemaal vol staat met ongerijmdheden en een heel andere theorie bevat over de breking dan die we tot dusver hebben aangehouden. Maar ik denk dat u me meer verplicht zult zijn als ik het niet stuur, aangezien ik zeker weet dat het niets waard is. Ik bedank u zeer voor de andere twee boeken die de Secretaris 8) van onze Ambassadeurs aan mij heeft gericht, te weten de Observations 9) van J. Graunt 10) en Hobbius Heautontimorumenos 11) van de heer Wallis. Alleen zout en azijn, dat is alles wat dit laatste bevat, en ik moet erkennen dat hij de man grappig voor de gek houdt; vooral waar hij spreekt van zijn nieuwe mening dat lijnen een breedte hebben, en aanbiedt te bewijzen dat ze dus breder moeten zijn dan Cheapside. De uiteenzetting van Graunt is zeer het beschouwen waard en bevalt me erg, hij redeneert goed en netjes en ik ben verbaasd hoe hij ertoe gekomen is al die gevolgen af te leiden van die eenvoudige waarnemingen, die eerder tot niets schijnen te hebben gediend. In dit land hier doet men er niets mee, hoewel het te wensen zou zijn dat men deze nieuwsgierigheid had en hoewel de zaak vrij gemakkelijk is, vooral in de stad Amsterdam, die geheel verdeeld is in wijken, en in elke wijk zijn er prefecten die het aantal personen kennen en alles wat er voorvalt. Als ik een glasfabriek in de buurt had om een vat te laten maken van de vorm, nodig om het laatste experiment van meneer Boyle te herhalen, zou het niet lang duren voordat ik het zou uitvoeren, om het genoegen te hebben de symptomen te zien die u me erbij vertelt en de andere die u verzwijgt. Wat betreft het opzwellen van de arm zou ik niet betwijfeld hebben dat het moest volgen naarmate de gewone drukking van de lucht die ons omringt wordt weggehaald*); van de stijfheid van de zenuwen weet ik evenmin de oorzaak. De samensnoering die wordt gevoeld bij de mond van het vat komt naar ik denk doordat het opzwellen begint op die plaats van de arm, en daarom is de huid er meer gespannen dan op de rest van het deel dat in het vat is. Het zweet overigens en het bloed dat bijna naar buiten komt zijn heel opmerkelijke dingen, maar die kunnen makkelijk worden verklaard met de hypothese van meneer Boyle bij het experiment dat u zo goed was mij mee te delen in de eerste brief 12), en dat ik zeer 7) Het werk van brief No. 907, n.4. 8) Samuel van Huls. 9) Zie brief No. 997, n.7. 10) Zie over J. Graunt brief No. 1013, n.4. 11) Zie noot 6 van brief No. 997. [ *) Zie 'Vacuüm trekt niet', T. XXII, p. 291.] 12) Zie brief No. 993. |
[ 150 ]
belangrijk acht, ik zou willen dat u voor mij deze onzekerheid zou ophelderen, te weten of u met "elke keer meer kwik in de buis gieten" bedoelt dat men er nog zoveel bij doet als er is, of dat men tot in het oneindige alleen de hoeveelheid toevoegt die overblijft in het experiment van Torricelli. Dat is wat ik niet heb kunnen begrijpen uit wat u me erover geschreven hebt, en wat me belet heeft op deze basis verder te redeneren. In elk geval, welke van de twee manieren het ook is, ik zie nog niet dat het heel gemakkelijk is er de hoogte van de atmosfeer uit af te leiden, maar ik geloof dat er nog andere experimenten nodig zouden zijn, zoals die welke men in Frankrijk gedaan heeft op de bergen van Auvergne 13).
Als meneer Boyle nog niet heeft geprobeerd wat ik u hiervoor 14) heb bericht over ontlucht water dat weigert te dalen uit de fles die in het vat is gezet, en met het ondereind in water gedompeld, kunt u hem verzekeren dat ik dit experiment meer dan 30 maal heb gedaan en dat ik heel duidelijk onderscheidde dat het vat zover luchtledig was als het met mijn pomp kon zijn, niet alleen door er aan de binnenkant kleine blaasjes aan te bevestigen, maar ook door er tegelijkertijd buizen in te doen vol met niet ontlucht water (zoals in het 19e experiment van meneer Boyle 15)) en dit water daalde tot het niveau soms van het bakje onderaan, terwijl het ontluchte water opgehangen bleef in een dergelijke buis of in een fles met lange hals. Ik heb de brief 18) van de heer Frenicle gelezen en zijn overdenkingen over het systeem van 13) Deze experimenten werden gedaan door Périer, zwager van Bl. Pascal. Zie brief No. 655, n.9. [ Recit de la grande experience de l'equilibre des liqueurs, 1648.] 14) Zie brief No. 963. [Figuur uit T. XVII.] 15) Zie No. 873, n.4 [Lat. 1661]. 16) Zie No. 1008 van J. Chapelain. 17) Zie No. 940, n.9. 18) No. 970. |
[ 151 ]
meneer Wren. Het is niet verbazend als hij, zich een beetje gepikeerd voelend door de brief 19) van deze laatste aan de heer Neile, heeft getracht zich zo goed als hij kon te verdedigen. Overigens geloof ik dat noch de een noch de ander nog veel moeite zal doen om zijn hypothese te staande te houden nadat ze erachter zijn gekomen wat de werkelijke fase van Saturnus is zoals ze dit jaar verschijnt, want die is eveneens in strijd met de hunne. Ik heb de afgelopen dagen heel vaak Saturnus waargenomen en nog gisteravond met de heer Boulliau, die evenals ik duidelijk zag dat hij deze vorm had, die volkomen overeenstemt met mijn Systeem en, tegen de heer Frenicle, aantoont dat de bol zich niet gaat afscheiden van de binnenkring van de ellips zoals hij had voorspeld; en tegen de heer Wren, dat deze ellips niet smal is waar hij de bol raakt, of beter gezegd, dat de buiten- en binnenellips die de kroon van Saturnus begrenzen niet eenzelfde kleine as hebben. Ook de satelliet van Saturnus neem ik waar, en ik merk op dat hij een ellips doorloopt gelijkvormig met die welke de kroon voorstelt, als volgt. Gisteravond vond ik hem met meneer Boulliau in deze positie, en ook de 16e dag ervoor op deze zelfde plaats. Hevelius schrijft me 20) dat de exemplaren van zijn Mercurius in Sole, met de verhandeling van Horrocks 21), al op weg zijn zodat ze weldra hier zullen zijn.
Ik doe nog elke dag proeven met een uurwerk met kleine slinger, en ik vind dat de gang ervan, als het in rust is, voldoende nauwkeurig is om te kunnen dienen voor Lengtemeting, en ook dat het zonder stil te staan de beweging verdraagt die ik er aan geef in mijn kamer, waar het is opgehangen met touwen van 5 voet lengte, maar ik heb nog niet de test op het water gedaan, waarvoor het in een schip van redelijke grootte zou moeten zijn en zelfs op woelige zee; ik weet nog niet wanneer ik daartoe zal kunnen komen. 19) Zie brief No. 933. 20) Zie brief No. 1018. 21) Zie de brieven No. 885, n.8 en No. 872, n.5. 22) Zie brief No. 1013, n.4. |
[ 152 ]
durf ik aan deze brief niets meer toe te voegen uit vrees dat ik u tegelijk vergiffenis moet vragen omdat ik teveel verzwegen heb en teveel gesproken heb. Je suis avec passion
|
[ 171 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.14 juli 1662.
De brief is in Londen, Royal Society. A la Haye le 14 Juli 1662. Monsieur
Ik hoop dat u mijn laatste brief 1) zult hebben ontvangen waarvan ik 2 of 3 weken geleden de eer had u die te schrijven. Deze brief is voornamelijk om u te verzoeken namens mij de heer Boyle te bedanken voor het cadeau dat hij me pas heeft gedaan met zijn laatste boek 2) dat mij eergisteren werd overhandigd niet door degene 3) die ermee was belast, maar door een ander namens hem, daar zijn zaken hem niet toelieten nog naar Den Haag te komen. 1) Misschien brief No. 1022, van 9 juni 1662, maar zie noot 1 van brief No. 1034. 2) A defence of the doctrine touching the spring and weight of the air ... 1662, in-4. [Contents] 3) Waarschijnlijk Samuel van Huls. 4) Francis Hall [Linus/Line] en Thomas Hobbes. [ *) Part II, Chap. V (p. 57-68): 'Two new experiments touching the measure of the force of the spring of the air compres'd and dilated.' (fig.) Exp. 1 (zie ook brief No. 993): kwikhoogte tot 225 cm, druk tot 4 bar, en: "... Box ... to receive the whole Quicksilver in case the Tube should break", wat eerder gebeurd was.] |
[ 172 ]
hoewel het Vat waarin het is luchtledig gemaakt is. Ik heb u er hiervoor 5) over geschreven, maar zonder veel omstandigheden, omdat ik geloofde dat u erachter zou komen door het te doen, maar aangezien ik nog niet hoor dat u de moeite hebt genomen stuur ik u hier 6) het hele verhaal, waarin u iets verrassends zult zien dat het beschouwen waard is. Doordat ik het boek van meneer Boyle nog slechts heb doorgebladerd, heb ik niet alle mooie dingen kunnen opmerken die het bevat, maar op de plaatsen waar ik las zie ik veel blijken van verstand en bescheidenheid, met die gewone terughoudendheid die hem belet definitief te spreken, zoals de meeste filosofen tegenwoordig doen. Heel juist heeft hij geoordeeld dat het eerste argument van Linus het voornaamste was in zijn boek, en toch lost hij degelijk op wat de ander tegenwerpt van de aantrekking van de vinger in de buis die aan beide kanten open is*). Maar er blijft voor mij een moeilijkheid bij dit experiment waaraan ik niet zie dat hetzij de hypothese van Linus, hetzij die van meneer Boyle voldoet, namelijk: waarom blijft de buis aan de vinger vastzitten, zodat er een beetje kracht nodig is om hem er af te trekken. Want ik begrijp wel dat, als boven op de vinger wordt gedrukt door het gewicht van de atmosfeer en beneden op het kwik, ze om deze reden samengevoegd moeten blijven; maar niet wat de buis zelf belet te dalen (als het waar is), ook al is hij van heel dun glas en weinig in het kwik ondergedompeld. Want er wordt onderaan niet harder op gedrukt dan bovenaan, maar aan alle kanten gelijk; waardoor komt het dan dat er getrokken moet worden om hem van de vinger af te halen? Want je kunt niet zeggen dat deze hem tegenhoudt, noch ook het kwik. De Hypothese van de veren van de lucht is zeer vernuftig en voldoet aan het merendeel van de verschijnselen, alleen dit is er waarvan ik niet weet hoe het ertoe te herleiden valt, te weten dat lucht zijn vloeibaarheid behoudt ook al wordt hij in een vat samengeperst. Want wanneer men zich dit vat voorstelt vol met dergelijke veren die elkaar aanraken, en een groot gewicht erboven dat er op drukt, schijnt het dat ze niet gemakkelijk zouden kunnen wijken voor een lichaam dat er doorheen wil gaan. Als het de inwendige cirkelvormige beweging is, waarvan meneer Boyle veronderstelt dat die ze gegeven is, die hun beweging in stand houdt, moet het bijna zo zijn dat die door geen enkel middel gestopt kan worden, wat een beetje moeilijk te verteren is. Maar ik weet dat hij deze hypothese alleen geeft als een ontwerp, en voornamelijk om een mogelijk middel aan te dragen voor de uitzetting van lucht.°) Het is jammer dat er bij het experiment dat hij deed bovenop de kerk van Westminster dat bezwaar van warmte en koude is, dat nauwkeurigheid ervan in de weg staat; te bezien zou zijn of het niet te vermijden is door de fles AB te omgeven met water, waarin hij tot de hals ingestoken zou worden, want in die korte tijd die nodig is 5) Zie brief No. 963 6) Zie stuk No. 1033. [ *) A defence..., p. 9-12 en de vertaling van het Latijn op p. 110: kwikbuis korter dan 76 cm.] [ °) De hypothese is van Robert Hooke, zie No. 1057. |
[ 173 ]
om hem te doen dalen, zou dit water niet van warmtegraad kunnen veranderen; en als men zo tot enige nauwkeurigheid kon komen in dit experiment, zou het van belang zijn. U zult me misschien zeggen waarom ik het niet zelf doe, met veel andere van deze aard. Ik heb u de reden gezegd in mijn vorige brief 7) en niettemin zou ik er binnenkort voor mijn eigen nieuwsgierigheid wel enkele kunnen doen, want ik heb zaken te doen in een van onze steden 8) waar een mooie glasfabriek is, en waar ik me zal kunnen voorzien van allerlei soorten vaten. U zult ongetwijfeld het boek van de heer Hevelius 9) hebben gezien over Mercurius voor de Zon met de verhandeling van Horrocks. Daarom zeg ik er niets over en eindig zonder over te gaan op een ander blad, aangezien ik hier niets aan toe te voegen heb, behalve dat ik ben
Vostre treshumble et tresobeissant serviteur 7) Zie brief No. 1022. 8) Hij wilde hiervoor naar 's-Hertogenbosch. Zie brief No. 1030. 9) Zie het werk aangehaald in brief No. 872, noot 5 [Mercurius in Sole visus].
|
[ 174 ]
Christiaan Huygens aan J. Chapelain en aan R. Moray.[juni 1662]. Aanhangsel bij No. 1032.
Het stuk is in Londen, Royal Society. AB is het glazen Vat, ongeveer ter hoogte van een voet, onderaan open en met cement bevestigd in het koperen schaaltje CD dat vastzit aan de machine; in dit vat is opgesloten het bakje EN, dat fris water bevat tot aan F, en de glazen fles GLH met lange hals, gevuld met hetzelfde water en met het open einde in dat van het bakje gestoken. Er gebeurt dus het volgende: nadat ik de pomp 3 of 4 keer in beweging heb gebracht en de lucht uit het vat AB heb laten gaan, stijgen er verscheidene luchtbelletjes op naar de bodem van de fles G, die zich daar verzamelen, en de bel die ze samen vormen breidt zich uit bij elke keer dat het uitlaten van lucht wordt voortgezet, maar met name bij de 7e keer (wat evenwel afhangt van de verhouding van de pompcilinder tot het volume van het vat), want het water daalt dan tot het midden van de bol G; en bij de 8e keer verlaat het de rest van deze bol en nog een deel van de hals. En als het uittrekken van lucht steeds wordt voortgezet komt het tenslotte, wanneer de pomp goed is ingericht, tot aan het niveau van het water in het bakje, dat zo goed als vol is geworden, en waarvan alle wanden vol belletjes zijn. Maar als ik daarna de lucht weer laat binnengaan door de kraan in het vat, stijgt het water weer in de fles en keert het terug om deze weer te vullen, behalve dat er bovenin een kleine 1) Hier is het concept gevolgd, dat op enkele plaatsen iets gedetailleerder is dan het stuk van de Royal Society. Boven dit laatste stuk vindt men de woorden: Experiment gedaan in de maand februari 1662 [zie hierboven p. 24; een latere versie (25 sept. 1662) in brief No. 1065 aan R. F. de Sluse]. 2) Zie de brieven No. 1008, 1021 en 1024. De verzending aan Chapelain is misschien in antwoord aan de laatste op deze brieven. |
[ 175 ]
luchtbel blijft ter grootte van een erwt. En het maakt niet uit of men de lucht snel of langzaam laat binnenkomen. En dit is wat er gebeurt met fris water, dat een beetje lucht bevat zoals blijkt uit die bellen. Om hetzelfde experiment te doen met ontlucht water laat ik het vat een hele nacht luchtledig blijven, nadat ik het water uit de fles heb laten dalen op de hierboven beschreven manier. En de volgende dag stoot het bakje geen enkel luchtbelletje meer uit. Als ik dan de lucht heel langzaam toegang heb gegeven, en daardoor het water weer heb laten stijgen in de fles, die wordt gevuld op de kleine bel na, trek ik de fles uit het Vat, om die geheel te vullen door de genoemde kleine bel te verwijderen; en als hij vol is zet ik hem terug als tevoren. Daarna gebeurt het dus: ook al trek ik de lucht uit het vat AB, en ga ik door met heen en weer bewegen van de pomp, en maak ik het zo leeg als ik kan, het water van fles G daalt helemaal niet, maar het blijft opgehangen. En soms heb ik het uren lang zo gelaten. Ik heb echter ook vaak waargenomen dat er in deze toestand nog een luchtbelletje groeide onderin de hals van binnen, zoals hier bij M, en als dit toegenomen is tot de grootte van een hennepzaadje of nog minder, laat het los en stijgt het op naar boven, maar aangekomen tot bij K, ongeveer een halve duim boven het water van het bakje, rekt het zich plotseling uit naar bovenin de fles met de onderkant steeds in K blijvend, terwijl het water van de hele fles snel langs de wanden van de hals wegstroomt; tenslotte blijft dit ook staan op de genoemde hoogte van K, en het is niet mogelijk het door pompen lager te laten dalen, ofschoon bij het doen van het experiment met fris water dit tot het niveau van het water in het bakje komt, zoals gezegd is. Als daarna de lucht weer wordt binnengelaten in het vat en het water weer de fles gaat vullen, blijft er een kleine luchtbel ongeveer zoals een hennepzaadje. Waarbij is op te merken dat deze onvergelijkelijk veel meer lucht bevat dan dat belletje dat erin was opgestegen, omdat dit laatste was gemaakt van uitgezette lucht, en het tevoren niet eens zichtbaar was. Tenslotte, als men deze laatste bel zo in de fles laat staan gedurende zo'n 24 uur, neemt hij langzamerhand af en na verloop van deze tijd, of nog eerder, verdwijnt hij geheel. Ik heb dit experiment ook gedaan met eenvoudige buizen, van boven gesloten, in plaats van de fles met lange hals, waarvan de langste 2 voet en zoveel duim was, en het gevolg is steeds hetzelfde geweest.
|
[ 176 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.17 juli 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 7. Juillet 1662. Monsieur
De afgelopen drie weken ben ik zo regelmatig belet u elke vrijdag te schrijven, zoals ik me heb voorgenomen, dat ik geloofde aan een tovermiddel. En nu zal dit woordje dat ik u geef niet als antwoord dienen op uw laatste brief 1), aangezien ik van meneer Brouncker nog niet de opheldering van zijn bewijs 2) heb gekregen die u me hebt gevraagd. Hij is op het ogenblik zo bezet met het zien bouwen van een Boot voor de Koning, met een nieuwe methode, dat hij niet de tijd heeft eraan te denken. 1) Brief No. 1022 noemt Brouncker niet. Schreef Huygens tussen 9 juni en 14 juli nog een brief? 2) Zie het stuk No. 995. 3) Misschien John Kirckpatrick, heer van Poederoyen, die als kolonel diende in het leger van de Nederlanden, en in 1670 de prins van Tarente opvolgde als gouverneur van 's-Hertogenbosch. 4) Het zijn: a) J. Evelyn, Sculptura: or the history and art of chalcography and engraving in copper ... 1662. b) Th. Hobbes. Problemata physica una cum magnitudine circuli, London, 1662, in-8. [txt] 5) Werk genoemd in brief No. 1032. |
[ 177 ]
wat u aanbeveelt, stuur ik hier de Tabel 6) van de samendrukking van lucht waarover ik u sprak in mijn vorige brieven 7), hoewel die in het boek is gedrukt zoals ook de andere van de uitzetting ervan. U geeft uw mening maar als het u uitkomt. Ik denk na over een reis van 8 of 10 dagen naar Holland en ik stel me de voldoening voor u daar te bezoeken als een van de grootsten. Maar laat dit u niet beletten mij te schrijven als u er tijd voor hebt, omdat het op zijn vroegst pas over een maand zal zijn. En ik ben van plan een nauwkeurig antwoord te schrijven op uw laatste brief zoals op de andere. U weet evenwel dat ik van ganser harte ben
6) Zie het Aanhangsel No. 1035. 7) Zie brief No. 993 [p.85]. [ Birch, p. 102, July 23 (1662): "The amanuensis was ordered to translate from the French Monsieur Huygens's letter to Sir Robert Moray, dated at the Hague July 14, 1662. N.S. containing some objections to some parts of Mr. Boyle's Defence of the doctrine touching the spring of the air ..." 30 July: "... read by him [Moray], and ordered to be entered in the letter book."]
|
[ 200 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.18 augustus 1662.
De brief is in Londen, Royal Society.
A la Haye ce 18 Aoust 1662. MonsieurIk heb van de heer Kilpatric 1) uw brief van 7 juli ontvangen en met 2 nieuwe boeken, waarvoor ik u ootmoedig bedank en ik zou het eerder hebben gedaan als ik niet afwezig 2) was geweest gedurende 2 gewone postzendingen. Het boek 3) van de heer Evelyn 4) is geleerd en heeft zeer veel onderzoek gevergd en ik heb veel voldoening gehad bij het lezen ervan, zonder mee te tellen dat ik mezelf er zo eervol zag ingevoegd*). Ik zou het nauwelijks geloofd hebben als iemand me gezegd had dat ik 1) Zie brief No. 1034, n. 3. 2) Reis naar Amsterdam (No. 1041). 3) Zie brief No. 1034, n. 4. 4) John Evelyn ... ging na zijn studie reizen, trouwde in 1652 ... werd in 1672 secretaris van de Royal Society en zorgde ervoor dat de collecties van Lord Arundel bij de universiteit van Oxford kwamen. [ *) Const. en Chr. Huygens worden in Sculptura genoemd op p. 74, bij Rubens.] |
[ 201 ]
mijn ring van Saturnus genoemd zou vinden in een boek met een onderwerp dat er zo ver vanaf staat. Ik herinner me heel goed dat ik de eer had de schrijver meer dan eens te zien in uw kamer 5), maar ik er niet zeker van of hij het was die een veelomvattende verhandeling over Tuinbouw beloofde 6). Als het zo is twijfel ik er niet aan dat het een zeer volledig en zorgvuldig werk zal zijn. Het lijkt me dat ik de nieuwe methode 7) van prins Rupert 8) voldoende begrijp wanneer ik dat hoofd bekijk dat door hem is gemaakt en het weinige aan openheid dat de heer Evelyn ons heeft gegeven. Het is een uitstekende samenvatting bij iets waar veel schaduwen zijn en het geeft een heel mooi effect. Wat zal ik u nu zeggen van het boek 9) van de heer Hobbes? Doordat hij zo absurd is wordt hij grappig, en ik weet niet of ik er goed aan doe eraan bij te dragen hem voortaan te doen zwijgen door zijn foute redeneringen te veroordelen. Omdat u het wilt stuur ik toch aan zijn uitgever mijn oordeel 10) over zijn verdubbeling van de kubus en kwadratuur, waarbij ik duidelijk genoeg laat zien waarin hij zich heeft vergist, zoals u in dit afschrift zult zien. Ik zie dat u het slechts over één brief 11) hebt die u van mij hebt ontvangen, wat me doet twijfelen of die 12) welke ik u sindsdien heb geschreven aan u is gegeven; maar misschien is hij langer onderweg geweest dan nodig was. Hij was voornamelijk bedoeld om u te verzoeken de heer Boyle namens mij te bedanken 5) In het 'Dagboek' wordt John Evelyn genoemd bij 14 mei 1661 [zie T. XXII, p. 576, n.78.] 6) Sylva or a discourse of forest-trees ... Pomona ... Kalendarium hortense ... 1664, in folio. 7) De graveermethode 'mezzotint'. 8) Ruprecht von Bayern ... [1619-1682]. 9) Het werk van brief No. 1034, n.4b. 10) Zie het Aanhangsel No. 1047. 11) Brief No. 1022, of die waarvan sprake is in brief No. 1034, n.1. 12) No. 1032. |
[ 202 ]
voor zijn laatste boek 13) dat hij me cadeau deed, en ik had er een afdoende beschrijving 14) aan toegevoegd van mijn Experiment met ontlucht water dat niet daalt in het luchtledige, waarbij nogal opmerkelijke omstandigheden zijn. Nadat ik deze laatste brief had verstuurd heb ik nagedacht over het onderwerp Uitzetting van lucht, en ik heb ten eerste gevonden dat de hoogte van de atmosfeer oneindig is wanneer men veronderstelt dat het waar is wat de 2 experimenten van meneer Boyle lijken te bewijzen, en bovendien heb ik een heel makkelijke regel geformuleerd om bij een gegeven hoogte te weten, hoeveel van het gewicht van de lucht nog daarboven is; zoals bijvoorbeeld: als men op een berg is die 22873 Londense voet hoog is, dat men nog de helft van het gewicht boven het hoofd heeft en als men de hoogte van 380010 15) voet bereikte, dat men er maar 1/100000 van de lucht boven zich heeft. Ik veronderstel over de zwaarte van de lucht hier beneden dat ze tot die van water is als 1 tot 970, zoals ik ongeveer heb gevonden met mijn experimenten, en dat een cilinder water van 34 voet opweegt tegen een cilinder lucht tot aan het eind van de atmosfeer, zoals het experiment ook leert. De Regel is dan zoals hierbij gaat 16). Ik ben een beetje bang dat deze brief aankomt nadat u uit Londen vertrokken bent, maar ik troost me gemakkelijk omdat ik des te eerder de voldoening zal hebben u hier te zien, wat een van de grootste is die ik zou kunnen wensen. Ik ben
13) Het werk van brief No. 1032, noot 2. 14) Zie Aanhangsel No. 1033. 15) In brief No. 1044 is te lezen: 380000. 16) Zie Aanhangsel No. 1048. [En T. XIV, p. 436, 483-490.]
[ Birch, p. 106, August 20 (1662): "The amanuensis was ordered to translate into English, from the French, Monsieur Huygens's letter to Sir Robert Moray, dated from the Hague the 18th of August, N.S., relating to Mr. Hobbes's duplication of the cube and quadrature of the circle, as also the height of the atmosphere; and to bring the said translation to the next meeting."
|
[ 205 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.[18 augustus 1662].Aanhangsel II bij No. 1046. De kopie is in Londen, Royal Society. Laat de gegeven hoogte zijn 22873 voet.
Zoals dus 100000 tot 50000 is, ofewel 2 tot 1, zo zal zijn de zwaarte van de kolom ter hoogte van de hele atmosfeer tot het gedeelte ervan boven de gegeven hoogte. Laat nog de gegeven hoogte zijn van 100000 voet.
de zwaarte van de hele kolom tot het bovengedeelte zal dus zijn als 100000 tot 4831 of bij benadering 21 tot 1. |
[ 206 ]
Wanneer daarentegen het gewicht van de bovenlucht gegeven is en de hoogte van de plaats bekend moet worden, zal men de volgende regel gebruiken waaruit de vorige is afgeleid. Bijvoorbeeld als ik wil weten tot welke hoogte men zou moeten stijgen om 1/10 van het gewicht van de lucht boven het hoofd te hebben.
Ofschoon ik niet geloof dat de uitbreiding van de atmosfeer oneindig is, houd ik het er toch op dat men zich bij gebruik van deze regels zeer weinig vergist, en ik verzoek u ze te laten zien aan mylord Brouncker en meneer Boyle. [ *) Zie T. XIV, p. 486-487 (Ned.), noot 3.]
|
[ 216 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.1 september 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 22. D'Aoust 1662. Monsieur
Was het niet dat ik nog steeds van plan ben u binnenkort te bezoeken, dan zou ik moeite hebben iets te vinden om me te rechtvaardigen voor het feit dat ik mijn antwoord op twee van uw vorige brieven zo lang heb uitgesteld; op één ervan heb ik wel wat gezegd 1), maar op de andere in het geheel niets. En totdat ik het plan helemaal heb laten varen, de reis te maken waaraan ik al zolang met voldoening denk, wil ik niet uitweiden over de onderwerpen die u mij aanduidt in uw brieven. Zelfs zal ik u niet veel zeggen over uw laatste brief van het begin van deze maand, liever stel ik bijna alles uit tot de ontmoeting waarnaar ik zo vurig verlang. 1) Zie No. 1034. 2) No. 1056 en 1057 (beide in het Engels). 3) Zie No. 1046, n.3. |
[ 217 ]
U dacht te hebben ingesloten bij uw laatste brief 4) het afschrift 5) van uw oordeel over de Verdubbeling van de Kubus, en over de kwadratuur van de Cirkel van de heer Hobbes, maar ik heb het niet erbij gevonden. Ik verzoek u het me te sturen als u oordeelt dat het in twee weken hier kan zijn, want misschien ben ik lang genoeg hier om het te ontvangen. Al onze Heren zijn zeer voldaan over uw Regel 6) betreffende de meting van de zwaarte van de Atmosfeer. Die is heel aardig. Maar we willen hem met experimenten staven als we er de gelegenheid voor hebben. Dit is voor deze keer een vrij lange brief. Het zou me wel makkelijk vallen er nog twee of drie keer zoveel aan toe te voegen. Maar het is beter dit uit te stellen tot onze ontmoeting. Vous sçavez que Je suis de toute mon ame
4) Zie No. 1046 en No. 1047, n.1. 5) No. 1047. [Engl.] 6) Zie No. 1048.
|
[ 261 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.17 november 1662.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 7 Novembre 1662. Monsieur
Hoe rechtvaardig het ook zou zijn u uw stilte te verwijten, ik zal het niet doen, hoewel ik als laatste heb geschreven 1). Ik zal echter gebruik maken van de gelegenheid die zich voordoet om u een regel of twee te schrijven, omdat dit een soort kastijding is die u zult ondergaan. Het is niet zo dat de zaak u veel moeite zal geven; maar het werk dat ze u schijnt te bezorgen zal u enigszins de maag doen omdraaien.
1) Zie No. 1055. 2) Zie No. 1047. 3) De duplicatione cubi ad defensionem problematum geometricorum Th. Hobbii contra C.H., Lond. 1662, in-4. [The Correspondence of Thomas Hobbes, II (1994) 539: niet gevonden.] 4) Zie brief No. 1073, noot 3. |
[ 262 ]
We hebben Horrocks 5) hier nog niet gezien.
5) Het stuk van Horrocks, gepubliceerd door Hevelius in zijn Mercurius in Sole visus, zie No. 872, n. 5 [en T. III, p. 427, n. 17].
|
[ 274 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.1 december 1662.
De brief is in Londen, Royal Society. A la Haye ce 1 Decembre 1662. MonsieurIk erken dat u het recht hebt te wijzen op mijn stilte aangezien u de oorzaak ervan niet kent. Maar ik ben verzekerd dat u me zult vergeven wanneer u weet dat ik 6 weken afwezig ben geweest 1) en wel voor kibbelzaken die me geen tijd hebben gelaten aan de betere dingen te denken waarover wij het hebben. Ik heb een hekel aan bezigheden van die aard, meer dan ik zou kunnen zeggen, maar bij afwezigheid van mijn vader moeten wij als zonen van het gezin deze zorgen wel onderling verdelen, hoe hinderlijk en onplezierig ze ook kunnen zijn.
Ik moet antwoorden op twee van uw brieven, in de eerste gaf u mij hoop dat ik het geluk zou hebben u binnenkort in dit land te zien met mylord Brouncker, maar ik heb kort daarna van meneer Bruce 2) vernomen dat er dit jaar niets van zou komen en dat u de reis hebt uitgesteld tot de lente. Als u opnieuw uw belofte niet nakomt, kunnen we niet meer op u vertrouwen. Ik geloof dat meneer Bruce u heeft laten weten dat wij ermee bezig zijn, slingeruurwerken op zee goed te laten werken, als het mogelijk is, en dat hij er daartoe 2 heeft laten maken van dezelfde vorm en grootte. Ik heb het ene hier bij mij en het andere zal er weldra zijn. Ze lopen zo goed en verdragen zo makkelijk bewegingen 1) Verblijf in Zuylichem, vanwaar hij schreef de brieven No. 1071 (26 okt.) en No. 1074 (13 nov.); het zal dus geweest zijn van 20 okt. tot eind november. {NB: in de ondertekening van deze brief ontbreekt: "de Zulichem". 2) Alexander Bruce. Zie No. 1073, n. 3. 3) No. 1047. 4) Het werk van No. 1076, n. 3. |
[ 275 ]
die nogal bruusk en onregelmatig zijn, dat ik er niet aan twijfel dat ze ook die van een schuddend schip weerstaan. Over de nauwkeurigheid die ze op zee houden zullen we slechts door ondervinding goed kunnen oordelen; maar toch heb ik reden er iets goeds van te verwachten op grond van wat ik er hier van zie. Het ongelukkige is dat meneer Bruce niet van hier naar Schotland zal gaan zoals hij in het begin van plan was, zodat dit experiment nog niet zo spoedig gedaan zal worden, behalve als hij iemand anders vindt die schrander genoeg is om het voor hem te doen.
Men heeft me uit Parijs geschreven 5) dat men in uw Academie de voorstellen onderzocht van 4 personen die beweren het geheim van de Lengtebepaling te hebben gevonden, en bovenien dat de President 6) van deze Academie een scheepje 7) heeft laten maken dat draait als een paard, en dat de Koning naar dit model een fregat wilde laten bouwen om te zien of dit goed zal willen werken in het groot. En over dit alles zegt u me geen woord. 5) Waarschijnlijk Lodewijk Huygens, wiens brieven we helaas niet hebben. 6) William Brouncker. 7) Zie brief No. 1102. [ *) Figuur uit T. XVII.] 8) Zie No. 964. 9) Zie brief No. 1056. 10) Zie brief No. 1032. 11) R. Hooke. 12) Zie No. 1057. |
[ 276 ]
Over de proef van Line met de aan beide kanten open buis, die volgens hem aan de vinger vast gaat zitten wanneer men hem met Kwik vult en met de onderkant in dezelfde vloeistof steekt: ik geloof dat het onnodig is er over te twisten zolang we niet beproefd hebben wat er echt mee gebeurt. Toch moet ik me sterk vergissen als er bij het doen van de genoemde proef niet waargenomen wordt wat ik ga zeggen. Dat is dat als men een kleiner deel van de glazen buis in het kwik geduwd laat, dan wat er zou blijven als men alleen de cilinder rechtopstaand in het kwik zou laten drijven, dat hij dan, als hij vrijgelaten wordt, de vinger los zal laten zonder er enigszins aan vast te blijven zitten, tenzij de zwelling van de vinger, waarover u het hebt, aan dit effect kan bijdragen. Maar als een groter deel van het glas onder het kwik is zal dit het glas omhoog duwen, zoals u weet, en op deze manier zal hij tegen de vinger vast kunnen blijven zitten. Op de laatste plaats spreekt meneer Boyle over het experiment dat ik eerder heb gedaan met ontlucht water, dat niet uit de buis daalt nadat de lucht uit het vat is getrokken. Maar omdat hij niet ingaat op enkele zeer opmerkelijke bijzonderheden die ik u heb verteld in een vrij uitgebreide beschrijving van dit experiment (ik heb ook niet echt vernomen of u deze beschrijving 13) hebt ontvangen) heb ik reden te geloven dat hij de mededeling ervan toen althans niet had gezien. Want bij het beschouwen van de genoemde bijzonderheden, en onder andere hoe het water daalt uit de buis als ook maar het kleinste belletje erin opstijgt, met wat eruit valt af te leiden, erkent men zeker dat het niet lucht kan zijn die in het vat is gebleven die daarvóór het dalen verhindert. Bericht me alstublieft hoe het zit, want ik zou anders wel blij zijn als meneer Boyle dit verhaaltje ziet. Ik verzoek u hem van mij de groeten te doen en te geloven: niemand is meer dan ik volkomen
Neem geen aanstoot aan de inkt die op deze brief is uitgestort.
13) Zie Aanhangsel No. 1033.
|
[ 280 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.20 december 1662.
De brief is in Londen, Royal Society. A la Haye ce 20 Decembre 1662. MonsieurIk wil meneer Bruce niet laten vertrekken zonder hem te belasten met dit briefje voor u, buiten het pakket boeken dat ik hem heb verzocht u te doen toekomen. Daarin heb ik gedaan de Mercurius in sole 1) van Hevelius omdat u me had geschreven dat u het nog niet had gezien. Bovendien 2 exemplaren van mijn verhandeling de Circuli magnitudine 2), waarvan ik wens dat de heer Hobbes het ene kan krijgen, opdat hij daarin het Theorema ziet waarover hij spreekt in zijn defensio Geometricorum T. H. contra C. H. 3) en waarvan hij niet schijnt te geloven dat ik het bewezen heb. U zult overigens zien wat ik heb geantwoord op het genoemde geschrift als u de moeite neemt het bijgaande blad 4) te lezen. Daarna kunt u het, als u het passend vindt, aan de uitgever 5) van de heer Hobbes sturen of het hem langs een andere weg doen toekomen. 1) Zie No. 872, noot 5. 2) Zie brief No. 191, n.1. 3) Zie brief No. 1076, n.3. 4) Aanhangsel No. 1084. [Engl. in The Correspondence of Thomas Hobbes II (1994) p. 537.] 5) Andreas Crooke, zie No. 1047, noot 2. |
[ 281 ]
Meneer Bruce neemt de twee uurwerken voor de Lengtebepaling mee*), en hij zal u zeggen hoever we zijn met deze uitvinding. Ik wil er nog niets over vaststellen, want ik merk dat de verwachting die ik ervan heb nu eens groeit en dan weer afneemt, naargelang ik met mijn waarnemingen een grotere of kleinere nauwkeurigheid van de uurwerken vind. Ik zou willen dat ik meer tijd had gehad om ze hier op mijn kamer te testen daar ik ze nog maar een dag allebei in orde heb, wat niet genoeg is om ze samen goed gelijk te zetten. Toch zal ik met er ongeduld op wachten hoe ze zich op zee zullen hebben gedragen, waarover meneer Bruce me zal berichten naar hij me heeft beloofd. Ik wens hem een gelukkige reis en toch een wat woelige zee, opdat het experiment des te belangrijker is. Hij zal u beter zeggen dan ik kan hoezeer ik ben
] *) Bruce vertrok nog dezelfde dag, 20 dec. (No. 1085), maar was weer terug op 28 dec. (No. 1086): schip niet gevonden.
|
[ 295 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.19 januari 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 9 Decembre 1) 1663. Monsieur
Uw twee laatste brieven waarvan de ene was van 1 2) en de andere van 20 december 3) hebben mij werkelijk genoeg onderwerpen gegeven voor een lange brief, maar daar ik er niets in vond dat me verplichtte direct antwoord te geven, ben ik des te gemakkelijker gezwicht voor toevalligheden die me verscheiden malen hebben afgehouden van de bedoeling die ik had u te schrijven bij alle gewone postzendingen die er waren sinds ik ze heb ontvangen. Toch zou ik enkele van de belemmeringen die ik tegenkwam te boven zijn gekomen, als ik anderzijds niet verplicht was geweest mijn antwoord over enkele bijzonderheden uit te stellen, totdat ik bij machte was u de opheldering te geven die ik daarbij noodzakelijk vond. 1) Zeker fout, het moet januari zijn. 2) Zie No. 1080. 3) Zie No. 1083. 4) Zie No. 1055. 5) Zie No. 1076, n. 3. 6) Zie No. 1084. 7) Zitting van 31 dec. 1662 [o.st., zie Birch, p. 166-167]. |
[ 296 ]
hem hebt afgeschilderd met een onbevangenheid die hem doorgrondt alsof u zijn leven en zijn karakter dertig jaar lang hebt bestudeerd. Terwijl u buiten de stad was hebben meneer Bruce en ik ons onderhouden over uw uurwerken en over het plan ze op zee goed te laten werken. Ik raadde hem aan er twee tegelijk te proberen, eerst goed afgesteld aan land; oordelend dat, als het mogelijk is ze op zee goed te laten lopen, het zo makkelijk te zien zou zijn of ze goed lopen of niet. Ik twijfel er niet aan dat ze goed kunnen lopen op grote schepen die slechts langzaam van positie veranderen; maar ik vrees zeer dat het schudden van het schip een slingering opwekt van het hele uurwerklichaam die in staat zal zijn die van de slingers ongelijk te maken. Niettemin zullen ze wel nauwkeuriger kunnen zijn dan welke andere ook, ofschoon ze niet de vereiste exactheid bereiken. In elk geval is het de moeite waard dit experiment voort te zetten, zoals hij ook graag wil doen. Hij dacht het te proberen bij zijn komst van Holland naar Engeland, maar daar het schip waarop hij zat heel klein was, en de golven heel groot waren, werd het ene uurwerk vanaf de hoogte waar het was opgehangen omlaag geworpen, en het andere werd zozeer geschud dat het ermee ophield. U zult me niet verwijten u niets te hebben gezegd over het bootje dat mylord Brouncker heeft laten bouwen, wanneer ik u zeg dat er op de ene of andere manier zoveel belemmeringen zijn voorgekomen, dat het nog niet afgebouwd is terwijl ik u spreek. U moet zich niet inbeelden dat ik niet van plan was u er nieuws over te geven, zodra het de tijd ervoor zou zijn. Ik zal u er nu dus van zeggen dat we in onze vergaderingen voorstellen 8) aan navigatie te denken om te zien of het mogelijk is schepen te bouwen die alle vereiste eigenschappen in grotere volmaaktheid hebben dan men tot dusver heeft gezien; men heeft mylord Brouncker en twee of drie anderen 9) verzocht zich ermee te belasten. Toen dit aan de Koning was bericht, heeft Zijne Majesteit de kosten willen maken voor het bootje volgens het model dat mylord Brouncker zou voorstellen, om te zien of hij er een kon maken dat beter ging dan het jacht 10) dat uw heren van de Oost-Indische Compagnie aan Zijne Majesteit hadden geschonken. Het valt nog niet te zeggen of hij erin is geslaagd of niet, totdat men het zeilklaar heeft gemaakt, wat over twee weken zal zijn. U zult vernemen 8) De Royal Society benoemde zijn eerste commissie daarvoor op 19 dec. 1660 [Birch, p. 7]. 9) Op 19 dec. 1660: William Petty en Chr. Wren. Op 26 dec. 1660 ook Jon. Goddard en K. Digby en op 4 dec. 1661 nog W. Brouncker. Er kwam geen verslag, misschien i.v.m. een ander scheepsproject van W. Petty, zie No. 1102. 10) Karel II ging op 24 mei 1660 van Breda naar Den Haag, om naar Engeland terug te keren. Bij Moerdijk kwam hij op een jacht dat hij zo prees, dat de stad Amsterdam het hem cadeau deed ... Details staan in het werk van No. 776, n. 4 [Verhael in forme van Journael ..., 1660; Engl. 1660/68, p. 26]. |
[ 297 ]
wat ervan komt. Toch is het model, dat mylord Brouncker gebouwd heeft, gemaakt naar verhoudingen van lengte, breedte en diepte die men hem heeft gegeven. Daarvan kan men niet zeggen dat het de beste zijn die gevonden kunnen worden. Maar men wil er nog heel wat tijd en geld aan besteden om deze zaak ten einde te brengen. Nu zal ik u in twee woorden zeggen dat Sir William Petty, die op het ogenblik in Ierland is & die een van degenen is aan wie men deze zaak van Navigatie had toevertrouwd, een scheepje heeft gebouwd op een manier die nooit eerder is gezien dat het uitstekend doet. Het zou te lang zijn het u precies te beschrijven; laat het voldoende zijn u te zeggen dat het een bootlichaam is met een platte bodem, 18 of 20 voet lang en 9 breed, geplaatst op twee cilinders van zo'n 30 voet lengte en een middellijn van 2 voet en 5 tussen beide, met gebogen uiteinden, zoals de boeg van een gewone boot. Dit schip voert 600 vierkante voet zeil, gaat twee keer zo snel als het beste schip dat in Ierland is te vinden (ik moet u de rest in het Engels zeggen, omdat ik niet weet hoe het in het Frans moet) she sailes nearer the winde than any other vessell, & falls much less to leeward. Kortom, iedereen bewondert het, hoewel er enige dingen op zijn aan te merken. Maar bij een andere gelegenheid zullen we u uitgebreider erover kunnen onderhouden. Zeg nu niet 11) dat u reden hebt om mij het middel te verzwijgen waarmee u alles wat bij uw Machine behoort zo goed inricht, dat de lucht die erin zit in dezelfde toestand blijft zo lang als het u goeddunkt. Weliswaar heb ik u geen verslag gegeven van het experiment met het water dat niet daalt van boven uit de buis als de lucht er is uitgehaald. Dat is omdat, terwijl dit experiment was toevertrouwd aan de heer Rooke 12), deze is overleden 13) voordat onze machine was klaargemaakt om het nauwkeurig te kunnen doen. Er wordt nu aan gewerkt. Maar toch herinnert u zich ook niet dat meneer Boyle u heeft gezegd, in de laatste van zijn brieven 14) die ik u heb gestuurd, dat u nog niet al te zeker bent van de waarheid ervan, aangezien u geen enkele maatstaf hebt gebruikt om te weten of de lucht de ene keer in dezelfde toestand is als de andere keer, en hij heeft u voorgesteld een buis met kwik in het vat te doen tegelijk als dat experiment met water wordt gedaan, om als maat te dienen voor de ijlheid van de lucht. Bezie wat u erop te antwoorden hebt, want het heeft geen zin te denken aan de oorzaak van dit verschijnsel zonder buiten twijfel te zijn over de waarheid van het feit. 11) Zie brief No. 1080. 12) Zie over L. Rooke brief No. 933, noot 4. 13) De plotselinge dood van Lawrence Rooke, op 27 juni 1662 terwijl hij bezig was met verscheidene onderzoekingen, slechts enkele dagen voordat de Royal Society haar Charter [Birch, p. 88-96] ontving maakte een zo grote indruk op deze Society, dat zijn biografie werd opgenomen in de 'Proceedings' [Birch, p. 97-99] ... 14) Zie brief No. 1056. |
[ 298 ]
Aangaande de hypothese over de inwendige beweging van de delen van lichamen, ik ben van dezelfde mening als u, en over die proef van Line betreffende de kwikbuis die aan de vinger hangt, we hebben hem gedaan 15), en vonden dat hij er niet alleen aan vast zit terwijl de buis verder in het kwik eronder is gestoken, dan hij zou zijn als men hem erin vrij zou laten, en leeg, maar hij laat de vinger niet los, zelfs totdat men hem geheel buiten het kwik opheft, ook al gaat de beweging heel langzaam. Deze brief is al zo lang dat u het me niet kwalijk zult nemen als ik tot een andere keer uitstel de reden die men ervoor geeft, als u deze intussen niet zelf tegenkomt bij het nadenken erover. Meneer Boyle en al uw andere vrienden hier hebben uw verhaal 16) gezien over de daling van het water in de Buis, al lang geleden 17), en ik geloof dat ik u namens hen ervoor heb bedankt 18), of als ik het heb verzuimd vraag ik om genade, maar laten we zoals gezegd verzekerd zijn van de waarheid van het experiment alvorens de reden te bepalen. Overigens lijkt het niet moeilijk de daling van het water te verklaren wanneer een belletje opstijgt naar de top van de buis, aangezien luchtdeeltjes, die gedwongen zijn dicht op elkaar te zitten zolang ze zich van alle kanten samengedrukt voelen door het water, zich uitstrekken zodra ze boven zijn waar ze de ellebogen vrij vinden, zodat ze het water aanleiding geven te dalen. Hoewel dit nogal lakoniek gezegd is zult u me goed begrijpen. Aan mijn handschrift zult kunnen zien dat ik haast heb. In elk geval zal ik niet eindigen zonder u te bedanken voor uw boeken 19) in de eerste plaats, en verder zal ik u zeggen dat ik aan de uitgever van de heer Hobbes uw papier 20) heb gegeven met het boek 21), om aan hem te doen toekomen. U zult vernemen wat ervan komt.
Er moet nog worden toegevoegd dat het boek 22) van Venus en Mercurius op de Zon nog niet te vinden is bij onze boekhandelaren. Daarom zou u er niet slecht aan doen een exemplaar ervan te doen toekomen aan de heer ridder Neile. 15) Zitting van 31 dec. 1662 (oude stijl); Goddard's verslag werd voorgelezen op 14 jan. 1662/3. 16) Zie No. 1033. 17) De brief (14 juli 1662) is in de Royal Society gelezen op 23 juli 1662, o.st. 18) In brief No. 1055 had Moray de ontvangst niet bevestigd. In brief No. 1080 gaf Huygens de redenen die hem deden twijfelen of Boyle de brief had gezien. 19) Zie No. 1083. 20) Zie No. 1084. 21) De circuli magnitudine inventa, zie No. 191, n. 1. 22) Hevelius, Mercurius in Sole visus. Zie No. 872, n. 5 [en No. 1083]. |
[ 299 ]
verhandelingen over beweging en over Dioptrica, waarvan we geloven dat ze aan het publiek verschuldigd zijn volgens uw belofte, als ze het al niet zouden zijn aan de verzoeken van zovelen van uw dienaren, in het bijzonder van hen die u hebt genoemd in uw laatste twee brieven, die zich allen aan u aanbevelen met alle vriendschap van de wereld, zoals onder hen ook degene die is
|
[ 304 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.2 februari 1663.
De brief is in Londen, Royal Society. A la Haye ce 2 fevrier 1663. MonsieurIk bedank u voor de moeite die u hebt genomen om aan de heer Hobbes mijn boek 1) en mijn antwoord 2) te doen toekomen; over het laatste hebben die van uw Academie een te gunstig oordeel gegeven [zelfs gelovend er dingen in te zien die ik er niet in vind] 3). Ik zal heel graag zien wat de goede man ervan zal zeggen; maar hoe hoe dit ook kan zijn, ik denk niet dat ik hem een tweede keer antwoord geef. Meneer Bruce heeft me zelf laten weten 4) wat er onderweg met zijn uurwerken is gebeurd, en hoe de zee ze in het ongerede heeft gebracht, waarover ik echter niet verbaasd ben, gezien wat hij erbij voegt over het enorm schudden van de bark. Men zal zeker heel iets anders zien wanneer men de proef zal nemen op grote schepen waarvan de beweging veel langzamer is, zodat ik niet geloof dat daar ooit het hele uurwerk verandert in een slinger zoals u vreest. Het plan om schepen te vervolmaken, waarmee mylord Brouncker en die andere Heren 5) zich bezighouden, bevalt me zeer, maar er zijn in deze architectuur zoveel zaken te overwegen, dat het me onmogelijk lijkt iets erin door Wiskunde te bepalen. Toch schijnt de nieuwe uitvinding van ridder Petty iets goed te beloven, als het verslag dat men u erover heeft uitgebracht juist is. Ik kan geenszins begrijpen welk effect de 2 cilinders daarbij hebben waarop naar u zegt zijn boot geplaatst is. Zijn ze hol of massief, in de lengterichting van de boot gezet of dwars? Want als het op de eerste manier is, hoe maken ze dan dat men er meer zeil op kan zetten dan anders, en waartoe dient tenslotte een lengte van de cilinders die met een derde die van de bark overtreft, en een dikte van 2 voet in middellijn? U hebt me echt te weinig gezegd om de rest te kunnen raden en als ik u nu mijn machine voor het luchtledige met dezelfde duisterheid zou beschrijven, zou het alleen zijn om u met gelijke munt terug te betalen. Hier is op de volgende bladzijde een figuur die u de vorm ervan zal doen begrijpen. De zuiger wordt zoals u ziet omhoog getrokken, maar niet verder dan A, 1) De Circuli magnitudine inventa. Zie No. 191, n. 1. 2) Zie No. 1084. 3) [...]: doorgestreept. 4) Zie No. 1090 [antwoord van Chr. H. in T. XXII, p. 593]. 5) Zie No. 1093, n. 9. |
[ 305 ]
terwijl de ruimte AB ongeveer 2 duim is, en u moet zich voorstellen dat deze vol water gemengd met olie is, zodat deze vloeistof daalt en stijgt met de zuiger en zo verhindert dat er lucht in de cilinder kan komen, maar alleen een beetje water en de bovengenoemde olie, als de zuiger niet volmaakt goed is; deze gaat er daarna uit door het gaatje C. De kraan is aan de zijkant van de cilinder bij E, en daarmee is verbonden de buis EH, die aan het andere eind is gesoldeerd aan het schoteltje FG, waar cement in ligt om het vat erop te zetten. De figuur laat het allemaal zien zonder dat het nodig is u er meer over te zeggen*). Wanneer men de machine laat rusten verhindert de vloeistof die in de ruimte AQ blijft dat de zuiger uitdroogt, zodat men hem altijd klaar vindt. Om te maken dat de zuiger maar tot A kan stijgen, versper ik een tand van het ijzer OP met lood. Om de lucht buiten te sluiten uit het vat nadat het is geleegd, wat naar ik zie hetgene is dat u vooral verwachtte, vind ik niets beters dan het vat op zachte cement te zetten, waarover ik u hiervoor gesproken heb, en de kraan met leer te omwikkelen, want hiermee vind ik dat het maar zelden fout gaat, terwijl ik denk dat dit met harde cement bijna onmogelijk is.
Wat betreft het experiment met water dat niet daalt kunt u ervan verzekerd zijn dat het zo is, want ik heb een buisje met kwik gezet naast de buis die het water bevatte die meer dan 2 voet hoog was, en terwijl het kwik daalde tot 1/3 duim is het water toch niet gaan dalen. Als de goede heer Rooke langer had geleefd 6) had hij zeker hetzelfde gevonden. [ *) Vergelijk de figuur met uitleg in het Nederlands in T. XVII, p. 333.] 6) Zie brief No. 1093, noot 13. 7) Zie brief No. 1080 [en: 'Vacuüm trekt niet', T. XXII, p. 290.] |
[ 306 ]
Ik zeg het glas omdat, hoewel men de hele zwaarte voelt van de buis vol met kwik, het niet zo is omdat de vinger het omhoog houdt, maar omdat erop gedrukt wordt door de lucht van boven; want het kwik van de buis wordt omhoog gehouden door de druk van de lucht op dat van het bakje. En zo lijkt me dat er geen enkele moeilijkheid overblijft bij dit verschijnsel. Als men er een stukje leer op kon doen, of iets anders dat niet in de buis zou binnendringen zoals de vinger, of zelfs als de buis heel nauw was, ben ik ervan verzekerd dat hij nooit omhoog zou komen. Van het boek van Hevelius 8) zijn hier niet meer exemplaren te koop dan daar; maar ik laat in Amsterdam zoeken waar ik het uwe vandaan heb, en het zal me genoegen doen er een te kunnen doen toekomen aan de heer ridder Neile aan wie ik wel meer te danken heb dan dat. Ik zou graag willen weten of het boek van Horrocks 9) van hem of van u kwam of van iemand anders, want tot nu toe twijfel ik 10). Als ik trager aan mijn belofte [<] gestand doe die ik u gedaan heb over mijn Dioptrica en ander werk, verzoek ik u te geloven dat het tot mijn grote spijt is. Maar er zijn zoveel dingen die me in mijn studie onderbreken dat ik maar beetje bij beetje kan opschieten. Nu is het die reis naar Frankrijk 11) die me opnieuw enkele maanden weg gaat halen, want ik denk niet dat ik iets kan doen als ik in Parijs ben. Ik zal me ermee troosten als ik u daar van dienst kan zijn en ik hoop dat u me wel wilt vereren met uw opdrachten, meer dan iemand ben ik
Wanneer u meneer Bruce ziet verzoek ik u hem mijn groeten te doen, en te zeggen dat ik nog niet antwoord op zijn brief in het Engels 12) omdat ik nog niets heb om hem te berichten over onze zaak, omdat ik erop wacht dat mijn Uurwerk klaar is.
8) Mercurius in Sole visus ... [zie No. 1083]. 9) Venus in Sole visa, bij het vorige ... [zie p. 85, n. 14]. 10) Toen Huygens in 1661 in Engeland was gaf Neile hem het manuscript van Horrocks (zie brief No. 935, n. 17). Huygens stelde aan Hevelius voor het hem te sturen om het te publiceren, geheel of gedeeltelijk, tegelijk met zijn eigen waarnemingen van de overgang van Mercurius over de Zon (zie brief No. 885). Huygens stuurde het in november 1661 (zie brief No. 921). [ Hevelius vermeldt Huygens' waarneming op p. 82 en bedankt hem op p. 109 voor het meedelen van die van Horrocks.] 11) Huygens vertrok op 23 maart 1663 naar Parijs [aankomst: 3 april]. 12) Brief No. 1095.
|
[ 307 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.16 februari 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 6. Janvier 1663 1). MonsieurHet antwoord dat ik op het ogenblik geef op uw laatste brief van de 2e van deze maand zal niet lang zijn. Maar u zult het mij vergeven als ik u de reden ervan zal hebben gezegd. Ik wil u graag een uitgebreide beschrijving sturen van het nieuwe schip dat de heer ridder Petty 2) heeft gebouwd, maar die is nog niet klaar. En ik schrijf u dit woordje alleen om te weten wanneer u in Parijs wilt zijn, en via welk adres ik u zal kunnen schrijven wanneer u er bent. Ik was bijna vergeten u te zeggen dat men ons hier laat geloven dat onze Portugees 3) goed is ontvangen in Amsterdam & dat men er zeer voldaan is over zijn voorstellen aangaande de lengtebepaling &c., en dat hem alles beloofd is wat hij heeft gevraagd. U weet dat er niet veel reden is te denken dat ik er geloof aan hecht. U weet dat ik van ganser harte ben
Ik wens u een goede reis.
1) Uit No. 1093, 1097 en 1102 blijkt dat dit moet zijn 6 februari (oude stijl). 2) Sir William Petty ... (1623-1687) ging als 15-jarige al op reis, hij werkte en studeerde in Caen, Leiden, Utrecht en Parijs; in 1646 keerde hij terug naar Engeland. Hij was achtereenvolgens werktuigbouwer, hoogleraar anatomie en muziek in Gresham (1651), landmeetkundige, secretaris van Henry Cromwell; Karel II benoemde hem tot inspecteur-generaal van Ierland en lid van het Parlement; hij keerde terug naar Londen, werd scheepsbouwer en was een van de oprichters van de Royal Society. 3) Zie brief No. 1013, noot 5.
|
[ 318 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.1 maart 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 19 Fevrier 1663. MonsieurHier ben ik dan met de pen in de hand om u een vrij uitgebreid antwoord te geven op Uw brief van de 2e die ik in mijn vorige 2) slechts genoemd heb. Het moment van vrije tijd dat ik heb gevonden nodigt me ertoe uit, hoewel ik er erop reken deze brief hier te houden totdat ik met Uw antwoord op mijn laatste verneem of deze naar Holland of naar Frankrijk moet worden gestuurd. Gisteren vroeg ik aan de uitgever 3) van de heer Hobbes of hij nog geen antwoord van hem had ontvangen over uw laatste papier 4) dat ik heb gestuurd; en hij zei me van niet, maar dat het binnen een week hier zal zijn. Alles wat ik erover verneem zal u onmiddellijk meegedeeld worden.
Volgende week willen we een reisje 5) over zee maken, tot aan de Downs, om de Uurwerken van meneer Bruce te testen die hij intussen zo goed mogelijk probeert af te stellen. Het is zeker dat er heel wat zaken zijn te overwegen in de architectuur van schepen die niet tot een regel schijnen te kunnen worden herleid. Maar ook is het waar dat nooit een vooraanstaand Wiskundige zich er behoorlijk op heeft toegelegd. Mylord Brouncker en enkele anderen 6) hier zijn er des te meer toe opgewekt en aangemoedigd 1) Huygens' antwoord is verloren gegaan. Zie brief No. 1119. 2) No. 1098. 3) Andreas Crooke. 4) Zie No. 1084. 5) [Add. p. 585.] Over deze reis wordt verder niet meer gesproken. 6) Zie No. 1093, n. 9. |
[ 318b ]
[ 319 ]
omdat de Koning ze ertoe aanzet, en de grote scheepsarchitecten verbergen voor hen niets van alles wat ze van hun vak weten. Onder wie er één is die er het meest van weet, van allen die er ooit geweest zijn in Engeland, en misschien wel over de hele wereld. Zodat mylord zich er serieus op toelegt; maar daar het een zaak is van lange adem en grote kosten komt men maar langzaam vooruit; en ze hopen mettertijd de vervolmaking van schepen te vinden, of tenminste ervan verzekerd te zijn dat ze die al kennen. Wat betreft het schip dat de heer Petty heeft uitgevonden, hier ziet u een kopie 7) van zijn figuur die ons is gestuurd uit Ierland door enkelen van onze Society die ermee zijn belast hem te bezoeken, een onderzoek te doen en verslag uit te brengen van zijn vorm en de kwaliteiten ervan 8). U zult echter zien dat de kopie niet kunstzinnig is gemaakt, maar ze is voldoende om te doen begrijpen wat het is. Het zou te lang zijn u alle bijzonderheden en de verhalen die men ons erover schrijft uiteen te zetten. Ik zal u alleen zeggen dat het tweemaal, ik zeg tweemaal, zo snel gaat als enig schip dat in Dublin is te vinden; en ik zal aan al uw vragen voldoen.
Wat betreft de Cilinders, u ziet dat de twee uiteinden ervan zijn gemaakt het ene als de boeg van een gewone Boot, het andere als de achtersteven, om het Roer aan vast te maken, waarvan elke Cilinder er een heeft. De voordelen van deze vorm zijn dat hij het water gemakkelijk doorklieft, dat een schuine tegenwind het schip niet makkelijk opzij duwt; dat de kracht van de wind het niet makkelijk doet overhellen; en dat, daar de cilinders weinig diepgang hebben, het schip goed draait en aan het Roer gehoorzaamt, en verder hebben golven die op de zijkant vallen er weinig vat op. 7) Zie de plaat tegenover deze bladzijde. 8) Op 26 januari 1662 benoemde de president, lord Brouncker, een commissie bestaande uit "Lord Massareene, Sir Anthony Morgan, Dr. Peter Pett, Mr. Southwell and Sir William Petty himself" met 14 anderen. Op 28 jan. 1662/3 (o.st.) werd een gunstig rapport uitgebracht [Birch, p. 183-192]. [ Samuel Pepys schreef over Petty's schip op 31 July 1663 O.st.] |
[ 320 ]
Klaag nu niet dat ik u er niet genoeg over zeg; weliswaar zou ik er nog heel wat meer over kunnen zeggen, maar dit zal u dienen als ik me niet vergis, met de figuur, om u het belangrijkste te laten begrijpen. Als u niettemin graag wilt dat ik u er nog een keer over onderhoud, behoeft u mij maar het onderwerp aan de hand te doen waarover u wilt dat ik u spreek.
Als enige dankbetuiging voor de moeite die de figuur van uw Machine heeft gekost, zal ik u alleen zeggen dat ik er heel tevreden over ben. Die welke de heer Boyle steeds heeft gebruikt sedert dat hij de eerste heeft gepresenteerd aan de Society 9) is nauwelijks verschillend wat betreft de vorm, en ze is in water ondergedompeld zoals de uwe, maar op een andere manier, waarvan een beschrijving voor u niet nodig is aangezien de uwe mij minstens even praktisch lijkt 10) de zijne. In één woord, ik vind uw hele machine en de omstandigheden waarop u let bij het gebruik ervan zeer goed; maar hoewel mijns inziens het zachte cement daarbij meer geschikt is dan dat waarvan meneer Boyle zich bedient, niettemin kiest hij nog altijd liever het zijne dan het uwe. Wat betreft het experiment van Linus, we hebben het uitgevoerd in buizen van de grootte die u me hebt aangeduid, en we hebben het bevonden precies zoals u zegt; waarvan de reden geen andere lijkt te kunnen zijn dan die welke u uiteenzet. Het was meneer Neile die u het boek van Horrocks gaf. Overigens, de spijt die u ons betuigt niet zo spoedig aan de wereld de voldoening te kunnen geven die men verwacht van die verhandelingen waarvoor we u verplicht houden ze te publiceren, verslapt een beetje de kracht van de dringende verzoeken waarmee ik bij u ging aandringen namens onze Heren die sterven van begeerte ernaar; maar toch is het nodig dat er niet geheel van afzie. Ik beklaag u aan de ene kant dat u, met het plan 9) Boyle deed did op 15 mei 1661 (o.st.). 10) Voeg in: als. 11) Voeg in: hebt. 12) R. Hooke kreeg deze opdracht op 4 febr. 1662/3. De machine was weer in orde op 1 april 1663; toch werd het experiment pas gedaan tijdens de zitting van 1 juli 1663, en enkele volgende. |
[ 321 ]
aan Uw belofte te voldoen, door andere zaken ervan bent afgehouden. Maar aan de andere kant, als u ondanks die belemmeringen die onoverkomelijk schijnen te zijn, niet nalaat te doen wat we verlangen, zult u er meer roem door verwerven, en wij voldoening. Maar ik zal op het ogenblik geen andere reden toevoegen om u er warm voor te maken dan dat misschien, terwijl u de publicatie van die verhandelingen uitstelt, anderen zich met dezelfde materie zullen bemoeien die zich er helemaal niet van zullen kwijten overeenkomstig het gewicht van het onderwerp. En als er iemand van uw vrienden is die in staat is in deze materie iets van waarde te doen, bent u wel verzekerd dat niet één van hen eraan zal beginnen; en zo zullen we te lang verstoken zijn van zo wenselijke zaken. Maar in één woord, hoe het ook zij, u kunt van mij verwachten dat ik u nooit met rust zal laten totdat deze verhandelingen door uw hand aan de wereld zijn gegeven. Al uw vrienden hier, met name mylord Brouncker, meneer Boyle en meneer Bruce laten u groeten, en ik ben vanuit het beste van mijn hart
Laat me bij de eerste gelegenheid weten wanneer u erop rekent terug in Den Haag te zijn; mits u er in het begin van de maand mei bent, zullen mylord Brouncker en ik proberen er in die tijd heen te gaan; anders zullen we de reis niet zo spoedig maken, als ik me niet vergis; aangezien het grootste genoegen dat we ons er voorstellen is, u te bezoeken.
|
[ T. III, 260 ]
R. Moray 1) aan Christiaan Huygens. 1 april 1661 [1663] 2). De brief bevindt zich in Leiden, coll. Huygens 3). A Whitehall, ce 22. March 1661. MonsieurAls ik niet deze jongeman 4) had ontmoet, zou u niet zo spoedig het pakket hebben ontvangen waarmee ik hem heb belast, hoewel het al een maand klaar ligt. Omdat ik niet wist 1) Sir Robert Moray (Murray) ... [A. Robertson, The life of Sir Robert Moray, London 1922.] 2) [ Zie hierna p. 330, extra noot.] 3) [ Chr. Huygens kwam op 3 april 1663 aan in Parijs, maar hij heeft de brenger van de brief niet ontmoet.] 4) [ James Gregory, zie No. 1106, 1119. In No. 1605 (8 okt. 1667): vaker langs geweest in Parijs.] |
[ T. III, 261 ]
of u nog in Parijs bent heb ik het niet met de gewone post willen versturen, uit vrees dat het verloren zou gaan. Ik heb er nu niets aan toe te voegen, behalve dat u zult zien aan het boek 5) dat de brenger u zal geven, dat ik er gelijk aan had u steeds lastig te vallen zoals ik deed, met het feit dat u zo talmt met het in het licht geven van de verhandelingen waarover ik u zo vaak heb gesproken*). Overigens wenst deze jongeman niets ter wereld meer dan uw goedkeuring van zijn boek. Misschien vindt u er iets in om aanmerkingen op te maken; in elk geval, voor iemand die ergens is opgevoed waar hij geen leraar heeft kunnen hebben die hem onderricht gaf, noch boeken zoals men elders heeft, is het niet gering te hebben geleerd wat hij weet over de onderwerpen waarmee hij zich bezig houdt. Schrijft u mij vaak. Wees beleefd ten opzichte van de brenger en bemin altijd
5) [ Zie No. 1106, noot 6.] [ *) Deze opmerking was een probleem bij de oorspronkelijke datering van de brief (als eerste van de briefwisseling): op 1 april 1661 zal Moray nog niet vaak met Huygens hebben gesproken over die verhandelingen, dat kwam pas na de ontmoeting in Engeland, zie Journaal bij 23 april 1661.]
|
[ 330 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.6 april 1663.De brief is in Leiden, coll. Burman 1). A Whitehall ce 27. March 1663. MonsieurDit briefje is alleen om u te berichten dat ik, uit uw laatste brief van de 2e 2) opmakend dat u weinige dagen later in Parijs zou zijn, daarheen het antwoord 3) heb gestuurd op uw vorige brieven 4) dat ik u had beloofd, met de figuur van het schip van ridder Petty; maar met de opdracht aan de jongeman 5) die het pakket*) brengt, dat hij het in handen van uw vader geeft voor het geval u er nog niet bent aangekomen. Hij heeft ook een boek om u cadeau te doen, waarvan hij de schrijver is en dat hij noemt Optica promota 6), handelend over Dioptrica en over Sterrenkunde, waarvan ik niets wil zeggen om het oordeel geheel aan u over te laten. Als u tenminste, na het gekregen en met de jongeman gesproken te hebben, mij erover bericht wat u ervan vindt. Alleen zult u er in elk geval uit opmaken dat ik gelijk had u te zeggen, over de publicatie van uw verhandelingen, wat ik heb gezegd in het pakket dat naar Parijs is gezonden. Ik zou u nu niet hebben geschreven, als niet een persoon die 1) Antwoord ontbreekt, zie No. 1119. 2) No. 1097. 3) No. 1102. 4) Zie No. 1098. 5) James Gregory ... (1638-1675) kwam in 1665 [1663] in Londen, reisde daarna naar Italië. In 1668 werd hij lid van de Royal Society, in 1669 hoogleraar wiskunde te St. Andrews, in 1674 te Edinburgh. *) [Add. T. V, p. 621:] Zie over deze zending nog brief No. 851, waarvan de datum veranderd moet worden in 1 april 1663 [de vertaling staat hiervoor]. 6) Optica promota, seu Abdita radiorum reflexorum & refractorum Mysteria geometrice enucleata ..., Londen 1663, in-4. ... In het eerste deel staat zijn plan voor een reflectietelescoop. |
[ 331 ]
8 dagen geleden uit Holland is gekomen me had gezegd, dat hij u in Den Haag had gezien 7). U weet overigens dat ik van ganser harte ben
7) Chr. Huygens kwam op 3 april 1663 in Parijs aan [Dagboek van Const. Huygens (ed. Unger, 1884), p. 69].
|
[ 342 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.24 mei 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 14. May 1663. Monsieur
Nu ik heb vernomen dat u in Parijs bent en oordelend dat het pakket 1) dat ik erheen heb gestuurd via een van mijn landgenoten 2) u zal zijn gegeven, kan ik geen andere reden bedenken waarom ik geen nieuws van u heb ontvangen sinds u daar bent, dan dat u niet weet via welk adres u mij uw brieven kunt doen toekomen. Dit geeft u aanleiding om te oordelen dat ik me me iets inbeeld; maar u moet ook geloven dat de vriendschap die ik u toedraag en de voordelen die ik ontvang van de briefwisseling, die we al enige tijd hebben onderhouden, mij de voortzetting ervan hartstochtelijk doen verlangen. Bij de post is mijn naam zo goed bekend, dat aan mij gerichte brieven me altijd worden gegeven wanneer er geen ander adres is dan mijn naam, en In Whitehall. 1) Zie brief No. 1106 [No. 851, 1 april 1663]. 2) James Gregory, zie No. 1106, n.5. |
[ 343 ]
dan we tot dusver hebben kunnen doen, omdat het patent van de Koning 3) die haar opricht als een Corporatie met verscheidene privileges, 5 of 6 dagen geleden aan ons is verzonden, als zijnde noodzakelijk om haar volgens de wetten van het land in staat te stellen donaties te ontvangen en 'standi in iudicio'*), &c. Zodat we ons toeleggen op de andere noodzakelijke middelen ter uitvoering van het plan dat we ons hebben voorgesteld, zoals de samenstelling van de Society; wat betreft de fondsen vereist om de onkosten van de Experimenten te bestrijden &c., en de invoering van gepaste wetten en verordeningen om alles te besturen. We rekenen erop binnenkort een kleine verhandeling 4) te doen publiceren waardoor alles wat de Society betreft bekend zal worden. Ondertussen gaat men steeds door met het doen van kleine experimenten, en het bediscussiëren van Wetenschappelijke zaken, zoals u hebt gezien, waarbij we ons slechts bezighouden met zaken met weinig kosten en arbeid totdat ons fonds is toegenomen, en we bekwame mensen hebben aangesteld in een College met een toelage 5) van 150 of 200 pond sterling als salaris, die onder de naam Curator 6) de zorg zullen hebben voor alles wat hun door de Society zal worden opgedragen, zowel inzake werktuigbouw als bij dingen die tot de Schone Filosofie behoren, zoals Wallis, Wren & anderen die u kent. Ik dacht dat u wel blij zou zijn te vernemen wat ik u zojuist heb gezegd, en dit zal voldoende zijn ter verontschuldiging voor de overlast, u nu aangedaan door
3) Gedateerd 22 april 1663 en voorgelezen in de raad van de Royal Society op 13 mei (oude stijl). [ *) Optreden als rechtspersoon.] 4) Tho. Sprat, The History of the Royal-Society of London ... 1667 [frontisp., zie M. Hunter, 1981, p. 194-7], 2e ed. 1702. Oldenburg zegt al in een brief aan Sorbiere, 13 jan. 1664, dat het klaar is en in brieven daarna aan R. Boyle klaagt hij dat de schrijver in gebreke blijft. 5) Deze twee woorden schijnen in het origineel doorgestreept te zijn. 6) Al in de zitting van 12 nov. 1662 (o.st.) was R. Hooke benoemd tot 'Curator', maar voorlopig zonder salaris.
|
[ 351 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.1 juni 1663.
De brief is in Londen, Royal Society. A Paris ce 1 juin 1663. MonsieurIk verneem zojuist uit uw brief van de 14e van vorige maand dat niet alleen mijn antwoord 1) op uw vorige brieven 2) u niet is bezorgd, maar dat u ook enigszins schijnt te twijfelen of ik het wel heb geschreven, en dit laatste punt ontstemt me veel meer dan het andere, omdat het verlies van tien brieven me minder zou spijten dan door u te worden verdacht van een zo vreemde nalatigheid. Ik verzoek u dus mij recht te doen en te geloven dat ik u al een maand geleden heb bedankt voor het plan voor de nieuw Ierse boot en dat ik u de opmerkingen heb gezegd die men hier over dat schip heeft gemaakt. Dat ik u ook mijn vrije mening heb gezegd over het Optica-boek dat de schrijver zo goed was me te brengen, zonder dat ik tot dusver 1) Het concept van deze brief, die van april moet zijn, is niet in onze collecties. 2) De brieven No. 1102 en 1106. |
[ 352 ]
de eer heb gehad hem te ontmoeten, en dat ik u bovendien heb laten weten wat hier omging onder geleerden op het gebied van kijkerbouw en andere. Het lijkt erop dat ik verplicht zou zijn hier voor u uitgebreid te herhalen wat ik had geschreven over elk van deze onderwerpen, maar toch zal ik dit nu niet doen, en wanneer u er de reden 3) van zult weten, wat binnenkort het geval zal zijn, ben ik ervan verzekerd dat u me niet onrechtvaardig zult vinden. Ondertussen zeg ik u dank en ik verheug me met het goede nieuws over de instelling van uw illustere Society, die ik al het mogelijke succes toewens, zowel om het waardige doel dat ze zich heeft voorgesteld, als omdat ik weet dat het u veel voldoening zal geven te zien dat iets goed slaagt waaraan u met zoveel zorg en vasthoudendheid hebt gewerkt. Ik ben zoveel als men kan zijn
3) Toespeling op de voorgenomen reis naar Engeland. [Zie T. XXII, p. 596-602.]
|
[ 426 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.8 november 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 29 doctobre 63. Monsieur
Hier is een samenvatting 1) van het Journaal dat de Kapitein 2) me heeft gegeven die de zorg had voor de slingeruurwerken gedurende een reis van hier naar Lissabon. U zult het op deze manier even goed begrijpen als wanneer u het hele verhaal had gehad. Ik verwachtte uw mening erover met enig ongeduld; besteed er niet veel tijd aan. Om u te verplichten zal ik u zeggen dat meneer Boyle gisteren in onze Vergadering 3) vertelde dat hij zo goed de lucht uit het Kwik had gehaald, zonder ander middel dan het gewoon herhalen van het experiment van Torricelli met een heel klein beetje water erbij, dat het kwik tien of twaalf uur achtereen bleef hangen op een hoogte van 75 duim 4). Maak ons deelgenoot van wat voor wetenswaardigs er wordt gedaan, daar waar u bent.
De heren Brouncker en Boyle laten u groeten.
1) Dit stuk is niet in onze collecties gevonden. Zie No. 1167, noot 1. 2) Kapitein Holmes. 3) R. Boyle heeft het resultaat van dit experiment meegedeeld in een brief aan H. Oldenburg (No. 1171). Het wordt niet genoemd in de Proceedings van de zitting van 28 okt. (o.st.) [Birch, p. 321]. 4) Zie brief No. 1171.
|
[ 427 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.11 november 1663.De brief is in Londen, Royal Society.
A Paris le 11 Novembre 1663. MonsieurIk ben u zeer verplicht voor het goede nieuws 1) dat u zo goed was mij mee te delen over het gedrag van de slingers op zee, ik ben er heel blij mee 1) Deze brief van R. Moray aan Chr. Huygens bezitten we niet. |
[ 428 ]
en had niet durven hopen dat ze zo goed zouden slagen. Laat alstublieft niet na mij zo spoedig mogelijk het verhaal van de Kapitein te sturen, zowel om geheel te worden opgehelderd over wat dit belangrijke experiment betreft, als om het te kunnen gebruiken zodra het nodig zal zijn. Want ik ben van mening, evenals u en die van de Royal Society, dat begonnen moet worden met alles goed te doen in deze zaak, en dat er voldoende basis is om zonder aarzelen de Privileges aan te vragen. De heer Abt van Beaufort 2) met enkele anderen van mijn vrienden, met wie ik er gisteren over sprak bij gelegenheid van een wandeling die we samen hadden buiten de stad, raadden me allen aan hier liever een beloning aan de Koning te vragen dan een Privilege, en stelden zelfs de te gebruiken middelen voor om deze te verkrijgen. Ik voor mij geloof dat dit niet slecht zou zijn, maar ik wenst uw mening erover te weten, en ik zal ondertussen nog met andere personen overleggen, van wie ik weet dat ze mij van dienst kunnen zijn. In Holland zal het beste zijn het privilege aan te vragen, en als de zaak goed slaagt, zal de prijs die men ervoor heeft uitgeloofd ons niet kunnen ontgaan. Voor Spanje, Denemarken en Zweden ken ik mensen die ik zal kunnen inschakelen.
Laat ons dus uw Journaal krijgen, omdat het overal aangehaald zal moeten worden. Meneer de Graaf van Kincardine 3) zal zeker wel blij zijn wanneer hij uw brief ziet, en ik verlang ernaar dat u mij zijn antwoord meedeelt om zijn mening te horen over dit alles. Ik ben hem wel verplicht voor het feit dat hij steeds een betere verwachting over deze uitvinding heeft gehad, dan ik. Toch zou ik deze, als mijn reis er niet was geweest, al zo goed hebben gehad, dat ik me zou hebben ingescheept met twee uurwerken die ik hiertoe heb laten maken, en die nu in Den Haag op mij wachten. 2) Dom Eustache de Beaufort ... 1635-1709 ... 3) Alexander Bruce. Zie brief No. 1073, n.3. 4) In de zitting van 11 nov. 1663 (o.st.) [Birch, p. 331] kondigde sir R. Moray aan dat de twee slingeruurwerken door kapitein Holmes weer meegenomen zouden worden op zijn reis naar West-Indië. Zie brief No. 1173. |
[ 429 ]
manieren om het middaguur waar te nemen die heel weinig precies zijn. Wat betreft de tijdsvereffening wil ik geloven dat hij erop heeft gelet, met gebruik van mijn tabel. Het experiment met het Kwik dat op 55 duim blijft zonder te dalen is heel mooi 5), en stelt zonder tegenspraak vast de paradox die vreemd lijkt aan degenen die ik er hierover heb gesproken en die de scherpzinnigste zijn. Ik verzoek u me te laten weten hoe ze zo goed het kwik van alle lucht hebben kunnen ontdoen, als het niet moest zijn het te laten staan zoals men met water doet, of dat er iets anders voor nodig is. Laat me ook weten of het 55 duim is gebleven hoewel het vat luchtledig was gemaakt, of alleen vooraf, want dat is al een wonder, aangezien het gewoonlijk maar op hoogstens 30 duim bleef staan. De waarnemingen van de verandering van het weer die u hebt verordineerd 6) zullen zeker mooi zijn en meer nut hebben dan men denkt. Wanneer ik op een plaats van rust ben zal ik u verzoeken mij een thermometer te leveren zoals u hebt 7), of tenminste dat u me de manier meedeelt om die te maken, als er iets speciaals is bij die welke uw operator maakt. Ik verzeker u dat al die mooie experimenten en bezigheden van uw illustere Society bij allen die ik erover spreek een grote indruk maken en veel respect voor haar wekken. Ik zal u een andere keer schrijven wat men hier doet op het gebied van kijkers. Nu ben ik genoodzaakt te eindigen na u te hebben verzekerd dat ik van ganser harte ben,
Ik heb twee brieven 8) geschreven aan de heer Brereton en over de ontvangst ervan ben ik nog onzeker. Vergeet alstublieft niet alle vrienden van mij te groeten. 5) In de zitting van 21 okt. 1663 (o.st.) [Birch, p. 320] deelde W. Brouncker aan de Royal Society mee dat hij het kwik, met een beetje water erop, op een hoogte van 55 duim had laten hangen, Zie brief No. 1171. 6) In de zitting van 9 sept. 1663 (o.st.) kondigde H. Oldenburg aan dat [John] Beale zich hiervoor had aangeboden, en dat deze hoopte anderen te laten meedoen op verschillende plaatsen in het land; hij vroeg om identieke thermometers. R. Hooke kreeg opdracht een twaalftal met wijngeest te leveren. [ I. Beale in Phil. Trans. Numb. 55 (Jan. 17, 1670), p. 1114:]
7) In de zitting van 21 okt. 1663 (o.st.) bracht R. Hooke zulke geijkte thermometers, waarvan er een werd gegeven aan Mr. Waterhouse voor Mr. Childrey; een tweede aan Dr. Croune, voor Dr. Power; een derde aan R. Moray voor Mr. Beale; een vierde bleef bij de Society, om te dienen als standaard.
|
[ 431 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.18 november 1663.
De brief is in Londen, Royal Society. A Paris ce 18 Nov. 1663. MonsieurIk heb het uittreksel uit het journaal 1) bekeken dat u zo goed was mij toe te sturen, het sterkt me zeer in de hoop die uw vorige brief 2) me gaf over het mooie succes van onze slingers op zee. Het is al een belangrijk punt te weten dat een goed gemaakt uurwerk, zoals dat van Den Haag is, de grootste stormen kan verdragen zonder stil te gaan staan, en wat betreft de precisie is er niets in deze waarnemingen gemaakt op de terugtocht van Lissabon, dat belet te geloven dat het nauwkeurig was, aangezien de lengten genomen op de gewone wijze vrij goed overeenkomen met die welke het uurwerk toonde, behalve bij de waarneming van 26 augustus, waar de ene geeft 9 graden 22' lengte en de andere 11 graden 15'; waarvan de oorzaak kan worden toegeschreven aan de geringe zekerheid die er bij de gewone manier is, of hier veeleer aan een fout die men begaan zal hebben bij het opnemen van de tijd, zodat het uurwerk maar 37' of 38' minuten voor was op de Zon, terwijl het volgens hun waarneming 45' was; want wat me zo laat oordelen is, dat bij de drie volgende en laatste waarnemingen de lengten van de ene en de andere manier opnieuw heel goed overeenstemmen. 1) Dit uittreksel is niet gevonden, maar een ander uittreksel is No. 1174. 2) Deze brief van R. Moray hebben we niet gevonden. Zie brief No. 1165, noot 1. |
[ 432 ]
Om een zeker bewijs te hebben van de precisie van de uurwerken zou het verschil gemeten moeten worden van de lengten van twee plaatsen op de heen- en terugweg, om te zien of men hetzelfde zou vinden. Het lijkt me dat uw Kapitein 3) er alleen op heeft gelet op de terugtocht, waarvan ik misschien de reden zou hebben vernomen als u mij het hele journaal had gestuurd, voorzover het over de uurwerken gaat. Er zijn nog andere bijzonderheden waarvoor ik het zou wensen te zien, zoals dat hij bij de waarnemingen van de lengten sinds 19 augustus tot 5 september spreekt van de twee uurwerken samen, hoewel hij eerder heeft opgemerkt dat vanaf 25 augustus tot 4 september het uurwerk B voorliep op A met 3 deelstrepen per dag. Ik zou ook willen weten waarom men de waarnemingen niet heeft voortgezet tot in Engeland. Laat me dus alstublieft het hele verhaal krijgen opdat ik beter ben ingelicht. U ziet aan de eerste waarnemingen dat er nog iets ontbreekt aan de nauwkeurigheid van de slingers, aangezien de overschrijdingen niet alle dagen dezelfde waren, wat ik ook aan land heb waargenomen met deze zelfde uurwerken, toen meneer de Graaf van Kincardine en ik bezig waren ze af te stellen, en ik ben wel blij te zien dat ze op zee even goed hebben gelopen als in mijn kamer. Toch hebben deze ongelijkheden me steeds doen oordelen dat uurwerken ons nooit met uiterste volmaaktheid de Lengte zullen geven, maar dat ze niettemin daarbij veel dienst zouden kunnen doen, en dat men beetje bij beetje het gebruik ervan zou perfectioneren. Het is echter wel de moeite waard de Privileges aan te vragen, en er zo spoedig mogelijk aan te werken. Uw land en het onze zijn die, waar het meeste profijt is te halen. Wat dit land hier betreft, men houdt vol dat het privilege mijn slechtste keus zou zijn, maar dat ik het in elk geval makkelijk zou kunnen krijgen. Ik wacht op wat meneer de Graaf van Kincardine zal vinden dat we moeten doen 5). Hij weet op welke manier wij het onderling eens zijn geworden over de verdeling van emolumenten, en hij kan verzekeren dat ik hem stipt eraan zal houden, op welke manier of van welke kant hij er ook op terugkomt bij mij. Het laatste experiment 6) van meneer Boyle bevalt me zeer, omdat het zo gemakkelijk te doen is. Ik zou willen weten of hij niet dat beetje water boven het kwik laat ontluchten gedurende een nacht, want anders vat ik niet dat door enkel het experiment van Torricelli te herhalen het kwik blijft hangen. Stelt u mij ervan op de hoogte, alstublieft, en bovendien of, nadat het kwik is gedaald in de buis (waar het 12 uur in is gebleven) of, zeg ik, het niet op de gewone hoogte van 29 of 30 duim blijft staan. Als ik het weet zal ik me heel goed aan het denken zetten over de oorzaak van dit vreemde verschijnel. 3) Holmes. 4) Titel van Alexander Bruce. 5) Zie No. 1187. 6) Zie No. 1163, n.3. |
[ 433 ]
Wat ik u heb te zeggen over verrekijkers die onderzoekers hier maken, is dat we laatst de proef namen met een kijker van 35 voet zonder buis, die verbazend goed slaagde. De manier om het objectiefglas te richten is van de heer Auzout*), en bestaat eruit dat hij in een plankje van ongeveer 2 voet waarin dit glas is gezet, een nauw buisje precies onder rechte hoeken monteert, en als degene die er dichtbij is daar doorheen de ster ziet die men wil bekijken, is men ervan verzekerd dat het objectiefglas goed in positie staat en daarna vindt men gemakkelijk de plaats om het oculair te zetten, ondersteund door een voetstuk. U zult dit voldoende begrijpen, anders zal ik het u uitgebreider uitleggen, zoals ook de manier die men heeft voorgesteld om het objectiefglas zo hoog op te heffen als men wil. Meneer Auzout heeft een glas van 45 voet, dat een middellijn van 6½ duim heeft en heel mooi en goed is. Men bericht me uit Den Haag dat het uurwerk voor mylord Brouncker klaar is 7), en dat men wenst te weten welk adres er gezet zal moeten worden om het hem te doen toekomen. Hoe heeft men het gedaan om u het uwe te sturen? We zijn begonnen bij de heer de Montmor experimenten te doen met het luchtledige met de machine die hij volgens mijn voorschrift heeft laten maken, maar dit alles komt niet uit de lucht vallen°), zoals bij u. Ik draai dit blad om u te zeggen dat ik ben
[ *) Zie ook de brief van 20 april aan Lodewijk: p. 333.] 7) Zie brief No. 1162. [ °) Er was al in april aan begonnen, zie p. 334; zie ook p. 472.]
|
[ 436 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.26 november 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. Gresham Colledge 16 Novembre 1663. MonsieurTerwijl ik het antwoord nog niet ontvangen had dat ik verwachtte van meneer de Graaf van Kincardine 1) over de uurwerken, heb ik het niet langer willen uitstellen u de kopie 2) te sturen van een brief van meneer Boyle, geschreven aan meneer Oldenburg over het experiment dat hij had gedaan in opdracht van de Society als vervolg op datgene dat u me eerder hebt meegedeeld, & waarover ik u heb gesproken in mijn vorige brieven. Meneer Oldenburg heeft hem in het Latijn gezet. U zult het mooi vinden. Hij laat u groeten, zoals al onze andere Heren van de Raad, in wier tegenwoordigheid ik onderteken als van harte
1) Alexander Bruce. 2) Zie het Aanhangsel No. 1171. |
R. Boyle aan H. Oldenburg.8 november 1663.Aanhangsel bij No. 1170. De brief is in Leiden, coll. Huygens.
Brief van Robert Boyle aan Henry Oldenburg geschreven Domine*),
Om toe te geven aan uw benieuwdheid, die u gisteravond tegenover mij te kennen gaf, van mij te ontvangen de aanleiding en de voorgang van dat nieuwe Experiment met kwik, dat onze Filosofen en Wiskundigen zo versteld heeft doen staan en zo gekweld heeft, vind ik dat het op mijn weg ligt u met weinig woorden ervan op de hoogte te brengen (mijn haast staat namelijk geen uitvoerigheid toe).
Daarna hebben we het er niet over gehad totdat, toen de heer Huygens zelf ons tegen het eind van de zomer bezocht, dat experiment voor de ogen van de Royal Society werd herhaald 5), zowel door hemzelf, als door de zeer verdienstelijke President van deze Society de edele viscount Brouncker, en dit met buizen van drie voet en toch met goed succes. [ *) In het Latijn vertaald door Oldenburg (zie No. 1170). Origineel ('Sir,') in M. Hunter, A. Clericuzio, L. M. Principe (eds.), The Correspondence of Robert Boyle, vol. 2 (van 6), 2001, p. 149.] 1) Het werk van No. 873, n.4 [Nova experimenta physico-mechanica de vi aeris elastica et ejusdem effectibus, Oxon. 1660; ... Spring of the air]. [ °) In de nette kopie van Oldenburgs brief (HUG 45) staat boven "non excederet": "aequaret". In Boyle's origineel: "though the Pipe were above halfe a Yard long" (1 yard = 3 voet). In Huygens' notities (T. 17, p. 324), 19 jan. 1662: "pijp van 2 voet ... duijm"; 30 jan.: "het water en quam uijt de pijp niet om leegh".] 2) Zie de brieven No. 963 en 1033. 3) Zie brief No. 1032. 4) Zie brief No. 1056 [Engl.]. 5) In de zitting van 16 juli 1663 (oude stijl) deed R. Hooke verslag van deze experimenten, die met langere buizen werden herhaald in de zittingen van 19 aug. en 9 sept. [Birch 1756, p. 275, 295, 301.] |
[ 438 ]
wanneer het dalen van water dat van lucht is gezuiverd niet werd geholpen (zoals niet-gezuiverd water gewoonlijk wordt geholpen) door de Veerkracht van luchtbellen die naar het bovenste deel van de buis waren gegaan. En aangezien het bij gebrek aan een meting moeilijk was deze veronderstelling voldoende te bewijzen of te ontkrachten, stelde ik aan deze beide illustere heren voor, dat het Experiment zou worden gedaan met Kwikzilver in de plaats van Water; aangezien, als kwik in een buis van wat grotere lengte hangend kon worden gehouden, daaruit zou blijken dat het niet de buitenlucht alleen is die het omhoog hield, daar het experiment van Torricelli heeft bepaald dat de hele druk ervan opweegt tegen de druk van een kwikcilinder van maar 30 duim. Viscount Brouncker en de heer Huygens omarmden dit voorstel zozeer, dat aan de eerste en aan mij door de Royal Society werd opgedragen het uit te voeren, en verslag uit te brengen van de uitkomst. Beiden vermoedden namelijk dat deze gelijk zou zijn aan die van het experiment gedaan met gezuiverd water; wat ik vermeld om iedereen het zijne toe te kennen. Ik beken namelijk graag het volgende: terwijl ik niet de gelegenheid had, wegens afwezigheid of gebreken van mijn machines, experimenten te doen met water in buizen van verschillende lengte, zoals zij ze vrij vaak en met zorg hadden gedaan, leek mij dat het omhoog houden van hoge kwikcilinders in een pneumatische machine zo weinig te maken had met alle experimenten die tot nu toe met die van Torricelli zijn gedaan, dat ik al had ik zelf het voorstel bedacht kwik te nemen in plaats van water vooral door de eerbied die ik voor zulke heren heb, zeer weinig vertrouwen had in de uitkomst.
Maar, daar die heren zoveel voor mij betekenen, evenals de opdrachten van de Royal Society, dat ik hun geen weerstand kon bieden, begon ik zodra ik thuis kwam te kijken of er iets te proberen was, met medewerking van de man die u kent 6); en overwegend dat het weinig zin had de machine te gebruiken, als niet eerst vaststond dat kwik in de vrije lucht hangend kon worden gehouden in een buis langer dan 30 duim, trachtten we enige malen teweeg te brengen, dat het kwik hoger dan die stand zou blijven staan; en daarbij gebruikten we water om des te beter de luchtdeeltjes te onderscheiden, die zich gewoonlijk schuil houden in het kwik, en ze er uit te halen. De edele heer Brouncker had met evenveel succes hetzelfde experiment gedaan, en zoals het uitviel langs dezelfde weg; zodat we op de volgende zitting van de Society 7) beiden het verhaal van wat gedaan was hebben uiteengezet; waarbij de genoemde heer hun vertelde, dat hij de kwikcilinder tot dat punt had gebracht dat hij op een hoogte van 34 duim (wat de hele lengte van de buis was) bleef hangen, en ik rapporteerde aan hen, dat ik die tot een hoogte van 52 duim 6) Boyle bedoelt R. Hooke. [ *) Cursief: in het origineel van Oldenburg onderstreept, misschien door Huygens.] 7) Die van 7 oktober (oude stijl). [Birch 1756, p. 310]. |
[ 439 ]
hangend had gehouden, afgezien van een beetje water, dat reikte vanaf de bovenkant van het kwik tot die van de buis. Maar steeds nam ik waar (wat een belangrijk verschijnsel is), wanneer het kwik begon te zakken bij een geringe beweging, of bij het te voorschijn komen van belletje bovenin, dat het neerviel (hoe klein de bel ook was die werd voorgebracht of te voorschijn kwam) tot de gewone stand, tussen 29 en 30 duim. Door dit alles kon die edele heer mij er wel van overtuigen, dat het niet alleen het gewicht van de buitenlucht was dat het kwik op de grootste hoogte hangend hield; maar het leek hem ook een uitgemaakte zaak, dat het de buitenlucht was die het kwik belemmerde onder de 30 duim neer te vallen. Zodat we, zonder de hypothese te verwerpen die zo goed alle verschijnselen verklaart bij de experimenten met kwik, beiden van mening waren dat dit nieuwe en verbazende verschijnsel, al brengt het onze vorige hypothese niet ten val, ons toch dwingt iets anders te kiezen en aan te nemen om deze verbijsterende omstandigheid te verklaren, en uit te leggen wat het is, dat zoveel kwik omhoog houdt als we boven een hoogte van 30 duim hangend kunnen houden. Zoals we het niet juist vonden, met de in onze machine geleverde nieuwe experimenten de hypothese over de zwaarte van lucht te verwerpen, die verdedigd wordt door de volgelingen van Torricelli, maar er bovendien aan toe te voegen de Veerkracht van de lucht, om de theorie te verfijnen, waarvan deze ontdekkingen toonden dat ze niet fout was, maar ontoereikend.
Vervolgens hebben de edele Brouncker en ik ondernomen het experiment verder te brengen, en we hebben er ook voor gezorgd, dat het met alleen kwik slaagde, zonder hulp van water. En terwijl de genoemde heer al heeft teweeg gebracht, dat het kwik hangend blijft tot een hoogte van 55 duim 8), heb ik, die langere buizen gebruik, de zaak zover gebracht, niet zonder nogal vervelende herhalingen, dat het blijft hangen tot een hoogte van vijfenzeventig duim en meer 9), en (wat we het opmerken waard vinden) op deze wonderbaarlijke hoogte (afgezien van het weinige dat eraan kan ontbreken door het tegen de wand leunen) hebben we het 4 hele dagen en nachten hangend gehouden. En hoewel hier en daar binnen de buis het oppervlak bevochtigd lijkt met waterdruppels, kan ik toch niets anders onderscheiden dan dat de bovenkant van het kwik zo nauw aansluit bij de bovenkant van de buis, dat daartussen geen water is gekomen voorzover is waar te nemen. 8) Zie brief No. 1165. 9) Zie brief No. 1163. |
[ 440 ]
de vinger weg te duwen van de opening die hij afsloot. Wat aantoont dat het bovenste deel van het kwik, dat 45 duim lang is, op een wonderlijke manier blijft hangen door iets anders, dan door de druk van de buitenlucht; aangezien ik elders heb laten zien dat deze druk op zich (van de buitenlucht) een vinger, zo geplaatst als de mijne was, in staat zal stellen het gewicht van maar 30 duim kwik omhoog te houden zonder deze ongevoelig te maken voor een gewicht of druk hieraan toegevoegd*). En, voor verdere tevredenheid, terwijl de buis, die maar dun was, zo geheel buiten het kwik werd gehouden, hebben we bevonden dat na het weghalen van de vinger, waarmee ik tot dan toe de opening ervan had dichtgestopt, het kwik toch niet uit de buis stroomde, maar erin bleef hangen, in overeenstemming met onze verwachting. Tot waar we dit experiment verder kunnen brengen, valt beter te vermoeden als we gezorgd hebben voor langere buizen, mits we ze lang genoeg kunnen krijgen om ons de grootst mogelijke lengte van het hangen te laten zien. Ondertussen zal dit wat nu bereikt is zonder twijfel voldoende welkom zijn voor weetgierigen in het buitenland (ik zou zeker willen dat het hun wordt meegedeeld), en het zal hen misschien niet weinig verbijsteren; en ik beken dat het voor mij tot dusver zo moeilijk te verklaren is (althans bevredigend genoeg), dat ik het helemaal niet erg vind dat er voor mij het excuus is van afleidende bezigheden, waardoor ik niet serieus aandacht heb kunnen besteden aan het zoeken van een Hypothese, die het zou verklaren enz.°) Londini Octobris 29. 1663.
Epistolaris Narratio ad Henricum Oldenburgium scripta 29 Oct. 1663.
Pour estre communiquee à
[ *) Vertaling naar de woorden van Boyle: "that this7 single Pressure of the ambient aire will enable a finger plac'd as mine was to sustaine the weight but of 30 Inches of Quicksilver without keeping it insensible of a weight or Pressure superadded unto That." 7 (Ed. 2001) "altered from that. Three words later of the ambient aire has pencil brackets around it. In the next line Quicksilver is followed by a comma in pencil." Ook Oldenburg had hier kennelijk moeite met de vertaling: er staan enkele doorhalingen en ingevoegde woorden in de originele brief (HUG 45, niet genoemd bij COHU), terwijl ze verder nauwelijks voorkomen. Zijn woorden zijn als volgt te vertalen: "dat deze druk op zich (van de buitenlucht) maakt, dat een vinger, zo geplaatst als de mijne was, het gewicht van maar 30 duim omhoog kan houden, doch niet dat die ongevoelig blijft voor een gewicht of druk hieraan toegevoegd." 2 correcties bij de Latjnse tekst op deze p. 440: "ab alia aliqua re" (i.p.v. ... se) in regel 2; "possit sustinere" (i.p.v. posse ..) in regel 5.] [ °) In de brief van Boyle nog: "But though I be not troubled at those Diversions yet I have cause to be soe for Your sake that I am reduc'd to give You this hasty account when Physick that has not done working has I fear discompos'd as well the thoughts of my mind as the Humors of my Body."] a) Viri illi Regiae Societatis mandatabar, ad experimendum numquid fieri posse, mecum expendens parum ad rem fore [Chr. Huygens]. [ Die heren van de Royal Society droegen me op na te gaan of overwegingen van mij iets zouden kunnen bijdragen.]
|
[ 443 ]
R. Moray aan Christiaan Huygens.29 november 1663.
De brief is in Leiden, coll. Huygens. A Whitehall ce 19 Nov. 63. Monsieur
Het is zo laat op dit moment dat ik me aan het schrijven zet, nadat ik de hele dag in beslag genomen was door een van de zaken die ik niet kan heb kunnen vermijden, dat ik niet genoeg tijd zal hebben om te antwoorden op alle punten van uw laatste brief van de 18e; ik zal het althans in het kort moeten doen. Ik ben het met u eens aangaande het verschil tussen de getallen van de lengtegraden, voortgekomen uit de koersberekening van het schip en die welke de uurwerken hebben aangeduid. Het is voor stuurlieden zo gemakkelijk een misrekening te maken dat ze er nooit aan ontkomen. De waarnemer die de zorg voor de uurwerken heeft zal de waarneming doen die u wenst; dat wil zeggen zowel op de heenweg naar Jamaica als op de terugweg, wat een uitstekende proef zal zijn. Het is waar dat men op de laatste reis er alleen op heeft gelet bij de terugweg van Lissabon. Ik zal trachten u volgende week een Kopie te sturen van het hele journaal. 1) Uit brief No. 1178, n. 2, blijkt dat een brief van R. Moray aan Chr. Huygens van 15 nov. 1663 ontbreekt in onze collecties. |
[ 444 ]
Het schijnt dat u niet goed hebt opgemerkt dat de verschillen tussen de 2 Uurwerken voor alle dagen zijn aangeduid, in de samenvatting 2) van het Journaal die ik u heb gestuurd; misschien zijn ze er niet goed uitgelegd. Daarom, totdat u alle details van het journaal hebt, stuur ik u hierbij een ander uittreksel 3) waarin u zult zien dat B vanaf 28 april tot 3 mei elke dag 4 deelstrepen voorliep op A (elf deelstrepen maken een minuut). Vanaf 18 mei tot de 24e liep B elke dag 5 minuten voor op A enzovoorts. Op 3 juni zette de waarnemer B een deelstreep dichterbij A. Op 1 juli weer één &c. en de laatste waarneming van 5 september is gedaan bij de Downs. U ziet aan wat ik zojuist heb gezegd dat de verschillen tussen A en B slechts ongelijk waren omdat de waarnemer 2 of 3 keer heeft getracht ze preciezer gelijk te zetten. Alleen zal hij het niet gedaan hebben vanaf 13 augustus tot de 25e, waar het verschil lijkt te zijn toegenomen, en niet te bestaan uit hele Deelstrepen, zoals u beter zult zien in het journaal dat ik u wil toesturen. Zodat men kan zeggen dat de uurwerken op zee even goed hebben gelopen als in Uw Kamer. En misschien beter, en aangezien u wel ziet dat B niet zo goed is gemaakt als A moet u voordeliger oordelen dan u doet over de hulp die men ervan zal krijgen voor de lengtebepaling. Hoewel misschien niet gehoopt moet worden dat ze met uiterste precisie te vinden zijn, toch liepen de uurwerken perfect goed samen, omdat de Lucht enige afwijking kan veroorzaken &c.
Wat betreft de privileges, zodra ik van de heer de Graaf van Kincardine 4) opdracht krijg eraan te werken zal ik het u berichten. Niemand evenwel kan ons daarin voor zijn. En wat het profijt aangaat, u moet geloven dat meneer de Graaf zich niet zal onttrekken aan de voorwaarden die u overeengekomen bent. 2) Zie brief No. 1163. 3) Niet gevonden in onze collecties. Maar het staat in de registers van de Royal Society. Zie No. 1174. 4) Alexander Bruce. 5) Zie brief No. 1170 en Aanhangsel No. 1171. |
[ 445 ]
een objectiefglas op een grote hoogte te plaatsen en het daar vast te zetten om meridiaanhoogten van een ster waar te nemen en vergelijken, om te proberen te ontdekken of er enige parallax is &c. Meneer Brouncker verzoekt u in Den Haag opdracht te geven zijn Uurwerk 6) als volgt te adresseren: To Alexander Blair at the signe of St. Andrews Cross in Rood Lane. London. Ik ben van ganser harte
We hebben hier een Diamant 7) die na te zijn gewreven op Laken (en verscheidene andere dingen) licht geeft zoals stenen van Bologna, ongeveer; we zullen u de waarnemingen 8) doen toekomen die meneer Boyle eraan heeft gedaan, als u het wenst. Ik was bijna vergeten u te zeggen dat er een aangename ontmoeting is geweest tussen meneer Silvius*) en mij betreffende de nieuwe uitvinding om met de post te gaan &c., waarvan hij u de details zal berichten.
6) Zie brief No. 1151 [eind]. 7) Deze steen werd door R. Clayton getoond in de zitting van 21 okt. (o.st.). 8) Zie brief No. 1193 [Engl.] en Aanhangsel No. 1194 ["not peculiar to one Diamond"]. [ *) Zie T. V, p. 61.]
|
[ 458 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.9 december 1663.
De brief is in Londen, Royal Society. A Paris ce 9 decembre 1663. Monsieur
Sinds mijn laatste brief 1) heb ik er drie 2) van u ontvangen, waarop ik in volgorde ga antwoorden en zo benopt als ik kan, om u niet te vervelen met teveel Lectuur. In de eerste, van 5 november 3), vind ik de uitleg van de duistere passage in uw vorige brief 4) aangaande wat u zei over de 15 graden verschil. Ze was onbegrijpelijk, maar na uw interpretatie begrijp ik wat u hebt willen zeggen, dat moest slaan op de waarneming van de Stuurman toen de uurwerken 12 uur en 45' toonden; hoewel het schip volgens zijn berekening maar 9 graden 22' ten Westen van Lissabon was 5). We zijn het eens dat de fout niet aan de uurwerken lag en bijgevolg zal deze aantekening in het Journaal niet maken dat we minder goed denken over het succes van de zaak. Over wat u zegt 7) de Lengten van plaatsen op aarde te verbeteren door waarnemingen van de Satellieten van Jupiter, het is een heel mooie en nuttige onderneming, maar die zal heel wat moeite kosten, omdat deze Manen zonder twijfel niet aan minder Anomalieën zijn onderworpen dan de onze, wat de opstelling van Tabellen vrij moeilijk zal maken. Meneer Wren zal zich in elk geval zeer geholpen vinden door het werk van 1) No. 1167, 18 nov. 2) We hebben slechts No. 1170 en 1173, de eerste is niet gevonden. 3) 15 november, Nieuwe stijl. 4) Deze is er niet, zie Huygens' antwoord No. 1165, n. 1. 5) Zie No. 1174, bij 26 aug. 6) Alexander Bruce. 7) In de brief die ontbreekt. |
[ 459 ]
de heer Rooke 8), en als u er nog andere personen voor wilt inschakelen zou hun gegeven moeten worden wat er al door hem over geschreven is. Wanneer ik terug zal zijn in het vaderland zal ik zien of ik genoeg tijd heb om er van mijn kant aan te werken. Ik zeg u dank voor de brief 9) van meneer Boyle, die ik op de eerste vergadering bij meneer de Montmor zal laten zien aan de geleerden hier, daar ik niet aanwezig kon zijn op die van deze week. Ik zie dat de schrijver de goedheid had mijn naam met ere te vermelden, waarvoor ik hem verschuldigd ben, evenals voor het nauwkeurige verhaal van alle omstandigheden van dat mooie experiment. Ik was heel blij onder andere dat erin te vinden waarvan ik zo graag verzekerd wilde zijn, te weten over de daling van het kwik tot de oude hoogte van 30 duim, als het uit het bovenste gedeelte van de buis komt.
Een ander experiment dat zeer de aandacht verdient zal ongetwijfeld zijn, als men een bepaald einde vindt voor de hoogte waarop het kan blijven. Ik beken dat ik me nog niet tevreden kan stellen voor wat betreft een hypothese over dit nieuwe verschijnsel, en ik vind het moeilijk de heer Rohault 10) te geloven, die me heeft gezegd dat hij er een heeft gevonden 11) zonder me deze echter te willen meedelen. 8) Zie No. 933, n. 4. Th. Sprat, 1667, p. 183-189: "Mr. Rook's Discourse concerning the Observations of the Eclipses of the Satellites of Jupiter. Appendix." 9) No. 1171. 10) Zie No. 823, n. 4. 11) No. 1187. 12) No. 1170. 13) No. 1173. 14) Het uurwerk met kenteken B, zie No. 1174. 15) Zie No. 1174. |
[ 460 ]
ze elke keer dat B stil was gaan staan, hadden getracht hem beter te laten overeenkomen door het loodje te verschuiven. Ik durfde niet iets toe te schrijven aan onvolmaaktheid van de klokken, en inderdaad zal het wel verbazend zijn als ze op zee nauwkeuriger zijn dan aan land, waar ik maar al te goed weet dat er nog iets aan ontbrak. Als het echter werkelijk moeite geeft geloof ik dat een reden ervan kan noemen. Kort geleden heb ik voor uurwerken iets nieuws 16) uitgevonden dat zal maken dat ze nog veel preciezer zullen zijn dan eerst en dat geeft me volledig vertrouwen dat die vinding van de Lengten tot een goed einde wordt gebracht, zelfs al zouden we er niet zo'n goed begin van hebben gezien, of het journaal van uw Stuurman zou niet zo betrouwbaar zijn als ik wil geloven dat het is. Ik verlang er zeer naar terug in het land te zijn om eraan te laten werken, want ik heb geen zin om het geheim aan de vaklieden hier toe te vertrouwen. Bij wat ik u berichtte 17) over de manier van kijkers zonder buis: er was niets nieuws bij, behalve de handigheid om het objectiefglas in de goede stand te draaien, waarvan ik niet weet dat iemand voor de heer Auzout het heeft bedacht 18), hoewel het niet een uitvinding was die heel moeilijk te vinden is. Wat betreft het weglaten van de buis, ik had het me enkele jaren geleden ook voorgenomen. Ik heb naar mijn broer in Den Haag geschreven 19) dat hij met de klokkenmaker 20) zou onderhandelen over het uurwerk van mylord Brouncker voor de meest billijke prijs, die 110 pond Hollands geld is naar hij me bericht 21). Ik heb hem het adres laten weten dat u aangeeft om het hem te doen toekomen, en dat hij het zo spoedig mogelijk laat vertrekken. Stuur mij alstublieft de waarnemingen van meneer Boyle aangaande uw wonderlijke diamant 22). Dat is wel een vreemd verschijnsel, en ik vraag me af door welk toevel men het heeft ontdekt. Van welke soort is deze diamant? Van wie is hij? Hoe lichtgevend is de helderheid die hij krijgt, hoe lang duurt ze. Ik wil dit alles graag vernemen. Ik had de heer Silvius 23) verzocht mij niet te noemen in die zaak van de Post, maar het schijnt dat hij het niet kon laten. Hij heeft me bericht dat de Koning hem de gunst heeft verleend die hij vroeg, zonder dat hij me iets zei over een ontmoeting met u, waarover ik echter elders iets vernomen heb. Het is een zaak waar ik 16) Vaker aangeduid [No. 1186, 15 dec.], b.v. 29 aug. 1664 [T. V, p. 108; zie T. XVII, 172, n. 1]. 17) Zie No. 1167. 18) Zie No. 1175. 19) No. 1166. 20) Severyn Oosterwijk. 21) Zie brief No. 1168. 22) Brief No. 1193 en stuk No. 1194. 23) Zie brief No. 1173 [eind]. |
[ 461 ]
niet erg op reken en van de drie kwarten van de opbrengst die deze heren hier mij hebben gegeven heb ik er al twee weggegeven.
Om te voldoen aan de verordeningen van de Koning ga ik de tekening van de machine 24) naar de genoemde Silvius sturen, maar alvorens het gebruik daarmee vast te stellen ben ik er sterk voor dat eerst wordt afgewacht wat het succes ervan hier zal zijn; ik bedoel voor de post, want er zullen kosten en voorschotten nodig zijn; het is niet noodzakelijk iets te riskeren.
Hier brengt men mij een tweede brief 25) van de heer Silvius, waarin hij me veel hoop geeft op succes van de machine in dit land. En hij vertelt me het toeval dat u en hem overkwam, waarover ik opgetogen ben. De genoemde tekening met iets anders dat ik hem wil sturen zullen niet voor woensdag 26) klaar kunnen zijn. Dat wil zeggen over 3 dagen, wat ik u verzoek hem te zeggen wanneer u hem ontmoet. 24) Het gaat om de nieuwe wagens waarvan sprake was. Zie No. 1036. 25) Geen van deze twee brieven van Silvius aan Chr. Huygens is gevonden. 26) 12 december 1663.
|
[ 474 ]
Christiaan Huygens aan R. Moray.19 december 1663.De brief is in Londen, Royal Society. 1) A Paris ce 19 Dec. 1663. Monsieur
Mijn laatste brief was van de 9e van deze maand 2). Sindsdien heb ik de uwe van 26 november 3) ontvangen met het journaal van de Slinger, waarvoor ik u zeer ootmoedig dank betuig. U zegt in uw aantekeningen dat men elke keer dat B stilstond het schuifloodje 4) veranderd heeft, wat echter niet schijnt te hebben plaats gevonden vanaf de 3e tot de 30e mei, want hoewel hij in die tijd 2 keer stil is gaan staan, bleef het dagelijkse verschil steeds evenveel toenemen, te weten met 5/11 minuut. Ik hoop dat u voor de nieuwe reis naar Guinea en Jamaica de opdracht hebt gegeven dat alles wat er gebeurt met de klokken en alles wat men ermee doet precies wordt genoteerd.
Ik verwacht met ongeduld de waarnemingen van meneer Boyle 6) betreffende de Diamant. Enigen hebben
hier gezegd dat er was geschreven dat hetzelfde gebeurt met alle andere diamanten, wat niet waar zou kunnen zijn aangezien het experiment het tegendeel aantoont. 1) R. Moray antwoordde op 28 dec. 1663; dit antwoord is niet gevonden. 2) No. 1178. 3) Niet gevonden; met uitgebreidere kopie van No. 1174, zoals beloofd in No. 1173. 4) Zie No. 1173 [figuur, T. XVII, p. 166]. 5) Zie No. 1167, 1173. 6) No. 1194, 1178: n. 22. 7) Onder anderen Rohault. Zie brief No. 1178. |
[ 475 ]
wat de dikte is van die welke mylord Brouncker en meneer Boyle gebruiken 8), en of de opening dezelfde breedte heeft als de rest. Ik ben
8) Zie No. 1171.
|