Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

Geluid , psalmen , oostenwind , grote heren , goudstuk , molenwerk , kwikdeeltjes


Isack Beeckman - 1630

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome III: 1627 - 1634 (1635)



[ 146 ]   17 dec. 1629 - 28 mei 1630

Geluid

Sonus campanellae in vase clauso aere diminuto, non auditur.

Balthasar te Gorcom [<,>] seyde my onlanckx, dat hy een man gesproken hadde, die hem verclaerde gesien te hebben eenen Italiaen, die hem toonde een besloten instrumentien, int welcke een clockxken hinck, ende aen de mondt van het instrument was een suygher met een krane, door dewelcke de locht uyt het instrument gepompt werdt als men wilde. Als dan al de locht int instrument bleef ende dat men het schudde, soo hoorde men het geluydt van het klockxken bescheelich, maer alser soveel lochts uitgesoghen was alst konde ende dat men het instrument dan schudde, so en konde men het geluydt vant clockxken niet hooren.


[ Zie brief aan Mersenne (30 apr. 1630), T. 4, p. 185, vertaling.]

Vuur

Ignis natura secundum quendam.

  Denselfden Balthasar [<,>] heeft opinie van het vier dat het so subtyl is in sichselven dat het door alle dynghen gaen kan sonder hetselve te versteenen. Maer doordien dat omtrent het vier verscheyden ander substantien sweven, die het vier met sich neempt ende met eenen allom door wil dryven als aen het vier vast synde, so kompt het dat het vier ons seer doet ende alles verteert, synde dese substantie te grof om te passeren ende dierhalven alles doende scheyden gelyck een beytel of spie, dewelcke met een hamer int houdt geslagen wort ende dat doet splyten.

[ Lat. ]

Zien

Visus exclusa luce extranea, melior.

  Als men recht over ende verre van de glasen in de kercke sidt, also dat men de dweersche ysers, daer de glasen aen vast gemaeckt syn, niet bescheelick sien en kan, ist dat men dan met de voye of randt van de hoet also se opt hooft staedt, het opperste deel van de glasen bedeckt, so sal men de ysers, die aldernaest aen de voorschreven randt van de hoet schynen te staen, heel bescheelick sien, sodat men het onderscheyt merckelick siet datter is tusschen het bescheelick sien van de voorss. naeste ysers ende die leegher staen.

[ 147 ]
  De reden hiervan is omdatter gheen licht van boven in de ooghen vallen en kan op het onderste vande tunica aragnoides*), beledt synde van de randt des hoets, op welck onderste van de voorschreven tunica oock valt het licht, dat van des opperste ysers afsteudt ende het gesichte verweckt, volgens hetgene ick in desen boeck op verscheyden plaetsen van de nature des gesichts gesproken hebbe [<]. Dit onderste deel van de voorss. tunica van niet veel ander licht (voornementlick van boven kommende daer het aldermeest vandaen kompt) gequelt of geprickelt werdende dan van het licht van de ysers afkommende, so wort de nature ende de uyterste deelkens van dese ysers in de tunica merckelicker geprendt ende meest alleen synde, van de hersenen beter dan andersins onderscheyden, twelck is bescheelic sien.


[ *)  Netvlies; 'Aragnoidi' volgens Carel Baten (vert.), Tracktaet van alle de ghebreken der Oogen (Dordrecht 1597), p. 12 (gevonden in WNT): "van wegen de gelijckenisse ... met het Coppeghespin".]

Psalm 14

Psalmus 14 a plebe correctus.

  In den 14 en Psalm hebbe ick Sondach voorleden gemerckt dat het volc oock [<] anders singht dan de noten staen ende en is van David Mostert [<] niet aangeteeckent. In den eersten regel staen de noten hele nootsol, halve nootsol, halve nootsol, hele nootut, hele nootre, halve nootfa, halve nootsol, halve nootmi, halve nootmi, hele nootre, ende het volck singht: sol sol sol fa re fa sol mi mi re; ende in den laetsten regel staet hele nootsol, halve nootfa, halve nootmi, eindnootre, ende tvolck la sol mi re.

  De reden hiervan acht ick te wesen omdat den psalm primi modi is, waerin de sol in de midden een slechte note is, ende daerom en kompt het niet wel dat men van een principale note door een quinte daerop valt ende een heelen tyt daerop blyft staen, gelyck de noten in den eersten regel verheyschen. Ende in den lesten regel so kort synde alse is, ende daer de psalm alderaengenaempst moet syn, is ymmers beter dat men van een principale note begindt dan van de voorschreven sol ende also tot een quinte in de finael eyndicht. Dat men hier ende daer int midden van den psalm siet dat de voorss. sol wel gebruyckt wort ende oock wel langhe daerop blyft staen, sonder dat het volck die note daer schout, dat kan syn omdatter mischien so geen gereede plaetse van verbeteringhe voorhanden en is; maer hadde die de voys gemaeckt hebben, op dese ende diergelycke saken geledt, so souden sy die sol misschien wel uytgelaten hebben of anders gebruyckt ende den psalm lieffelicker gemaeckt.

Psalm 19

Psalmus 19 est primi et septimi modi.

  Den 19 en Psalm wort in de eerste helft in primi toni gesonghen, want in den tweeden ende vierden regel wort de laetste note op twee na van mi in fa verandert ende in de laeste helft blyft die mi ende is derhalven septimi toni.

[ 148 ]
  Hebbe oock gemerckt dat den laesten regel instede van sol la sol fa mi re ut, gesonghen wort la sol fa mi fa re ut. Waerom dit so gebeurt, mach ick eens op een ander tyt verclaren, of ymandt anders diet beter weet dan ick.   [>]

Oostenwind

Ventus orientalis est causa frigoris, non contra.

  Men twyffelt hier*) of de vorst oorsake is van den Oostenwindt, of dat den Oostenwindt oorsake is van de vorst.

  Maer dewyle ick ergens [<] getoont hebbe dat de dampen uyt de see kommende, die ons int Westen light, soudt syn ende dienvolgende warm, ende dat den Oostenwindt die alle warme dampen wech dryft ende selfs gheene die siltich syn met sich brenght, so schyndt het dat de windt oorsake is van het weder. Nu den Suydtoesten windt is hier alderwarmst, als hebbende ten deele in haer de silticheyt des waters ende de locht van warme plaetsen kommende. Int Oosten en vriest het meughelick niet stercker dan hier, omdat daer de bosschayen ende houdtachtighe plaetsen ende mineralen geduerige dampen, die warm syn, opgeven, dewelcke wel machtich syn de locht herwaerts te dryven, maer door haere subtylheyt is haer warmte al verdwenen eer se hier kompt, gelyckende veel beter het sulpher ende bospoyer dan onse silticheyt doet, die oock swaerder is, duerachtigher ende leeger; dewelcke dan wech synde daer noch bosschen noch mineralen en syn, moet het hart vriesen in den winter.   [>]


*)  Misschien in Middelburg. In april/mei 1630 waren verloving en huwelijk van Justinus van Assche [<,>] en B.'s zus Sara (weduwe van Jacques van Rentergem [<]).

Winden

Venti natura.

  De windt anders niet synde dan een onvolmaeckte ontstekinge van dynghen, die branden konnen, so wort die ontstekinghe veroorsaeckt allom, daer den eersten wint kompt ende ontsteeckt al dat daer ontsteken kan worden, ende vermeerdert ende continueert also de windt gelyck een vier, so langhe alser houdt ende turf genoech ontrent is.

Grote heren

Principes quo majores, eo longius absunt a Deo.

  De groote heeren laten haer voorstaen hoe grooter sy worden, hoe naerder Godt. Doch dewyle God alderrechtveerdichst is, so syn de heeren hoe grooter, hoe verder van Godt, want als sy van malcanderen yet stelen konnen, dat en wort niet alleen niet gestraft, maer het verliest den naem van dieverye, haer moorden heeten recht etc. Maer hoe kleyner de mensch is, hoe rechtveerdigher, want gemeyne lieden en sullen van malcanderen niet alleen niet stelen van vrese van gestraft te worden, maer oock om de conscientie wille; quetsen sy malcanderen, sy bekennen terstondt qualick gedaen te hebben.

[ 149 ]
Monarchae cum bestijs comparantur.

  Dewyle dan onder de monarchen alles toegaet gelyck onder de beesten, so gelycken de groote beter beesten ende de kleyne de rechtveerdighe engelen, want als de vos een hoen verscheurt of de wolf een schaep, so en geschiet daerover niet meer straffe noch conscientie dan als den koninck van Spaengen soveel duysenden van de onnoosele Indianen doet vermoorden etc.

Psalm 68

Psalmi 68 vitium accurate examinatum.

  Den 68 en Psalm, regel 9 aen de woorden als roock singht het volck instede van fa la altyt la la.

  De reden is omdat fa la in dien toon niet wel gebruyckt en kan worden, soude men de principaelste consonantien behouden; want ut sol een quinte ende ut fa een quarte synde, is sol fa eenen grooten toon van 9 tot 8, ende sol fa van sol mi, id est 6/5, getrocken synde, rest 15/16 voor mi fa.

  Nu soo is ut re eenen grooten toon, omdat in dese mode ut sol ende re sol, synde de quarte ende quinte van de principale noten, seer gebruyckelick syn, ende 3/4 van 2/3, rest 8/9 voor ut re. Ende dewyle in dese mode ut mi de tertia major, een van de principaelste consonantien is, daer de mode op staet, te weten de essentiele quinte also in tween gedeylt wordende, so moet dan re mi een kleyne toon syn van 9/10, waeruyt volcht, dat de re fa, bestaende uyt 9/10 ende 15/16, een dissonantie is. Soude men dan fa la 4/5 synghen, so moeste re la een dissonantie wesen, te weten kleynder dan 2/3, re fa, fa la ende re la alle dry spronghen synde, die niet een principale note van dese mode en hebben, te weten ut mi, sol fa. So en ist niet vrempt, dat d'een of d'ander door d'een of d'ander geexcludeert wort.

Psalmi vulgatissimi a pluribus vitijs per vulgus liberantur.

  Men vindt oock dese fa la in dese mode seer selden gebruyckt ende misschien nergens meer dan in den 47 en ende 122 en Psalmen, dewelcke de gemeynte door dese of diergelycke oorsaken moyelick vallen om te synghen. Ende indien de materie deser psalmen verheyschte, dat se so dickwils gesonghen wiert als den voorschreven 68 en, het volck soude meughelick dese fa la of yet anders daerdoor dese fa sol of quaet gemaeckt wort of selve yet quaet maeckt, wel verbeteren.

  Also wort in de eersten mode van re fa la sol de tertia major ut mi selden gebruyckt, oock om dese of diergelycke redenen. In den 91 en Psalm wort se gebruyckt in den 2en regel aen de syllaben onbe, daerby dan met recht oock gebruyckt wort de sol mi in den eersten regel aen de syllaben des be. Sodat elcke mode syn spronghen heeft, die selden gebruyckt worden moghen, ofte waervan de eene de andere excludeert. Want gelyck in de voorgaende 11de mode de fa la selden kompt, so kompt de fa la in de eerste voorss. mode heel dickwils, omdat beyde de noten daervan principael syn.

Modus undecimus raro a plebe cur corrigatur.

  Noteert oock, dat in de elfde mode ut mi sol fa geheel selden yet van de gemeynte gecorrigeert wort, ende soeckt daervan de reden. Namentlick omdat se de alderbeste is, doordien dat de quint ut sol harmonice met mi gedeylt wort.

[ 150 ]
Want men bevindt dat de practicyns van de fa primi modi dickwils in haer accoorden mi maken, stellende door eenich bygevoeght teecken de fa wat hoogher, sodat se wel fa singhen, doch inderdaet den toon van mi maken. Ende in stede van de consonantien re fa la wort het ut mi sol. Gaet dan ende calculeert de consonantien van beyde dese moden ende siet wat spronghen d'een ende d'ander moghen hebben of niet; sult wel reden vinden waerom dat de mode van re fa la sol dickwilder ende in meer plaetsen van de gemeente verbetert wort dan de mode van ut mi sol fa.

Toonaarden

Modi mixti an usurpari possint.

  Alst dan gebeurt dat een psalm wel gemaeckt synde, al de consonantien, daer een van de principale noten in kommen, niet gebruyckt en konnen worden, uytgesloten werdende doordien datter eenighe consonantien in kommen, die dese mode vremdt syn ende daerom tot een ander mode behooren, dien psalm mach men terechte noemen te syn van een gemeynghde mode. Dewelcke in sommighe gelegentheden wel soude moghen nootsakelick wesen ende best, doch voor sooveel als men noch de musycke verstaet. So syn die psalmen, die by een mode alleen blyven ende al haer eygen consonantien sien te besighen, alderbest. Andersins, als men eens sal recht verstaen, hoe men de consonantien op alle saken passen moet, dan sal men alle gelegentheden ende allerhande consequentien van consonantien moeten gebruycken.

Modi an omnes quartas et quintas extraneas excludant.

  Meyne oock, dat men letten moet oft niet nootsakelick, ja gebruyckelick en is, dat men alle quarten ende quinten schoudt, die maer een van de essentiale noten in sich hebben, om dieswille dat de mode daerdoor te veel verandert ende niet eenparich en blyft ende terstondt een geheele andere systeme voor ooghen stelt, hetwelcke de tertien, al syn se sonder principale noten, so niet en doen. Hetwelcke, indient so is, so kan men lichtelick tot al de consonantien, in desen of dien psalm gebruyckelick, door additie of subtractie geraken.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 166 ]   13 aug. - [17 nov.] 1630

Goudstuk

Metallorum gravitatem in aqua per bilancem explorare.

  Ick hebbe over eenighe jaren gepractiseert hoe dat men een valsch stuck goudt soude konnen onderkennen tusschen een, dat oprecht is, hoe dick het valsche oock vergult mochte syn. Doch een weynich daerna docht my, dat ick daer wat swaricheyts in sach, ende hebbe doen tertyt dit beyde hiervooren erghens geschreven [<].

  De swaricheyt was, dat ick meynde dat een stuck goudt of ancker etc., hoe dieper dat het int water hinck, hoe lichter dat het was, bedroghen synde door een geometrische proportie, die ick metter haest opnam, daer nochtans de arithmetische hierin moet geobserveert worden.

  Want als een stuck goudts, één voet int vierkant ende één voet dick, 10 voeten onder water is, so druckter een columne waters van onder teghen het onderste vlack des gouts van 10 voet hoogh ende een voet dick, maer van boven druckter teghen hetselfde vlack een columne waters van 9 voet ende het stuck goudt. Indien nu het stuck goudts 16 mael swaerder is dan sulcken grootte waters, so druckter op de voorsz. superficie van boven een swaerte gelyck synde een columne water van 25 voet hooge ende een voet dick; ergo een gewichte van 15 lb*) sal het stuck goudts int water in balanse houden.

  Neempt nu dat dit stuck goudts maer 3 voet diep int water hanckt, so druckter op syn onderste superficie, van onder een columne waters van 3 voet ende van boven op deselfde onderste superficie, een columne waters van 2 voet ende het stuck goudts, synde 16 mael swaerder als water, dats tsamen 18 voet; ergo een gewicht van 15 lb buyten in de locht in een schale geleyt, sal het stuck gout int water in balanse houden sowel hier boven als so diep onder. Waeruyt volcht dat men niet en moet sien op de proportie onder van 25 tot 10 ende boven van 18 tot 3.

  Op dese maniere kan men gemackelick vinden de proportie tusschen alle metalen want men hoeft se maer int water te hanghen, sodat se in het water in balanse hanghen met een gewichte buyen het water; dat is: de swaerte des metaels teghen de swaerte des waters gelyck het metael weecht in de lucht tot de differentie dat het int water min weecht.


[ *)  Niet 15 pond maar het gewicht van 15 kubieke voet water, dat is (volgens Stevin) 15 x 65 pond.]

[ 167 ]
Als, by exempel, een stuck gout in de locht wegende 16 lb ende int water maer 15 lb, so treckt 15 van 16, rest 1; ergo is het gout 15 mael swaerder, te weten gelyck 15 tot 1. Indien het metael weeght buyten het water 20 lb ende int water 6 lb, so is de proportie vant metael teghen het water gelyck 14 tot 6   [20 tot 14].

  Maer men moet toesien dat de touwe, daert metael aen hanck, niet te dick en sy, want dan weecht de touwe diep onder het water min als niet diep, dewyle dat se mede van het water gelicht wort; ende hoogher heffende, blyft se nat ende weecht oock van selfs so veel meer alser meer uyt het water is dan te vooren volgens de voorsz. rekeninghe int goudt gedaen, daer ick doen niet op en lette ende meynde datter boven meer woech dan onder. Doch om dit te voorkommen kan men het stuck metaels altyt even diep onder het water laten hanghen.


[ Lat. ]   [ v ]

[ 169 ]

Molenwerk

Meulewerck van Cajonckel hier te Dort van my afgekeurt.

  Den 16en November 1630 quam D. Colvius [<,>] by my met eenen Cajonckel*), dewelcke besich was met een groot instrument te maken hier te Dort, waermede hy door behulp des waters 3 meulens meende te doen, also dat hy met één peert so veel soude te weghe brenghen als voor desen met dry peerden gedaen konde worden.

  Sanderdaeghs ginck ick op syn versoeck het werck besien, ende bevondt datter alreede een geweldich groot radt gemaeckt was van .. voeten den diameter, op de manniere gelyck men de kranen maeckt, in dewelcke menschen of beesten gaende, het radt door haer swaerte doen drayen [<]. Maer dit radt hadde hy bereydt om de peerden daer boven op te doen gaen; niet heel boven op, maer so verde van het opperste als de peerden bequamentlick souden konnen gaende blyven.

  Hierin bestondt het principaelste van het werck, dat hy dachte dat de peerden beter boven op souden konnen gaen dan omleeghe binnen in, omdat se, omleeghe gaende, niet hooghe genoch (na syn segghen) en begeeren te klimmen, soeckende de minste moyte. Ick seyde, datse bovenop al te hooghe souden soecken te syn alwaer sy oock minste moede souden werden. Hy antwoorde, dat hy dat klimmen beletten soude door staken, die hy dweers voor haere borsten soude doen strecken, twelck hy meynde dat omleeghe niet te doen en was, omdat de balcken, daer de raden mede gemaeckt syn, daerin kommen ende mede omdrayen, niet siende dat men die juyst in de midden soude konnen maken alst daermede te doen was. Bovendien wilde hy eenich gewichte met een touwe aen het peert vast maken op de manniere gelyck de peerden een slede trecken, meynende, dat sy, so gaende, niet werckx genoech hebben en souden, maer noch wel eenighe honderden gewichts na haer souden konnen sleepen (want al en gaet het gewichte, op een catrolle hanghende, in dese gelegentheyt niet voort, noch het peert oock niet, so ist evenvele alsoft voortginck als het radt in stede van de vloer voortgaet, ende also wort het trecken ende kracht van drayen te grooter).


*)  Jacques Canioncle, koopman te Dordrecht, had op 13 apr. 1630 octrooi verkregen voor een molenwerk, en eerder voor een uitvinding i.v.m. salpeterbereiding (10 mrt 1618). Was vriend van Louis Saulmon [>].

[ 170 ]
  Maer ick hebbe hem bewesen, dat dit al maer ydele speculatien syn ende verloren kost, ende voorseydt, dat hy 't soude moeten tot groot verlies wederom afbreken indien hy met dese pracktycke voort ginck. "Want", seyde ick, "of een peert in een radt gaet, of het op een radt gaet, of het op de vaste vloer onder een radt gaet, dat is eveleens, ende doet deselfde kracht, omdat het peert maer effen soveel doen en kan als syn senuwen ende macht mede brenght. Als dan het peert op de vloer staet, so en hoeft het synselven niet op te lichten; daerom treckt het soveel alst mach; maer alst op een radt gaet, so sackt het elcke reyse leegher, ende mach de swaerte van syn geheel lichaem omhooghe heffen met het optrappen. Ende ofte het sichselven by voeten seffens oplicht, ofte dat het 10 voet daelt ende dan weer 10 voet sich opdraeght, dat is al één dynck. Maer wie en siet niet, dat een peert 10 voet hoogher gaende alst te vooren stondt, effen soveel doet als oft een steen, so swaer alst selve is, 10 voet verde droeghe? ofte op de vloer gaende over een catrolle 10 voet opwaerts trocke?"

Meulewerck met eenen scheef drayende vloer, en baedt maer de slingher.

  "Dit", (seyde ick) "bevint men oock door experientie also te wesen. Want, men siet dat de peerden in den copere meulen van Sr Dirck t'Hooft [<], daer de peerden op eenen drayende houten, scheef gemaeckt synde, gelyck in een radt gaen, ende alleen met haer swaerheyt wercken, soveel arbeyden dat se sweeten; ende het valt haer so swaer haerselven elcke reyse op te lichten, dat sy so lief trecken souden. So datse alle bedrogen syn, die voor 't peerts neuse een kribbe maeckten, ende daer hoy ende haver in deden, meynende dat de peerden sodoende, noch lust souden hebben om te eeten; ende datter eenen osse op gaende, vet soude konnen worden. Also datter niet meer bate van en kompt dan dat door den slyngher het geheele werck gestaedich ende op éénen pas blyft gaende, daer de peerden op de vaste vloer by horten gaen. Doch daertoe soude eenen horisontalen drayenden vloer genoech toe dienen konnen, ten ware door desen hellenden vloer de peerden sonder knecht of voerman van self genootsaeckt syn voort te gaen, twelck op eenen vasten vloer niet en is; maer soude so wel op eenen horisontalen drayenden vloer konnen geschieden, indien men de peerden van vooren met een touwe vast bondt, dat sy niet achterwaerts en konden, ofte van achter bedwonghen hielde".

  Ymant soude moghen segghen: "'t is ymmers gemaeckelicker voor een man op een trap te loopen dan sulcken swaerte so hooghe op te trecken".

  Maer men moet gedencken, dat het niet genoech en is dat een man boven op den trap geraeckt is, maer moet door syn swaerte neerdalende, het gewichte opbrenghen, gelyck oock het peert, optrappende, moet eerst wederom neer syn eer het gewichte so hoogh op is. Ende die nu al omhooghe is en kan immediatelick syn eygen swaerte niet oplichten door syn nederdalen, maer moet daertoe te meer tyts hebben; dat is: het gewichte so hoogh niet brenghen als hy selve was met de eerste reyse, ofte het gewichte minder laten syn.


[ 171 ]
So segghe ick dan dat een man omleeghe staende, so haest soveel sacken terwe boven trecken sal, alle daertoe wel bereyt synde, als een ander soveel opdraghen sal; ofte dat een peert, op een meulen gaende, niet eer 10 voet hooghe 1000 lb water opbrenghen sal, als het doen soude omleeghe al treckende, de instrumenten so bereyt synde, dat alles so lancksaem gaet met wielkens, als het met het gaen des peerts opt radt nootsakelick geschieden moet, dewyle den opganck niet steyl, maer gansch schuyns is.

Winden

Galilei ventorum ratio explicata.

  Gesien hebbende het tractaetken de Fluxu et refluxu maris Galileo Galilei dictum, italice conscriptum*), puto eam rationem dignam esse consideratione et meis principijs nullo modo adversantem. Uti etiam id quod de ventis subjungit. [...]

  [ ... over Vloed en eb van de zee van Galileo Galileï genoemd, in het Italiaans geschreven*), meen ik dat die redenering het overwegen waard is, en geenszins in strijd met mijn beginselen. Zoals ook wat hij eraan verbindt over winden. ...]


*)  Uit 1616 (pas gedrukt in 1780). Het zal door Andreas Colvius [<] uit Venetië zijn meegenomen. Christiaan Huygens las het (O.C. I, p. 322-3), Golius had een kopie. De getijden werden verklaard met het draaien van de Aarde [zie Galileo-project: Tides].

[ Lat. ]   [ v ]

[ 172 ]   [17 nov.] - 1 dec. 1630

Blaassteen

Calculum vesicae absque sectione curare.

  Die met de steen in de blase gequelt syn, souden misschien die konnen breken, indien sy in de roede een buysken staken van dunne ende styve substantie ende daerdeur met een dun priemken de steen van langherhandt ontstucken peuteren. Ende tgene niet uyt en wilt met wateren, soude men moghen met een kleyn pompken uytpompen; want daermede moet het al uyt, datter in is, ende de roede wort al doende so lanckx so wyder.

[ Lat. ]   [ v ]

Bolwerk

Bolwercken ordineren.

  Als men van achter de bolwercken den stormenden vyant best wilt afkeeren, so moet men het oploopen op de bolwercken om te schieten so ordineren, dat den vyant daer gheen rekeninghe op maken kan om syn musketten na die plaetse te dirigeren. So en sal hy niet veel raken.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 173 ]

Verzen

Rhetorum vulgarium versus optimi meliores quam noviter inventi.

  Ick hebbe voor desen [<] geseydt dat de refereynen, die van de rhetorykers gemaeckt worden, beter luyden, alse goet syn, dan die van onse nieuwe dichters als Cats, Heynsius, Aldegonde etc., dewelcke langhe ende korte syllaben overhandts gebruycken, twelck de manniere van segghen dickwils niet toe en laet, maer den accent en kompt maer altyt binnen 3 of 4 etc. syllaben, gelyck als men het Vader onse opseght: Onse Vader, die daer syt in den hemel. Hier siet men dat tusschen elken accent meer als één syllabe kompt, sonder te letten hoeveel, als den accent slechs kompt op een notabel plaetse. Oock sal d'een mensche hier 3 accenten besighen, een ander maer 2, een ander maer één. Ende nadien dat onse dichten anders niet en syn dan de accenten in het één veers so gestelt als int ander (want wy en weten van geen ander lange of korte syllaben), dat is: in den eersten regel vant eerste veers moeten der so veel syn als in den eersten regel vant tweede veers ende in den 2en regel vant 1ste veers so veel als in den 2en regel vant 2de veers, ende op het eynde van de regels een syllabe of 2, die met het eynde van een van de voorgaende gelyck luyt, so blyckt het, datmen sich hier in het componeren moet voeghen na de gewoonlicke pronuntiatie van het gemeene volck, de 2 voorschreven leeringhen daerby doende, ende anders niet.

[ 174 ]

Tabakspijp

Medicamentis uti per fistulam toubaci quid boni afferat.

  Nadien dat de medicamenten, die men inneempt, niet bysonders de borst of het hooft helpen en konnen, so duncke my geraetsaempst alle medicamenten in sulcken forme te stellen, (te weten daermen het hooft ofde de borst mede genesen wilt), dat mense door een toebackpype kan gebruycken, hetwelcke licht te doen is, ja water selve kan men op een koole viers stellen ende den doom, door een kleen gat uytvliegende, met een toebackpype in de mondt suyghen.

  Als men dan het hooft genesen wilt sal men desen roock in de mondt treckende, door den neuse doen uytvlieghen, want dan en treckt hy niet alleen door de gaten des mondts na boven toe, maer oock door de gaten daerdoor men niest. Maer als men slechts de borst genesen wilt, so salmen den roock alleenelyck in den mondt trecken, ende daer wat inhoudende, wederom uyt doen vlieghen; ende al en vliegt se niet al uyt, ten is maer te beter, want de locht die geduerich van buyten na de borst gaet, wort van dien roock, die aen de tonghe ende aen het verhemelte des mondts blyft hanghen besmedt; ende also geraeckt dien tot int binnenste van den borst. Ja, al gebeurt het dat men altemet mette haest synen asem in te halen schyndt wat te versticken, daer en gaet maer soveel te meer van dien roock innewaerts. Ick en twyffele niet of so doende krycht men thienmael meer krachts van de medicamenten in de longhen dan door leckinghen*) ofte yet anders.


[ *)  Hoestdranken, zie ook 'eclegma' in T. 1, p. 269, toegevoegde noot.]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 176 ]   1 dec. 1630 - 5 jan. 1631

Kwikdeeltjes

Herpes quomodo per mercurium praecipitatum curetur.

  De herpes wort door praecipitaet gecureert; anders eedt hy voort ende is moyelick om te heelen.

  De reden is, omdat in de praecipitaet quicsilver gepulveriseert is. Nu de quicsilver is het swaerste op goudt na, waeruyt volcht datter op een cleene plaetse veel deelkens syn, waerdoor die op een plaetse veel kracht doen; doch dat hebbe ick vooren geseydt [<] ende en is niet, dat hier te passe kompt. Maer daerenboven, so moeten de particulae minimae, daer de quick uyt bestaet (dats homogenea [<]) geweldich kleyn syn ende subtyl, niet seer gehoeckt, anders en soude op sulck een kleynen plaetse so veel lichaems niet konnen wesen.
Gelyck oock in het goudt te sien is, want men kan niet alleen een stuck goudts, even groot als een stuck loodts, maer oock even swaer, ongelick verde uytkloppen als het loodt. Ledt slechs op een foilje van goudt, daer men mede vergult om licht ende hoe breet ende lanck dat se is; twelck beteeckent dat deelkens (dats homogenea), daer het gout uyt bestaet (waervan elck deelken noch goudt blyft) utermaten fyn ende subtyl moeten wesen. Ende so ist oock te verstaen van het quicksilver, waerdoor het noodtsakelick diep in het vleesch trecken moet in alle kleyne gaetkens. Voornementlick door het open ende toegaen van de arterien (dat is pesen) wort se altyt dieper ende dieper ingetrocken ende geperst, also dat het in sulcken fyne substantie wel mogelick is (gelyck men seydt te gebeuren)


[ 177 ]
Mercurius vulneri pedis affrictus, inficit aurum in ore.

dat een wonde, met quicksilver in de voet bestreken synde, een stuck goudts in de mondt daervan wit wort, ende dat die van de pocken gecureert worden, alle de leden int geheele lichaem daerdoor besmedt ofe geraeckt worden ende also haere vuylicheyt quydt worden.
Dese subtile substantie dan wesende so diep in de ulceratie, jae oock in de poris (dats in de gaetkens) van de materie, die de ulceratie maeckt, ende tusschen dese materie ende het vleesch des lichaems, so wort se door de warmte van de partye tot damp gemaeckt ende gelyck roock, ende wort also geextendeert, behoevende meerder plaetse, waerdoor de materie, die de ulceratie maeckt, niet alleen van het vleesch afgescheyden ende de materie in menichte van deelkens gekloven wort; maer die deelkens, so kleyn synde, kleven aen dese subtyle substantie, ende als die damp wort, blyvenser noch aen hanghen ende gaender mede door de huydt uyt het lichaem.
Dit en doet het goudt niet, omdat het niet alleen door de warmte van ons lichaem, maer selfs door geen vier damp worden kan, gelyck het quicksilver doet. Neempt hier toe het exempel van de bleeckers, dewelcke als sy een leelicke pleck uyt het lynwaed door de Sonne of warmte des daeghs uyt willen doen trecken, so strycken sy die plecke met wat seepe dewelcke met water nat gemaeckt synde, drynght veel dieper in dan het water alleen, omdatse van een scherpe ofte subtyle looghe gemaeckt is.   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 181 ]   1 dec. 1630 - 5 jan. 1631

Schepen

Naves cur adverso vento forti navigari nequeant.

  Alst tegenwint is ende al te hardt waeyt dan en konnen de schepen niet seylen.

  De reden is, omdat het schip met een deel van synselven uyt het water steeckt, ende al dat uyt het water steeckt, dat hout tegen. Nu de wint, die teghen het seyl kompt, al prangende in tegenwindt, die en vermeerdert daer so seer niet, alse doet recht tegen het schip, omdat se teghen het seyl scheuns vliecht; dat is: de proportie tusschen de kracht om het schip te doen voortgaen ende de kracht, die het doet achterwaerts gaen, en blyft deselve niet, de windt harder ende harder waeyende. Daerom seyde syn Excellentie Prins Maurits dat hy geenen oorlooghschepen sach, die niet veel uyt het water en staken, want dobbel so stercken wint houdt se veel teghen, maer en voordert int seyl niet dobbel. Distinctior ratio jam non occurrit.

Kaarsen

Candelarum ratio.

  Het oudt gesmolten roet maeckt dat de keersen, die der van gemaect syn, licht branden, omdat de tayheyt af is, die beledt dat het roet niet wel op en kan getrocken worden ende vaneen gescheyden. Maer al te oudt verliest syn recht sulpher. Let op oudtachtich ende al te out vleesch.

[ Lat. ]   [ v ]




Home | Beeckman | Journaal - 1630 (top) | vervolg