Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

Storm , tabak , schoorstenen , as , bijziend , Stevin , kaarsen , telescoop


Isack Beeckman - 1624

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome II: 1619 - 1627




[ 284 ]   [20] januari 1624

Storm na nachtelijk licht

Lux nocturna, præter rationem apparuit mihi. Cur hinc tempestas.

  Also ick van de heeren burghmeesteren van Rotterdam naer den ysdam op de Vaert gesonden was*), om te sien of ick daer yet goets doen konde, ende par compangie eenighe heeren met my ghinghen ende wy savons late na Schoonhoven voeren, sagh één van ons, datter na den tyt, sonder sterrenlicht, al te klaer weder was na gewoonte. Waerop den schipper antwoorde: "dat licht sullen wy noch wel gevoelen, want de see worpt op", verstaende toekommenden storm.
Dit seyde hy den 17en Jan. 1624, ende ick seyde: "de schipper spreeckt wel". Ende het begon den 18en snachs te stormen uyt den Noortwesten, een dach of twee duerende, sodat de heeren, thuys kerende, in groot peryckel waren. Ende men schreef dien wint toe het scheuren ende wechgaen van den ysdam.

  De reden waerom dat dit licht storm causeert, is dat de dampen uyt de see oprysende, ende sullende storm verwecken (door oorsaken elders verclaert), met haer nemen yet des soudts van de Noortsee, welcke silticheyt, subtyl synde, ende geduerich optreckende, causeert het licht, gelyck gesoute vischgraten ende geroert soudt water.


*)  In de zeer strenge winter van 1623/4 vormde zich een ijsdam in de Lek; na een dijkbreuk overstroomden gebieden in Utrecht en Holland; zelfs in Amsterdam was er wateroverlast (Aitzema, Saken van Staet en oorlogh, I, 269) [1657, 666].

[ 285 ]
drinkglas met pijp en buisje

Tabaksrook door bier

Nicotiani fumum per aquam haurire.

  Also ick van Der Gouwe, om het water te sien, thuys quam, seyde onderweghen één van ons geselschap, dat hy konde touback drincken door het bier van een glas, also dat den roock door het bier passeren soude; doch niemant willende de konste betalen, sweegh hy stille*).

  Hetwelck ick concipiere aldus te geschieden: Men stopt het glas boven dicht toe met kley of yet anders, ende men steeckt de toubackpype daerdoor, tot byna aen den bodem. Daerna steeckt men daer een ander buysken door het stopsel van kley, niet aen het bier rakende; ende men suyght door dit buysken eenighen locht uyt, ende dan wast het bier hoogher, ende daer kompt ydelheyt onder, dewelcke den roock door de toubackpype treckt, dewelcke, lichter synde dant bier, ryst op daerdoor tot aent biers oppervlack, ende kompt also in het buysken, sonder met bier gemengelt te syn.


*)  Omstreeks 1560 bracht Jean Nicot de tabak naar Frankrijk; het gebruik ervan verbreidde zich in Engeland na de terugkeer van Drake uit Virginia (1586) en in Holland aan het eind van de 16e eeuw. Uit Beeckmans tijd is: Een korte beschrijvinge van het wonderlycke kruyt Tobacco, Rotterdam 1623 [Anthony Chute, Engl. 1595].
Kircher vermeldt het genoemde experiment als iets nieuws (Magnes, Rome 1654, p. 428).
[ Zie ook de figuur in Johann Neander, Tabacologia (Leiden 1622), p. 253 en die in Henricus Regius, Philosophia naturalis (1654), p. 59.]


Schoorstenen in de bergen

Fumaria in montibus vulgo meliora.

Jan Weymans [<,>] seyde my den 22en Februarij, datter in syn landt soveel schouwen niet en syn, die roocken, als hier in Hollant.

  Nu syn landt is St Truyen ontrent Luyck, berghachtich ende drooghe. Dit kompt overeen met de speculatie, die ick vooren ergens [<] gehadt hebbe van de vochtighe locht, datse so wel den roock ende dampen niet en kan draghen als een drooghe locht, omdat de vochticheyt niet en is gelyck soudt in de see, maer gelyck slyck int Haerlemmermeer [<].
Also en kan derhalven de locht, met vochticheyt besedt synde, ofte oock met dampen, den roock niet wel heffen, want daer de vochticheyt is, ende gheen locht; ende vochticheyt en heft niet, omdat se maer by accident omhooghe gehouden en wort, haer natuere synde om te dalen. Noch oock de dampen en heffen soveel niet als locht, omdat se lichter syn als locht, als daerin opvliegende.

Snuitsel

Fungorum in flammis ratio.

  Vergelyckt dit met het teecken, dat Virgilius, Georg., geeft van regenachtich weer, te weten als de asschen van het lement in de lampe blyft sitten aen de neuse, ende maect die dicke, waervan wy vooren oock mentie gemaeckt hebben [<].


[ Meer over schouwen: Collegium Mechanicum, p. 448 e.v.]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 286 ]   [22 feb.] - 31 mei 1624

As op wieltjes

Assche op een wielken drayende by exempel vertoont ende bewesen.

  Vooren hebbe ick ergens [<] gesproken van den as van een radt, dat rust op een anderen wielken, aldus: ab het wiel, cd den asch; ende c rust op het wielken ef, ende d op het wielken rs.

assen en wieltjes op elkaar
  De oorsake, segghen Pauls de smidt [>] ende Weymans [<,>], daerom dit so gebruyckt wort, is het leven*); dat is dat het lichter gaet dan of cd op een block laghe ende draeyde in een vierkandt gadt (men houdt het vierkant gadt beter dan een rondt gat, omdat den asch in het rondt gaet, sluytende allom raeck; maer den asch in een vierkant spelende, en raeckt maer aen twee of 3 punten, te weten onder ende ter syden, ende also isser min naecksel). Want, segghen sy, de asschen gh, tu van de wielkens ef, rs moghen veel dunder syn dan den asch van het groote wiel cd, omdat de asschen gh, tu korter syn, of syn moghen, dan cd; ende een kort houdtken of yserken kan meer draghen dan een lanck.


[ *)  Zie WNT, Leven, II, 19: Rumoer, lawaai.]

[ 287 ]
  Daerteghen segghe ick, dat dit wel so is int regaert van den midden van dien asschen, maer niet aen de eynden, want het yserken, dat lanckx is, breeckt in den middel. Daerom, als de middel sterck genoech is, so sullen even dicke eynden evenveel gewichts konnen draghen, al waere den eenen asch een myle lanck ende den anderen maer een voet lanck; want anders soude men also een duysent pont op een stroyken konnen doen rusten. Evenwel so moghen de asschen gh, tu half so dunne syn als den asch cd, omdatse onder haer tweeën maer soveel en draghen als den grooten alleen; maer dat en is niet omdat se korter syn, want gelyck de lenghde of kortheyt in cd gheen veranderinghe en geeft, also en is dierhalven oock gheen veranderinghe in gh, tu. Maer indien men aldus de asschen dickwils halveert, so sal men ten laetsten 1000 lb op stroykens draghen — niet op twee stroykens, gelyck gemeynt wiert met den asch cd, maer op menichte van stroykens, elck rustende op een bysonder bloxken. Evenwel so en gheeft dese dunte der askens op de wielkens gheen lichticheyt int drayen door haer dunte, want onder haer tweeën syn sy al veel dicker, dat is hebben onder haer tweeën veel meer ommeloops dan de groote alleene, ende derhalven oock meer naecksel.

  Niettegenstaende nochtans dit alles, segghe ick, dat het veel lichticheyt geeft int drayen, ende datter also veel min naecksel is dan of den grooten asch alleen op éénen blocken drayde. Doch om een ander reden wille, te weten omdat de asschen van de kleyne wielkens veel tragher omgaen dan den asch van het groote wiel, dat is te segghen, so veel tragher als de kleyne wielkens grooter syn dan den asch van het groote wiel; want als den asch van het groote wiel ééns ronsom het kleyn wielken geloopen heeft, so en is den asch van het kleyn wielken maer ééns omgedraeyt. Waeruyt volcht, dat als het groote wiel met synen asch ééns omgedrayt is, so en is maer een kleyn deelken van den asch van het kleyn wielken vergaen, ende derhalven weynich naecksel geweest. In somma, het gaet hiermede toe gelyck met een rat van een uerwerck, twelck so veel tragher ende gemackelicker omgedraeyt wort als het volder is van wielkens, op de manniere vant almachtich van Stevyn.

  Voorder so moet men weten, dat het naecksel des ondersten punts van de spille of asch veel styver pranght dan het punt, dat tersyden naeckt, want de heele swaerte licht daerop, ende dit en is maer teghen het verschuyven. Nu so en wort het naecksel des sy-punts met dese wielkens niet benomen, niet veel bysonders synde, maer het naecsel des ondersten punt wort heel, of byna heel, wechgenomen, omdat het punt op het wielken niet en schuyft, maer daerop pranghende, doettet dat drayen sonder scrabben,


[ 288 ]
gelyck oft een kleyn tandeken ware, dat tusschen twee tandekens des wielkens in kommende, datselvighe met hem treckt, also dat de pori ende asperitates des aschs ende wielkens syn instede van tanden, waerom men oock somtyts het wielken vol schrabbekens ende putkens maeckt, gelyck een vyle.

  In de voorgaende figure is te sien het groot rat ab, overkant gesien, drayende om den asch cd, die licht om de wielkens ef, rs, welcke drayen op den asschen gh, tu. Welcke wederom ligghen op vier wielkens ik, no, wx, Griekse letters phi, chi, wier asschen lm, pq, yz, psi, theta nu eerst ligghen op de blixkens, die vast staen.

  Men soude oock de pranghinghe van tersyden konnen wechnemen met een wielken, tersyden teghen den asch rustende tusschen het groot wiel ende het kleyn wielken; want also salmen al de gemeynde pranghinghe byna heel wech nemen.   [>]


[ Lat. ]   [ v ]

Schippers en getij

Fluxus cur in medio maris diutius duret.

  Dat de schippers somtyts liefst aen de kandt varen, somtyts int midden van de see of reviere, is omdat het int midden lanckxt stroompt of ebt; ende aen de kanten begint het eerst te ebben ende te vloyen.

  De reden is, omdat het water in de midden veel synde, aen beyde syden onverhindert langer in synen loop blyft, gelyck een groot schip langher voortgaet dan een kleyn, al wordense beyde seffens even veerdich afgestooten, gelyck vooren dickwils geseydt is [<]. Maer aen de kanten is het water weynich ende kleynder, ende wort noch bovendien van de canten gehouden ende gesteut, seght Willem de schipper, dit als eenighe reden daervan gevende, daer ick nochtans bewyse de menighte des waters int midden meest daertoe te doen.


[ Lat. ]   [ v ]

[ 289 ]   31 mei - 16 juni 1624

Bijziend

Myopes per exiguum foramen longius vident.

  Als ick door een gaetjen, met een spelle int pampier gesteken synde, met één ooghe eenighe letters sie, so kan ick die van verder lesen dan met beyde, of met myn één ooge, sonder door het gaetjen te sien.

[ 290 ]
  De reden is, omdat ick myops, dat is bysiende, synde, de stralen, van de letter door het gaetjen kommende, gerefringeert worden, ende kommen tesamen in een punt dat verder van het gaetjen is dan of de stralen recht deur gynghen; want sy krommen haerselven om de binnenste kanten van het gaetjen, gelyck water teghen een boom noes gespeuydt synde, sich een weynich na den boom krompt, daeraen wat blyvende kleven*).


  [ *)  Deze waarneming wordt ook genoemd bij de uitleg van breking (T. I, p, 211; in het Latijn staat onverhuld: urina). En in Stevins geschriften vond Beeckman het gaatje in papier (T. II, p. 405, voor letters heel dichtbij het oog). Later geeft hij nog een verklaring (T. III, p. 319): verschillende samenkomst van stralen uit verschillende delen van de pupil wordt vermeden.]

Wolken en onweer

Nubium ascendentium et descendentium ratio.

  Rechs vooren [<] is geseydt, dat de lichste wolcken dryven int oppervlack des lochts, ende de swaerste daer de locht alderkoudts is, also dat de dampen, die aen het eertryck omhooghe konnen vlieghen, niet stil en konnen staen totdat se aen de alderkoudtste locht syn, om dieswille dat de locht by de aerde dunder is dan hoogher. Maer vant koudste af na boven isse hoe hoogher hoe dunder, omdat int oppervlack des lochts alle hitte, met weynich waters gemeynght, vergadert wort. Nu de wolcken int midden van de locht blyvende hanghen, so treckt daeruyt vooreerst het subtylste met weynich materie gemeynght, ende vergadert sich tot windtwolcken int oppervlack des lochts. Daerna hetgene, dat tot aen het oppervlack niet kommen en kan, blyft onderweghe hanghende, het eene hoogher als het andere, waerdoor dit seer selden wolcken causeert, want die en kommen maer alser vergaderinghe geschiet in een vlack. So wort dan altemet die plaetse tusschen de opperste ende onderste wolcken met mist of donckerheyt vervult of nevelachticheyt.

Fulminis et tonitruum causa.

  Welcke nevel somptyts bestaen uyt sulpherachtighe substantie, daervan de materie swaerder is dan datse soude kommen int opperste van de locht. Dese materie, ontsteken synde door haer eyghen subtylheyt ende hitte, synde gelyck fyn buspoeyer, is den blixem; ende de wolcken onder ende boven dit buspoyer besluytende, causeren den donder doordien dat de materie, grofachtich synde, subitelick seer verdunt ende breeckt de wolcken, somptyt door de opperste uytvlieghende sonder schade, ende somtyt de onderste brekende met verdistrueringhen van huysen, boomen, ende vee.

  16 Junij.

Schuiten

Naves quaedam cur melius contra ventum moveantur quam aliae.

  De kaeghschuyten konnen beter teghen wint opseylen dan eenighe andere, omdat haer syden gelyck bodemen syn, daer se so wel opvaren konnen als op haer onderste bodemen. Ligghende dan op haer syde, so kompt de mast, daer het smackseyl*) is, leegher. Neempt dat het so leeghe kompt dat de mast paralleel is met het water, so sal dan het hoeckxken vant seyl dat by het roer is, dicht aent water syn, ende de syde aen den mast so hooghe boven het water als de schuyte half dicke is. Dit so ligghende, so sal de schuyte voortgaen met wint, die van boven nederwaerts valt op de manniere van de windtmolens.


[ *)  WNT: Smakzeil; Wikipedia: Sprietzeil.]

[ 291 ]
Nu ist gelooflick, dat de wint, hoese waydt, altyt een weynich na beneden drynght, doordien sy, daer vergadert, gesteudt ende verdicht of verdickt wort. De kaeghschuyten dan meer konnende hellen dan ander schuyten, konnen om die reden oock scherper seylen.

  Den 16en Junij 1624.

Bolwerken

Propugnacula firmiora facere.

  De wallen van eerde, van buyten met muer besedt synde, sullen te vaster syn indiender anckers aen de muer gedaen worden, geheght aen balken, in de aerde van de wallen stekende. Want al ist dieselfde aerde, die den muer doet wycken, nochtans dewyle sy dat doet door persinck, so worden de balken so geperst ende gepranght, dat sy niet volghen en willen. Kondt het proeven met kley, daer een bordeken teghen licht, vastgemaeckt met dweerse houtkens in den kley stekende; ende soude het uytwycken, het moet al seffens vallen, of een groot deel, gelyck een geanckerde muere. Ende dat brockelt, geschiet met kleyne stucken, welck brockelen de wallen onderworpen syn.


  [ Vergelijk de 'steunstijlen' in Stevins Sterctenbouwing, p. 32.]

Stevins handschriften

Stevini manuscripta quid contineant.

  Tgene ick te Hasersouw onder Simon Stevyns nagelaten pampieren gesien hebbe*), den 15en Junij 1624, is dit volgende:

  1. Van de Singhkonst. [>]
  2. Van de Spabylhouw.°)
  3. Van de geduerighe verlegginghe des crychsvolckx.
  4. Van de weerdicheden der cryghsampten.
  5. Oorden der verkiesinge.
  6. Calis int groot afgebeelt.
  7. Chryghssaken.
  8. Teghen verdruckinghen.
  9. Veltslachoordeningh.
  10. Pyckschansinghe. [>]
  11. De toutes reigles doubles sans y user de regle renverse.  Invention de Son Excellence. [>]
  12. Aenhanck der dwaelderloop.
  13. Snellij Cometarum apotelesmata.
  14. Chryghskonst, seer veel daervan. [>]
  1. Verscheyden chryghstochten, dadelick van hem gesien ende geordineert.
  2. Van Watermolens ende Pompen. [>]
  3. Syn Excellenties teyckeninghen ende schrift.
  4. Santplate te Danzick.
  5. Metaelproef.#
  6. Burgerlick Levens Aenhanck.
  7. Conste der distillatien; van ander schrift. [>]
  8. Cleytreckinck, kort.
  9. Ordeningh der steden.
  10. Solders ende overwelfsels.
  11. Metselerye, timmerinck, smedingh, roock.
  12. Huysbouw. [>]
  13. Van Steygers.
  14. Van Cammen ende Staven. [>]

*)  Stevin was in 1620 overleden. Zijn weduwe Catharina Craey trouwde een jaar later met Maurice de Viry, baljuw van Hazerswoude.
°)  Zie Materiae Politicae, 1649 (ed. Hendrik Stevin), 'Vande Crychspiegeling', p. 239-246, met figuur: "spa, byl, houwe of picke".]
#)  'Vande Metael-prouf. Cortbegryp' in Materiae Politicae, 1649, eind, p. 149.

[ 292 ]   16 - 24 juni 1624

  Hiervan hebbe ick de pampieren van de Singhkonst met my gebracht om te deursien, met consent van syn huysvrouwe, hebbende by ons een sone van Stevyn in de kost, om latyn te leeren.*)

  Maer wat aengaet de Singhkonst, is niet veel bysonders boven hetgene hy in syn groot boeck daervan schryft, waervan ick oock hiervooren [<] wat geschreven hebbe. Seght nochtans °) ergens geschreven te hebben de reden, waerom de proportie van de vyfde, gelyck hy se stelt van 2 tot √(12) 32, of van 1 tot √(12) 1/128, so soet in ons ooren klynckt. Maer ick en vinde die nergens; soude my oock verwonderen daervan reden te sien.


*)  Frederick, geboren ca. 1612, ingeschreven aan de Universiteit te Leiden in 1629.
°)  Zie Van de Spiegeling der Singconst. Vgl. p. 404.

Toilet zonder stank

Latrinas non foetidas facere.

  Hy seght in de pampieren van syn Huysbouw*), dat men, om den stanck van de secreten te benemen, tot onder het quelmsant delven moet, omdat de stront, int water vlietich wordende, also met het water doortrecken mocht, met stanck met al, sonder noot te hebben van te moeten geruympt worden; ende dat men de buysen, daer de strondt deur valt, recht nederwaerts soude doen strecken, seer effen synde, opdat de stanck daer niet in en bleve hanghen.

  Maer ick segghe daerboven, dat men die buyse hoe leegher hoe wyder behoort te maken, opdat de strondt die nergens en raeckt, ende de stanck, opwaerts kommende, altyt meer ende meer teghenstandt ontmoete, gelyck ick int contrarie ergens van den roock geschreven hebbe [<].


*)  Beeckman maakte uittreksels [>], en een inhoudsopgave [>] van de Huysbouw.

Water en ijs

Aqua an comprimi possit.

Stevyn, in de pampieren van de Huysbouw, seght, dat hy in syn handt hebbende een glaesken boven met een kleyn gaetken, gelyck een spellepunt, ende het glaesken vol waters, datter boven op dat kleyn gaetjen een blaesken quam staen, solanghe de warme handt daeraen was; maer die daer af synde, sonck het wederom in, totdat de warme hant daer wederom aen quam ende so voorts.

[ 293 ]
Stevyn etiam putat aquam plus loci occupare quam glaciem.

  Daeruyt besluydt hy [>], dat alle water koudt wordende, verkleyndt, ende warm wordende vergroot, ende derhalven dat het ys min plaetse beslaet dan het water ende dat daerdoor de glasen breken ende de steenen in de vorst vermorselen.

  Doch dese opinie van het ys hebbe ick teghen alle andere physici, uyt Stevyns Waterwicht selve, vooren ergens [<] oogenschynelyck wederleyt, omdat het ys int water dryft, etc. Ende van het blaesken, daer hy van seght, is gekommen van het verdunnen des lochts van binnen int glas; want het glas en kan niet heel vol water geweest syn. Dit blyckt uyt myn nagebotste gelas, daerdoor ick de koude afmete. So dan int gaetken wat vochticheyt sittende, wiert opwaerts gedronghen door de warmte des handt, de locht van binnen uytgespreydt wordende.

Welzand

Welsandt quomodo fiat.

Stevyn seght seer wel in de pampieren van de Boukonst, dat het sandt welsandt wort als het water van het landt daer rontsom hoogher staet in de aerde dant op dat sandt doet, want dan sycket van onder opwaert door het sandt om even hooghe te syn. Ende so gebeuret oock, dattet somtyts welt, ende somtyts niet en welt, naerdat de nevenstaende landen drooch of waterich worden.

Druipende kaarsen

Candelæ quædam cur minimo calore madeant.

Abraham Jansen de Boos, myn swagher, hadde gebeelde keersen voor syn deure hanghen, waervan er twee hinghen ende drupten door de warmte, ende de andere niet. Die niet en drupten hadde hy gegoten met heet roet, de andere met heel koel roet.

  De reden waerom de twee met koel roet gegoten, drupten is, achte ick, omdat het koel roet, geroert wordende, granuleert, dat is te segghen, tot kleyne bollekens verstyft; want doort keeren int loopen moet nootsakelick het binnenste buyten kommen, also dat het binnenste, so koel wordende als het buytenste ende dan wederom binnen kommende, en kan so wel niet kleven aen hetgene daert bykompt, aengesien dat ooc een reis of twee misschien buyten geweest is.
Dese graentjens syn kleyn ende grooter, ja onsichtbaer, nadat het roet meer of min koel is; want hoe heeter, hoe fynder ende dunder het loopt, ende dierhalven de graentjes kleynder, want dan schiet alles lichter vaneen dan alst begint koeler ende styf te worden, also dat ten laetsten de graentjens wel sichtbaer worden gelyckse in gesmolten loot doen, hetwelcke, geduerich geroert synde, totdat het styf is, verandert heel in graentjens, dat is kleyn haghelbollekens.


[ 294 ]
De keersen dan, van grooter graentjens gemaeckt synde, syn de hitte meest onderworpen, omdat die tusschen de openheden best ende in meerder quantiteyt deur kan, ende voecht sich rontsom die bollekens ende maecket also te eer sachte ende geneyght te smelten, ende also te druppen.

  Hetselve hebbe ick vooren ergens geschreven van souduere [<], daermen loot mede soudeert, dewelcke bestaende uyt half loot ende half tin, smelt al veel lichter dan loot of tin; ende daerom ist bequaem tot souduere, om dieswille, seyde ick, dat de deelkens van loot ende tin so wel niet en vermenghen als van tin of loot alleen.   [>]

Daveren van kaarsvlam

Candelarum scintillatio quomodo prævenienda.

  Dese granulatie mach oock seer wel veroorsaken het daveren van de vlamme der keersen, dewyle de vlamme van oly ende sonder twyffel van gesmolten roet, niet en davert, ja hoe pensroetachtiger, ende boterachtigher de keersen syn, hoe min haer vlamme davert ende danst.

  Om dit te voorkommen, ende evenwel de keersen hardt te maken, soudemen moghen deuren ende veynsters toesluyten, belettende het roet aen de keersen subitelick te styven. Want alst alleynskens styft, so krimpet gelyckelick, gelyck Stevyn schryft in syn pampieren van syn Boukonst van houdt ende kley [>], want kley, by het vier gedroocht, kryght boven spleten, omdatter veel vochticheyts uytgaende, de materia superficialis minder wort, niet konnende, gelyck te vooren, al het binnenste begrypen. Also oock het hout, in de Sonne staende. Maer als kley ende houdt alleynsxkens noch drooghen, so krimpet al seffens, het binnenste vocht tyts genoech hebbende om mede uyt te trecken.

  So machmen waernemen hoe langhe het roet aen de keersen moet besich syn om te styven sonder granuleren; want gegranuleert synde, en ist niet vrempt, dat de vlamme somtyt vermeerdert ende vermindert, omdatter tusschen de graentjens wat spatie is ende derhalven niet continueerlick evenveel opgetrocken wort tot de vlamme. Men mach hopen tot een goet eynde te geraken, als men siet dat de keersen dickwils een poosken branden sonder daveren — ergo daer is yet wel gemeynght.

  Men sal oock waernemen hoe heet het roet moet syn om niet te granuleren, want alst te heet is, so en gaet het werck niet wel voort.   [<,>]

Telescoop

Telescopia an perfectiora fieri possint quam vulgaria.

  Over twee jaer wiert ick seer ernstelick geraden van Philips Lansberghe*), dat ick myn beste doen soude om eenen verrekycker te maken [<] gelyck het schyndt, dat Galileus a Galilæo gehadt heeft in Nuntio sidereo.°)


*)  Philips Lansbergen, astronoom (Gent 1561 - Middelburg 1632) [<,>].
°)  Sidereus Nuncius (Venetië 1610). [Engl. transl. Albert van Helden, Chicago 1989. Ned. vert. Steven van Impe, Amst. 2017.]

[ 295 ]
  So ginck ick dan met synen sone Jacob, D. M.*) ende dede een glas slypen te Middelborgh van chrystalyn°), dat heel groot was ende syn vergaerpunt hadde seer verde achter het glas. Twelck also geschiede, maer ick bevondt dat dit vergaerpunt so groot was, dat ment tot gheen perfectie en konde brenghen, want het was wel sooveel groter als de vergaerpunten van andere glasen, als het glas grooter was dan andere glasen. So docht ick doen dat dit quam by foute van de jonghen, die het geslepen hadde, niet hebbende een perfect ende so groot cirkelstick daer hy ons glas in slypen konde.#)

  Maer desen 24en Junij, in den Haghe een brandtgelas koopende, dat verde achter het glas brande, sach ick dat het in het pampier een groot gat maeckte, veel grooter dan de brandtglaeskens, die kleyn syn ende dicht achter sich branden, want die syn gelyck een spellenhooftken, ende dese byna gelyck eenen naghel van myn handt.
So dan begeerde ick op den slyper, dat hy my een glas slypen soude, dat noch verder achter sich brande ende maer een gaetjen gelyck een spellenhooftken maeckte, hopende daerdoor tot mynen voorgenommenen verrekyker te geraken. Maer hy antwoorde, dat het niet moghelick en was van yemant ter weerelt; twelck ick niet en geloofde, want perfecte sticken van groote stale concave sphæren hebbende, meyne datter wel goede handtwerckers syn, die het doen souden konnen.

  Doch die niet vindende, houde nochtans het daervoor dat de sake daerin bestaet. Want als het vergaerpunt groot is, so blyckt dat de stralen niet met al in één punt en vergaderen, maer deen onder, dander boven, dander ter syden; ende somptyts die van deen syde kompt op dander syde, ende die boven is, kompt wel onder het ware vergaerpunt, waerdoor de saken, daer de stralen van kommen confuselick in de ooghen geraken, ende duyster sonder bescheydt gesien worden. Ende also en machmen het verkleynglas niet dicht genoech aen het vergaerpunt stellen, maer so verde daervan als de stralen noch op haer order loopen.


*)  Jacob Lansbergen (1590 - 1657), geneesheer te Middelburg (studie fil. in Leiden, med. in Franeker). Verdedigde de mening van zijn vader Philippus over het heliocentrische stelsel in zijn Apologia (1633) tegen diverse astronomen in het buitenland. [>]
[ °)  Venetiaans glas, potas-glas (zie 'Over het slijpen van lenzen' in T. 3), te onderscheiden van soda-glazen, in het Hollands "grove glasen" genoemd.]
# De jongen was misschien een zoon van Sacharias Jansen [<], Johannes Sachariassen [>].

[ 296 ]
Want al ist wel waer, dat se van den beginne, dat is van de refractie int glas af, al wat qualick, ende niet na behooren van malkanderen staende, loopen, nochtans en ist int begin gheen noot, omdat elcke strale noch haer syde behoudt; soude evenwel lustigher ende bescheelicker sich vertoonen, waeren de stralen wel in proportie staende achter het gelas, gelyck vóór het gelas, de natuere der ware refractie geconsidereert synde.

  Doch om evenwel met hetgene ick bekommen kan tot myn intentie te geraken, so sal ick nemen veel glasen, van de lanckste ende perfecste verrekyckers, die ick vinden kan, ende die met koperdraet so aeneen maken, dat al haer vergaerpunten ineen kommen.
3 glazen, 1 brandpunt Also doende met veel glaeskens, dat beter ware met één glas, omdat het vergaerpunt hierdoor niet verder achter al de glasen en kompt dan achter één van die; ende also moet het verkleynglas te scherper syn, twelck so goet niet en is, om redenen elders verhaelt [<]. Nochtans hope ick perfectie te kryghen door dese veel glasen, die men anders niet wel en souden bekommen. [>]

  Men moet oock bedencken, dat als al de stralen van de Sonne in één punt vergaeren gelyck een spellenhooftken, dattet het dan noch niet juist goet en is, want het vergaerpunt moet van die natuere syn, dat anders gheen stralen daer in en kommen dan van een waer punt kommende, ende het naeste punt maeckt door syn stralen een ander vergaerpuntken achter het glas, dicht by het eerste, ende so voorts naer advenant, dat alles op een muer staet gelyck in der waerheyt is, doch verkeert, want al de stralen die paralleel vallen op de glasen, tsy één of vele, moeten juyst in één puntjen kommen.
Nu also syn de glasen van de verrekyckers gemaeckt, so wel als de makers konden. Ergo veel sulke glasen op een punt aeneen voechende, sullen de stralen eens punts aen het oogh vermenichvuldighen.

  Men sal oock de groote glasen kennen, of se wel ende op één punt geslepen syn, indien het sonneschyn op de muer of papiergaetken, na proportie van syn distantie van het glas, groot is, ende allom van eenparigher klaerheyt. Want daerin syn veel vergaerpuntjens byeen; ende waer de Sonne hondertmael grooter, so soude dien schyn oock hondertmael grooter moeten syn.
Siet fol. 241b. [>]




Home | Beeckman | Journaal - 1624 (top) | vervolg