Home | Beeckman | < Journaal > | Woordenlijst

Schouw , triller , affecten , donder , zangles , snijden , ijs , duikboot , sterren , regen ,
huwelijk , haven , stem , heien , kaarsen , sneeuw


Isack Beeckman - 1620

C. de Waard, Journal tenu par Isaac Beeckman de 1604 à 1634

Tome II: 1619 - 1627



[ 10 ]   8 januari 1620

Goede schouw

Fumarium comitis Ernesti correctum.

  Den 8en Januarij 1620 t'Utrecht. — Alsoo Graeff Erenst van Nassouwe*) my desen middach te gaste genoodt hadde, soo sach ick in de sale, daer wy met hem aten, een schouwe gelyck andere schouwen, maer ontrent drye voeten boven den heert, int midden van het swarte, was een gadt van ontrent een voet int vierkandt, daer de vlamme seer introck; ende ontrent vier ofte vyff voet hoogher, binnen in de schouwe, quam den roock ende eenighe sprinckelynxkens uyt, ende dat bovenste gat was byna soo breet als de schouwe, ongeveerlyck drye voet. Andersins was de schouwe gelyck alle andere schouwen, alsoo dat die op dat beneenste gat niet geledt en hadde, en soude geen verschil van andere ordinaire schouwen konnen gemerckt hebben.

  Dit maecksel houde ick voor goet tegen den roock. Want al en trock daer al den roock niet door, het maeckte nochtans tocht. Want dat hol van binnen wiert nootsakelyck seer heet, omdat het vier daer soo dicht aen ende in quam ende dat het alleen besloten was; ja, souder koude locht in komen, soo moest eerst de vlamme des viers doorgaen ende een deel daervan mede dragen, want van boven en konde de locht daer niet wel in vallen omdat de schouwe hooge is ende den tocht opwaerts gaet. Want daer de wint van boven altemet daerin slaet, is maer somtyts, ende alst is, soo wort de warme locht, die in de schouwe is, daer voornemelyck van boven ingedreven, ende niet de locht, die buytenshuys was, want die en kompt niet wel soo verde, maer sy dryft de binnenste locht slechts nederwaerts. Dit hol dan soo veel warmer wordende dan de reste van de schouwe, soo wort de locht daerin seer verdunt, waerdoor de plaetse seer ydel wort ende treckt derhalven yet naer sich; ofte, om beter te seggen, de locht, die dringht sich daerin om de plaetse te vullen.

Fumaria superius lata, optima.

  Ergo vooreerst, soo is daer tocht gemaeckt. Nu dewyle de locht van binnen met veel vier gemenght is, soo isse lichter dan de ander locht; waeruyt volcht, dat se oock opwaerts gaet, soodat den tocht opwaerts vlieght, gelyck oock te sien is in een evenwydige buyse, die opt vier staet, hoe de vlamme, hitte ende roock daerdoor opwaerts treckt. Maer nu kompt hier dat noch by, dat het opperste gat veel wyder is dan het onderste, daer de hitte eerst in kompt, twelck oock al wat schynt te helpen. Want dewyle het vier sich met de locht int gat menghde, maeckt dat de locht veel meer plaetse beslaen moet dan te vooren. Soo begeeft sich de locht van selfs na boven, daert wytst is, omdat de eynghte terstont vol is. Twelck men sal mogen ondersoecken een buyse leggende met het nauste eynde int vier ende met het heel wyt eynde vant vier evenwydich; dewyle dan de buyse, alsoo leggende, het vier om geen ander reden tersydewaerts uyttrecken en kan, indient door die buyse treckt, soo en ist nergens anders om dan omdat se aen het eynde, dat uyt het vier is, soo wyt is.

  Ten laesten, alsser en kleyn windeken van boven in de schouwe waeydt ende in dit gadt begindt te komen, soo stoot sy altyt sich tegen de kanten van binnen, dewyle het gadt hoe leeger hoe nauwer wort; ende het windeken verliest so altyt wat van synen tocht. Doch eenen grooten windt dringht niettegenstaende al dat geseydt is, evenwel door ende maeckt het te roocken.   [>]


*)  Ernst Casimir (1573 - 1632), graaf van Nassau-Dietz, was een ijverig contra-remonstrant en moest na de staatsgreep van Maurits de zaak waarnemen in Utrecht.

[ 11 ]   8 - 19 jan. 1620

Boeken voor jongeren

Pueris praescribenda.

  Pueris praescribendi sunt potissimum tales libri qui cum eleganti sermone etiam rem ipsam continent. Sic Aeneis Virgilij, si belgice duntaxat extaret, non legeretur; Georgica vero etiam belgice cum utilitate possent doceri.

  [ Aan jongeren zijn vooral zulke boeken voor te schrijven die naast een elegante wijze van uitdrukking ook een zaak zelf bevatten. Zo zou de Aeneis van Vergilius, als die althans in onze taal zou bestaan (1599), niet gelezen moeten worden; de Georgica echter zou ook in onze taal (1597) met voordeel onderwezen kunnen worden (1703).]   [<,>]

Triller spelen

Trambleren in de clavercyne cur gratum.

  Men trambleert altyt een note hoogher dan men is, twelck geschiet, acht ick, omdat het soetste geluydt gaet van boven na beneden: Arist. Probl., sect. 19, quaest. 33 [<]. Nu soo soeckt men dat noch beter te maken door het trambleren, twelck geschiet doordien dat de volgende leegher note een tertie maeckt met de tramblant note. Alsmen springht, soo en kompt dit soo in geen consideratie omdat de soeticheyt niet int veel springhen, maer int by trappen afgaen gelegen is. Ende also maeckt men het soetste noch soeter omdat het gesangh alsoo eyndicht. Maer alsmen met de leegher note trambleren soude, soo soumen een tertie maken tegen de note, die voorby is, ende int leste oogenblick van het trambleren dier note, soo volght de leegher note selve, die tegen de voorgaende een secunde maeckt. Het mocht wel goet syn int begin van het trambleren der note, omdat de voorgaende noch versch is ende soo blyckt de tertie claer, maer het wordt hoe langer hoe slechter omdat de volgende verwacht wordt, daer se dan maer een secunde tegen en maeckt, ende de musycke wordt onsoet. Niettegenstaende en waert niet vrempt int opgaen met de leeger te trambeleeren.

Geloofsartikelen

Articuli Fidei quomodo Ultrajecti canantur.

  Aldus singht men t'Geloove*) t'Utrecht:

muzieknoten

*)  Jan Wtenhove [Utenhove], Hondert Psalmen Davids, mitsgaders ... (Londen 1561) [fol. 156].  [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 12 ]

Affecten

Affectus vocibus et cantu concitare.

  Diet met geluyt soeckt beweginge te verwecken in s'menschen herte, die moet vooreerst het propoost na de gelegentheyt van de saecke weten te seggen, gelyck een goet predicant*), sommige syllaben ende heele commata traegh ofte rasch of scherp etc. pronuncierende. Daernaer, na de pronuntiens nature, een gedicht ofte rym formeren; daernaer na de nature deses gedichts een gesanck maken ende ten lesten na de nature deses gesancx een harmonie ordineren. Vele bewegen alleen door het bequaem seggen, andere door het bevallich dichten alleen, andere alleen door haren soeten sanck, ende vele alleenlyck door kerckelycke harmonieuse overeenstemmende consonantien. Wat soudt dan worden, waren dese vier soorten by een seffens gebruyckt!


[ *)  Vergelijk Simon Stevin, in zijn 'Uytspraeck vande weerdicheyt der Duytsche tael'.]

Donder

Tonitrus cum aquâ, in fervens oleum infusâ, comparatur.

  T'Utrecht anno 1620, den 19en Januarij, stylo novo, ut soleo. E.*)

  Men soude sich mogen verwonderen, waerom dat het in de wolcken donderen kan, dewyle sy doch anders niet dan waterachtige, dat is vloeyende, sachte lichamen en syn.


  *)  ["Nieuwe stijl, zoals ik gewend ben. Zondag".]
E is de dagletter in de week: 1 - 7 jan. kreeg altijd A .. G, in 1620 was E ook de zondagsletter [<,>].
[ Nieuwe stijl: gregoriaanse kalender, in Utrecht pas vanaf 1700; zie: Huygens Web - 'Maten, gewichten, tijd en geld in de 17de eeuw'.]

[ 13 ]
  Tot verklaringe hiervan kompt my in den sin, dat ick eens over vyff of ses jaren, als ick noch te Zyrickzee keersmaker was, een panneken met roet op heete kolen sette ende liet het roet geweldich heet worden, ende dan goot ick er een weynich kout water in. Eenen cleynen tyt daernaer, ontrent dat men soude konnen 100 tellen, begont int panneken te tieren en te beeren ende bywylen te poffen, gelyck een roer, alsoo dat t'elcken poffe wat roets uyt het panneken spronck. Dit syn immers mede al sachte lichaemen ende nochtans hoort mender sulck een getier van.

  De reden van dit poffen mach dese syn: Als het water int roet gegoten wort, soo sinckt het tot in den bodem van het panneken onder, al het roet formerende sich onder na de forme van de concaviteyt van den bodem ende het opperste vlack licht waterpas. Dit soo synde, soo wordt het middelste deel des waters oppervlack aldereerst heet ende vlieght op; daerna hetgene, dat in deses plaetse compt, ende alsoo by beurte, totdat het al uyt gedompt is. Daer gaet wel, al krakende ende barende, geduyrich wat uyt, maer dat gaet niet alleen van de midden, maer van de geheele superficie des waters ende en werpt geen roet uyt, omdat elck deelken aen syn oort doordringht. Maer hetgene dat in de midden is, wort met sulcken haest tot vapeur gemaeckt, datter een groot deel seffens ende door één plaetse moet doorbreken. Ende dewyle het roet syn swaerte heeft ende taeyheyt, soo light het styff op den gemaeckten dampt, dewelcke int eerste soo licht niet en is, dat hy het roet can opstooten ende sulck een gat maken, daer hy door mach. Daerom wort hy van het roet alwat ineengedrongen, totdatter noch al meer hitte met den damp gemenght wort, ende alsoo noch lichter gemaeckt.
Nu, als den damp soo licht is, dat hy het roet doet wycken, soo ryst dat deel des roets, dat op den damp lach, wat opwaerts hooger als het oppervlack van het roet int panneken; maer een vloyende substantie synde, soo en blyft het roet soo uytgepuylt niet staende, maer valt ter syden aff, sich waterpas soeckende te maecken met de reste vant roet. Maer ondertusschen is den damp wat hooger geresen, alsoo dat hy nu sooveel gewichs opt lyff niet en heeft als te vooren; daerenboven soo blyft hy al lichter wordende ende spreyt sich nu wyder uyt, niet meer soo gedrongen synde. Dit aldus samen comende, raeckt den damp in een oogenblick noch wat hooger, ende hoe hooger hy kompt, hoe hyt noch al gemacklycker heeft om uyt te vliegen. Waerdoor het geschiet, als hy begint over het roet de overhandt te crygen, soo is hy in een oogenblick omhooge; ende alsoo het roet soo haest niet wycken en kan, soo vlieghter een deel van mede uyt het panneken omhooge. Denckt dat dien damp anders niet en is, onder het roet noch synde, dan gelyck een geperste locht in een ballonse, die op de aerde gevallen synde, begint te steuyten, oft gelyck een seeve van snaren, daer den bal op gevallen is, of gelyck een gebogen stalen latte, die metterhaest sich weder oprecht, ende met cracht wederom keert.


[ 14 ]   19 jan. - 22 febr. 1620

Slot bevriest

Claustra of sloten worden stram alst vriest. Cur.

Anthonius Aemilius [<,>] seght, dat de sloten stram syn, dat is moyelyck open ende toeschuyven alst vriest. Twelck geschieden moet omdat de vapeuren, die doorgaens alom optrecken, aent yser dan vervriesen. Blyckt, datse oock aent yser binnenshuys comen, omdattet daer oock mettertyt verroest, alst stille light ende nergens in.   >

Ver spreken

Vox per fistulas subterraneas longe ducitur.

  Ick was over een dach of twee in de Bibliotheke t'Utrecht ende sach daer Baptistam Portam*) ende las juyst, dat hy oock geobserveert heeft, dat de voys door gesloten buysen onder de aerde seer verre can gehoort worden, twelck my dient tot bewys van hetgene ick vooren daervan geschreven hebbe [<].


*)  Io. Bapt. Porta, Magia naturalis (Napels 1589). [Natural Magick (Londen 1658): 16.XII, 19.I en 20.V.]   [<,>]
[ De Catalogus (1608) van de Utrechtse bibliotheek vermeldt het bij Philosophi, in octavo:
Ioh. Bapt. Portae magiae naturalis libri 20. Francof. 1591.]


Zangles

Musicae praxin facili negotio addiscere.

  Om in een korten tyt musycke te leeren, soo behoort men maer één mode alleen eerst te leeren ende van die mode maer één partye, ende bovendien te maken, dat men altyt deselvige noten op één hooghte songe, twelck men doen kan alsmen synen toon neempt na een fleute ofte eenich ander instrument, dat onveranderlyck is. Ende dit op dat fondament, dat men maer één dinck seffens en behoort te leeren, want dan is de geheele attentie ende intentie met dat alleen besich.   [>]

Slot (2)


<  T'gene rechts te vooren geseydt is, dat de sloten, alst vriest, moyelycker toe gaen dan andersints, heb ick selver daernaer waer bevonden.   [>]

Noten

Nota re cur non notetur cruce sicut kruisut et kruisfa.

  T'en gaet in de musycke met de re niet gelyck met de ut ende met de fa, want voor de re en set men geen cruysken "kruis"; dat is te seggen de re en wort int singen niet verhoocht, gelyck de ut ende de fa doen als de cadentien daerin comen, als by exempel fa mi re  kruisut re. Maer in re singht men fa mi re mi sonder cruysken aen re te stellen.

  Die reden is, omdat men in sulcken cadentien de noten, die boven mi staen respecteert, want mi is een finael note, alsoo dat de cadentie daer sluyten soude moeten.


[ 15 ]
De cadentien dan, hebbende haer respect na boven, soo sien se oock op fa, die boven de mi staet, comende van boven naer beneden, gelyck Aristoteles in Problematibus [<] geseyt heeft. Dit soo synde, soo soude in de cadentie van drye noten gewach moeten gemaeckt worden ten minsten. Want in twee noten en bestaet geen consonantie, die neffens een staen, maer fa mi staet een halven toon vaneen; ende soude dan oock mi  kruisre eenen halven toon syn, soo en konden de drye noten kruisre, mi, fa t'samen maer éénen toon maken, dat is een dissonantie. Daer nochtans de musycke verheyst, soo haest alsser een dissonantie gehoort wordt, datter terstont een consonantie na volge, ende geen twee dissonantien achtereen, twelck geschien soude in kruisre mi fa. Want het diminueren ende het voorschreven respect brenckt altyt de fa boven mi.

  Dan, het gebeurt wel, dat men een soete mol set voor de note, die boven dese re compt, alse oock la mach geheeten werden, gelyck la fa la sol fa, maer dan heeft se haer respect naer beneden, alwaer de volgende note geen halfftoon en is. Men seght oock wel la fa fa sol, of nederwaerts sol fa fa la, maer dan en wordt de mi niet genoemt; twelck in tertio modo, daer de principale note in mi bestaet, geen cadentie maken en kan. Oock so syn de noten inderdaet la sol fa mi ende niet sol fa mi re die geschieden, als men de halfftoonen door licentie wat verset.

Gebroken noten en snaartrillingen

Diminuandi modus optimus cum ictibus chordarum comparatus.

  Mr Verhaer [<,>] heeft my geseydt, dat alsmen de noten breeckt, dat is alsmen diminueert tegen andere noten, dat de beste diminuatie is als de tweede note dissoneert tegen de andere, alsoo oock de vierde etc., ende de onpare, als eerste, derde, vyfde, consonandt syn.

  Twelck soo wel accordeert met myn inventie of meditatie van het daveren van de snare [<], alwaer ick segge, dat de soeticheyt bestaet in unisono ende dissono, dat is dat de ictus in een octave overhans coincidere ende in een quinte gelyck 2 tegen 3 etc. Daerom is de voorsz. diminuatie de beste, die alsoo met overhanse dissonantien gemenckt is, omdat se rasch weghgaet ende verandert (want heele noten en souden alsoo tegen een niet sluyten). Soo veel te meer sal dit daveren soet syn, omdat het veel rasscher subytelyck toegaet dan het diminueren, ja selffs dan het trambleren. Ende waerom brenght het trambleren in de clavercyne soo veel lieflyckheyt ende soeticheyt mede dan om dieswille, datter by beurte dàn ongelyckheyt, dàn gelyckheyt met een subyte ende snelle veranderinge gehoort wort? Want de toetse daer de middelste vinger op kompt, is de rechte note vant gesangh ende derhalven soet; maer daer annularis digitus op clopt, die scheelt een secunde van d'ander ende sy dissoneert daertegen,


[ 16 ]
alsoo dat door de subyte veranderinghe die twee noten schynen seffens gehoort te worden, te weten de rechte note ende de andere note, die der bystaet, dewelcke, soo se alleen getoetst wiert, soude het gesanck bederven. Alsoo gaet het ende veel subyter ende aerdiger met het daveren der snaren, daer ick de reden der consonantien uyt gevonden hebben [<].

Dampen

Aer vapido coelo pulmonibus vix sufficit.

Virg., I  Georg.*): Aut bucula caelum / suspiciens, patulis captavit naribus auras.

  Quod fit quia aer vaporibus aqueis intermixtus est, unde contingit uno hausto, non tantum aeris hauriri ac coelo sereno: vapor enim non cedit invicem aeris, nam est aqua igni mixta.

  [ Vergilius, Georgica, I, de vaars — de kop ten hemel / getild — staat met gesperde neus de lucht te snuiven.
  Wat gedaan wordt omdat de lucht met waterige dampen vermengd is, waardoor het komt dat met één teug niet zoveel lucht geschept wordt als bij heldere hemel: damp kan immers niet in de plaats komen van lucht, want het is water gemengd met vuur.]


*)  Vergilius, Georgica I, vs 375/6.  [Vertaling: Ida Gerhardt, Amst. 1994.]   [<,>]

Sweelinck

Nota quam saltu canimus debet esse consona.

  Mr Verhaer [<,>] seght, dat syn meester Sweelingh*) hem geleert heeft, dat altyt de note, die springht, al waert maer op een tertie, moet accorderen, ende en mach niet discorderen. Quam praerogativam saltûs memini in aliâ re, ante memoratâ, me quoque observasse; vide locum.
[ Deze bijzondere positie van de sprong herinner ik me in een ander geval, eerder opgetekend, ook waargenomen te hebben; zie daar.]


*)  Jan Pietersz. Sweelinck (1562 - 1621), beroemd organist (Oude Kerk te Amsterdam) en componist.

Slot (3)

Claustra, de sloten, wanneer sy stram syn.

  T'gene rechts vooren geseydt is [<], dat de sloten, alst vriest, stram syn, geschiet, acht ick, voornementlyck alst wack weder is ende dat de vapeuren op vliegen in de locht, ende oock aen de glasen vervriesen. Twelck soo synde, soude men dit oock konnen houden voor een teecken van toecomenden reghen.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 17 ]

Twee tertsen

Clavicymbali species ingratae.

  Op de klavercyne en deught de specie niet van e gis c alsmer lange op staen soude, maer mach gesalveert worden als e gis h daer stracx na volght; maer niet met f gis c want die is oock quaet, alsoo dat f gis niet en deught noch oock gis c. Soo en deught oock niet f a cis ende voorts alle twee tertie majors.

Clavicymbali falsas consonantias invenire.

  Hieruyt ende uyt diergelycke quade specien, die Mr Verhaer [<,>] my toonde, bevinde ick, dat dis ende b mol een soete halfthoon boven d ende a staen ende dat cis fis gis eenen andern halven toon staen boven c f g. Waeruyt nu alle valsche specien lichtelyck van selffs konnen gevonden worden, ende hoe dat b ende dis voor soete fa-en gebruyckt worden, ende cis, fis gis voor noten, die int singen met cruyskens geteyckent worden etc.

Uitzetting door vocht en vorst

Nebuloso coelo, cur ligna et lintea extendantur.

  Den 22 en Februarij t'Utrecht.

  Mappa mundi quae pendet in hujus rectoris schola, nunc laxa est et incontenta. Est autem jam aura humida; ante vero, cum gelaret, admodum concinne erat tensa.

  [ De wereldkaart die in de school van deze rector hangt, is nu slap en niet gespannen. Maar de lucht is al vochtig; eerder, terwijl het vroor, was hij echter helemaal goed strak.]


[ Lat. ]   [ v ]

[ 18 ]
[...] et rem ipsam dilatat, sicut alibi explicavimus.
[... en het ding zelf zet uit, zoals we elders uitgelegd hebben.] [<]
Alsoo vriesen de steene wel uyt de aerde ende worden los ende kommen hooger, alsoo dat de deuren niet wel toegaen, ende komen de steenen oprysende.

Noten voor de cadens

Cadentiae precedentes notas etiam in consensum trahunt.

  Mr Verhaer [<,>] heeft my geseydt, dat men in den 51en Psalm in den tweeden regel, aen de woorden: "goetheyt niet om volprysen", singht, in de kercke ende allom, de sol scherp, dat is in stede van mi mi fa sol la sol la gaet het of men songe ut ut re mi fa mi fa.

  De reden is omdat de laetste sol scherp moet syn noodtsaeckelyck om de cadentiewille. Soude dan de sol, die onder "om" staet, syn natuyrlycke plaetse behouden, soo en soude sol la sol niet harmonieus syn. Want sol la staet een heelen thoon van een, ende la sol eenen halven, ende sol sol oock eenen anderen halven, ergo soo soudender drye noten achtereen komen, die al tegen malcanderen dissoneerden, twelck niet en deucht, want de derde note moet altyt consoon syn ende daer en mogen geen twee dissonantien achtereen komen, maer naer suyr terstont soet, gelyck men int trambleren ende diminueren oock gewaer wort. Ergo volcht, dat de twee "sollen" effen in unisoon moeten staen. Soo is dan la van de sol een halff toon; maer mi is van la een quarte; soo moetender dan tusschen mi en sol twee heele toonen comen als ut re mi.   [>]


[ Lat. ]   [ v ]

[ 19 ]

Zangles (2)

  Den 28en Februarij hebbe ick Mr Verhaer [<] betaelt voor 3 maenden musyck singen. Twelck ick mentionere om te toonen, hoe waer het is: Naturam expellas furcâ, tamen usque recurret*). Vix enim alius quis tamdiu tantâque cum voluptate cecinit; cum tamen hoc labore solummodo effecerim ut vix vulgariter canam.

  [ Je kunt de natuur verjagen met een riek, althans totdat ze zal terugkeren. Want bijna niemand anders heeft zo lang en met zoveel genoegen gezongen; hoewel ik toch met deze inspanning alleen maar heb bereikt dat ik nauwelijks gewoon kan zingen.]  [<]


*)  Horatius, Epistulae, I, 10, 24.

Buikwind

Crepitus ventris a flamma accenditur.

  Vooren [<] is geseydt, dat den damp van het secreet met en keerse somtyts ontsteken kan werden. Daerby dient oock, dat my geseydt is van diet gesien hebben, dat de jongens over de vlamme van een keerse vysten ende dat die veeste dan vlamt, gelyck arpeus*) ofte buspoyer.


[ *)  T. 1, p. 63: "arpeus of spieghelhars"; ook T. 2, p. 115.  WNT: Harpuis.]

Stokje snijden

Obliqua sectio cur in ligno facillima.

  Hoe compt het, dat men een rondt stockxken, als is een keersspidt*) etc., soo gemackelyck niet recht overdwers in twee snyden en kan als wat noes snydende? maer men sal met één snee een stockxken noes doorsnyden dat men dweers (id est transversum et ad angulos rectos longitudinis) niet en sal konnen doen, daer nochtans de sneede, die noes is, veel langer is.

  De reden moet syn omdat het hout vol harde draykens, id est fibris, loopt, waerdoor dat het soo licht om klieven is, dewyle datter tusschen die draykens lancx hene sachte substantie loopt, daermede die harde draykens gelyck met vleesch becleedt syn. Alsmen dan overdweers snydt, soo compt het één drayken terstont op het ander te rusten ende het tweede op het derde, alsoo dat se malcanderen ondersteunen ende het opperste en kan niet genoech buygen om te breken; maer als men noes snydt, soo staet het punt des oppersten draets van het punt des tweeden draets, daer den eersten draet toegedruct wert, veel verder van een, omdat al die draykens paralleel loopen. Ende soo moet het drayken meer buygen eert tegen den anderen draet rusten kan als men noes snydt, dan als men dweers snydt.


[ *)  WNT, bij 'kaars': Kaarsspeet, voor trekken van kaarsen.
WNT, bij 'speet': "Roede waaraan men, bij het trekken der vetkaarsen, een aantal pitsnoeren rijgt."
Zie de Kaarsemaaker-prent van Jan en Kasper Luyiken, in: J. en C. Luiken, Het Menselyk Bedryf (Amst. 1694), nr. 42.]


[ 20 ]
  Daerenboven, soo is een hardt drayken, oft oock eenich dinck, dat buygen can, veel bequamer om gebogen te werden ende buycht veel meer, allsser de buygende cracht perpendiculariter, dat is dweers, op druckt. Want dan geeft elck deelken in de lenghde wat toe, aen beyde syden even veel, ende hoe langer dat dan het gebooghde is, hoe grooter booge het maeckt ende buyght verder sonder breken. Maer als men daer noes op druckt, soo en kander schier anders niet toegeven ende mede buygen dan het deelken, daer de cracht op douwt, omdat de reste naer haer eynde gedruckt worden; ende men weet wel, dat die draykens in de lenghde niet ingebogen en konnen worden, maer haer materie light in de lenghde soo dicht op een, dat se door douwen niet korter worden en konnen. Daerom seght men oock: "Een houtken over ende draeght des werelts ende" [<]. Soo dan, hoe noesser dat men snydt, hoe min dat de draykens mede buygen willen, ende laeten dat kleyn deelken, daer het mes op kompt, schier alleen buygen, twelck dan terstont een groot deel van een circomferentie van een kleyn circelken maeckt, ende de deelkens worden verder uyt haer plaetse geperst eerse den anderen draet raken; ergo, soo doende, breken sy seer lichtelyck.

Zaag, mes, bijl

Serrae, cultri, securis etc. ratio in celeritate sita est.

  Men moet weten dat het buygen wel de grootste oorsake is, dat men een dinck breeckt, want dan raeckt elck deelken uyt syn voorige plaetse. Dat is de oorsake, dat een sage, rasch over ende weer gaende, soo gemackelyck die draykens breeckt ende een mes sonder drucken, al ist al heel scherp, en kan niet veel snyden; een byle houdt yet onstucken door de rasheyt van op die draykens te vallen: eer dat het buygen in de lenghde meedoen kan, soo is dat deelken, daer de byle raeckt, alreede te veel gebogen ende breeckt. Daerom en kan een groot gewichte op verre na soo veel niet doen als dat rasch slaen. Ende dat een scherp dinck beter snydt dan dat plomp is, is nergens anders om dan omdat het plaetsken ofte deelken, daer de persinge op kompt, dan kleynder is ende terstont meer uyt syn plaetse kompt, ende de kracht van persen kompt al op dat kleyn deelken ofte plaetsken; maer een plomp mes, soo veel plomper alst is, soo veel meer houts ende materie raeckt het ende moet al seffens medenemen.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 24 ]

IJs, schilfers

Glacies cur fibris constet.

  Ick brack flus een stuck ys, dat uyt mynen regenback getrocken was. Dit stuck hadde een uyre twee ofte dry op de banck gelegen. Ick bracker sonder moyte veel schelferen af ende die schelfferen in noch cleynder schelferen, also dattet scheen datse schier vaneen vielen. Maer dese schelferen, cleyn wordende van de lenghde ende dickte van een vinger ofte duym ofte oock grooter, soo bevondt ick se soo hardt, dat ick se met myn handen niet breken en conde, twelck een teecken is, dat de hitte des waters, int vriesen binnenwaerts getrocken synde ende vandaer wederom vertrecken moetende, haerselven dwers door het ys eenen wegh gemaeckt heeft, makende int ys strepen, gelyck int houdt syn, alsoo dattet alom niet even dicht en is, maer vol van fibren, gelyck aderen des houts, want dit ys hadde syn aderen al eenen wegh heen loopende gelyck int hout, twelck geschiedt is omdat de hitte al eenen wegh uytginck, want de superficies vant water vriesende, soo moet de hitte al boven uytvliegen, alsoo dat de fibrae altesamen paralleel worden. Dit alles stempt overeen met hetgene, dat ick vooren overlange van het dryven des ys int water geschreven hebbe. [<,>]

Aeris phaenomenon breve anno 1620.

  Den 11en Meerte, alsoot den 7en begonde sterck te doyen. Desen winter heeft 3 of 4 merckelycke vorsten ende doyen gehadt.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 25 ]

Duikboot

Navem sub aquis navigantem fabricare.

  Den 15en Meerte anno 1620 stilo novo.

  Over een dach ofte twee creegh ick van vader eenen brieff, in denwelcken hy my schreef, dat Drebbel*) in Engelandt een schuyte gepractiseert heeft, daermede hy onder ende boven water varen kan als hy wilt. Hetwelcke ick op dese ofte diergelycke maniere gepractiseert te wesen imaginere:

  ABCD is de schuyte, CDHI eenen dichten back, daerin D is een buysken, twelck van in den dichten back tot int water kompt, daer de schuyte in dryft ende wort toegesloten met een krane. Alsmen nu wilt, dat de schuyte sincke, soo gaetmer van binnen in ende men sluyt alles seer dichte toe, twelck niet en verhindert van den asem te konnen verhalen omdat de schuyte groot is, also datse niet besonders warm en kan worden van onsen aessem, ende oock omdat de locht van natuyren gedrongen ende geopent kan worden, soodat de wermte of oock eenigh ander accident, van ons cleyn lichaem komende, int respect van de schuyte, de locht so veel niet en dilateert of constringeert of sy can noch wel veel meer verdragen. Alsmen dan in de schuyte is, soo doet men de krane D open ende laet het water door dat buysken in komen. Nu al ist dat den back DHIC heel dicht is ende datter geen locht uyt en kan om het water daer in te laten, soo is nochtans de schuyte soo swaer, dat se, begerende te syncken, door haer swaerte het water door het buysken D dringht ende de locht in den back DHIC wort geperst, princepalyck soo se heel groot is.


[ 26 ]
duikboot
Dit water dan, in den back synde, soo sal de schuyte syncken, indien se soo swaer gemaeckt is, dat sy maer effen soo veel waters van doen hadde om te syncken.

  De schuyte gesoncken synde, soo ghy se wederomme wilt op doen komen, soo doet de krane D toe ende pompt door de pompe E sooveel waters uyt als ghy kondt, de pompe alsoo gemaeckt synde, dat ghy groot gewelt doen kondt. Dit water uytgepompt wordende, sal van den back G in een steeckepompe FC loopen, waerdoort met eenen heel uyt de schuyte gesteken sal worden, waerdoor den back DHIC wederom leegh worden sal ende de locht gerarifieert ende derhalven de heele schuyte veel lichter.

bakje   Om hiervan de reden terdegen met bescheyt te verstaen, soo maeckt u een dicht backxken als ABCD ende daerin een buysken EF tot byna op de gront. Laet het bacxken soo swaer syn, dat het bykans int water dryvende te gronde gaet, dat is dattet niet veel en schilt oft ten synckt. Gieter oft perster dan een deel water in door EF, twelck geschieden can al en gaeter geen locht uyt, omdat de locht gedrongen kan worden. Wie sal dan niet gelooven of het bacxken sal syncken dewyle datter sooveel waters in gekomen is, datter te vooren niet in en was°)? Het is wel waer, datter evenveel lochts in blyft alser te vooren in was, maer de locht en maeckt yet niet licht door synselven, maer doordien dat se veel plaetse beslaet, waerdoor in het water een groot gat gemaeckt moet worden, twelck niet gemaeckt kan worden als de heele schuyte lichter is dan het water, dat in dat gadt kan.


[ 27 ]
Maer hier en wort de schuyte niet grooter, al kompter van onder water in, alsoo dattet gadt, dat int water gemaeckt moet worden niet grooter en moet syn dan te vooren ende het water, datter in gekomen is, maeckt de heele schuyte swaerder alse van te vooren was; ergo soo moet se noodtsaeckelyck syncken, twelck men lichtelyck in dit verschreven bacxken proevende, bevinden sal.

  En wat aengaet de schuyte, alsmen se maken moeste, men soude wel een bequamen middel practiseren om het water in ende uyt te krygen: den middel, die ick stelle, en is maer demonstrationis ergo.


*)  Cornelis Drebbel [< , >] bleef, met 12 roeiers, drie uur onder water. Zijn geheim bestond kennelijk in het verversen van de lucht [Beeckman noemt dit hier niet, maar kende een methode: I, 77].
R. Boyle, New experiments (1660), 363-5:
... Cornelius Drebell ... the Vessel carrying twelve Rowers, besides Passengers; one of which is yet alive, and related it to an excellent Mathematician that inform'd me of it.
... an Ingenious Physitian that marry'd his daughter ... he had a Chymicall liquor, which he accounted the chiefe Secret ... Respiration ..."
B. de Monconys, Journal des voyages, II (1663), 33 [en p. 40]:
... Drebel ... qu'il sçavoit extraire un esprit subtil de l'air ...
... gendre de M. Drebel ... un vaisseau qui se plongeoit dans l'eau quand on vouloit ... ne pouvoit pas descendre plus bas que douze ou quinze pieds ...
G. Tierie, Cornelis Drebbel, Amst. 1932, p. 59-71 [noten: p. 112].
[ Volgens Christiaan Huygens (brief aan Papin, 2 nov. 1691, O. C., T. 10, p. 175) was zijn vader erbij geweest toen Drebbel in de Theems dook, maar Constantijn Huygens was in 1619-1620 niet in Engeland (wel in 1621, jan. - april en dec. ...), zie 'Dagboek'.]


°)  Een soort 'cartesiaanse duivel' [W], niet beschreven door Descartes, maar door Raffael Magiotti (1648) [in: Renitenza certissima dell'acqua alla compressione, (Duidelijkst verzet van water tegen samendrukking).  Huygens las het: O.C. II, 40.   Onderzoek naar 'cartesiaans' in: 'A Philosophical Toy'.].

[ Lat. ]   [ v ]

[ 33 ]

Loep voor arts

Microscopij*) usus in medicina.

Gal., 'eis to Kat' iètreion', I, 669, 32°): 'Ta pros augèn ek toon pareouseoon pros tèn lamprotèta trepein ton cheirizomenon'.
  [ Galenus, over de geneeskunst volgens Hippocrates: "Wat betreft het licht uit de omgeving, dat wat behandeld wordt zo helder mogelijk maken".]

  Twelck sonder schade van de sieckten soude konnen geschieden met sulck eenen bril daerdoor men sien kan dat een vloo eenen steert heeft. Men soude oock veel dingen in de sieckte sien, die men nu niet en siet, ende soude veel baten.


*)  Deze naam voor het 'vlooglas' [>] werd pas in 1625 voor het eerst gebruikt [zie Galileo's microscope, Anthology, p. 7]. Gassendi gebruikt hem in 1629. De marge-tekst is uit 1628.
°)  Ed. Basel 1538, vol. 5 (Hippocratis de Medici officina Liber et Galeni in eum commentarius I, 11).  [Lat.: Ven. 1565, vol. 8, fol. 201v, cap. 11.]

[ Lat. ]   [ v ]

Verlof

  Ick hebbe den Rector gegeven vyff stucken van 11 gl. ende 4 stuyvers, desen 31en Meert 1620 tot Utrecht.


Waarschijnlijk in verband met het verlof dat Beeckman nodig had voor zijn huwelijk in Middelburg [>].

[ Lat. ]   [ v ]

[ 35 ]   3 - 20 april 1620

Sterrenhemel

Coeli stellati motus qualis.

Adrianus Metius in syn Fondamentale onderwysinge van de Sterreconst, Lib. I*), aen de derde nota, seght:"Dese afdoolinge sal over 100 jaer precys op het eerste Peert afgeroeyt werden".

  Dat is sooveel of hy seyde: "De Noordsterre, den Noordpool ende het eerste Peert van den Grooten Wagen sullen dan in een grooten ende rechte linie staen". Twelck soo niet en is, want het eerste Peert en loopt niet alleene proprio motu, maer de Noordtsterre oock. Dan, alsmen weet, dat de motus octavae sphaerae geschiet in die cleyne circelkens, die om de puncta aequinoctialia loopen, soo kan dit mogelyck wel precys alsoo syn binnen 100 jaer. Hierop mach men nader letten, beter moet hebbende.


*)  Institutiones Astronomicae & Geographicae, Fondamentele ende grondelycke onderwysinge van de Sterreconst ende beschryvinghe der Aerden ... Beschreven door D. Adrianum Metium Alcmariensem, Matheseos professorem in de Universiteyt van Vrieslandt (Franeker, Amsterdam, 1614)  [zie p. 21].

Erreuren

Errorum multorum causae.

  Een oorsaecke van veel erreuren is, omdat men, yet frays daeruyt getrocken hebbende, het een verdriet acht de fraeyicheyt te laeten loopen door het verwerpen van het erreur.

  Als by exempel: De ossen sien alle dingen veel grooter dan de menschen om de dickheytwille van de cornua ende de humeuren; ende dat geschiet, seggen eenige, omdat de menschen haer groot schynen soude ende van haer ontsien werden door Gods providentie. Dat luydt soet ende wort geerne voor waer gehouden. Daer nochtans alle dingen haer naer proportie ende advenant grooter schynen, alsoo dat syselve oock grooter syn naer haer meyninge dan se ons schynen, waerom souden se voor de menschen meer vervaert syn dan off sy oogen hadden gelyck wy?


[ 36 ]

Regen voorspellen

Pluviae prognosticum ex littoribus arenosis. Cur.

  De bleeckers van Domborg bevinden door experientie, dat de duynen tegen regenachtich weder meer waters lossen ende andersints, dan te vooren.

  De reden hiervan soude konnen syn, omdat de locht, dan vol dampen synde, sich door der dampen fynicheyt tot in het binnenste van de duynen toe insinueert ende, aldaer synde, de vochticheyt, die in de duynen is, perste door de enghte der plaetse. Maer om meughelyck beter te seggen, so sal de reden liever syn, omdat de warmte sich binnen in de duynen insinueert ende, sich aldaer vermenghende met de vochticheyt, maeckt dat die meerder plaetse behoeft ende perst alsoo de vochticheyt dat se uytgedruckt wert. Dese persinge ende vermenginge geschiet niet alsoo off daer een plasse met water lage, maer in singulis poris.

Pluviae tempore non statim littora aquâ praebent.

  Wat aengaet de insinuatie van de wermte, daervan is vooren ergens gesproken [<] ende geseydt de reden, dat het niet altyt en regent alst warm weder is, ende datter moet syn een besondere gelegentheyt tusschen de vochticheyt ende de wermte des lochts, daerdoor oock verclaert wiert de oorsake, van mist ende dau etc. Maer de insinuatie wort ergens geleert [<] door het exemple van een swellende deure.

  Ende dewyle het dickwils regent, niet uyt de natuyre van de plaetse daer men is, maer den regen kompt van elders gedreven, soo is bekent, dat de duynen maer meer water geven als de substantie ende materie des regens oock uyt de duynen gesogen ende getrocken wort, ofte ten minste als de gelegentheyt soodanigh is, dat de vochticheyt der duynen mede op gaen soude indien se soo vast ende diepe met het sandt niet vermenght en ware. Want dan niet konnende gansch in damp veranderen ende opvliegen door het impediment des deckendens sant, soo wort nochtans de vochticheyt, door de vermenginge des viers meerder plaetse vereyschende, gedruckt, ende perst de reste vochticheyt, die onder ende noch dieper light; dewelcke geperst synde, wyckt na buyten toe ende doet de duynen water geven. Maer alst regent, soo en geven de duynen terstont niet meer waters daerom, want de regen en valt maer boven op het sandt ende heeft tyt van doen om in te drincken totdat hy de ander vochticheyt genaeckt.

  Te Middelborgh, den 20 April.


[ 37 ]

Huwelijk

Genealogiae meae nonnihil.

  Den 20en April stilo novo, dat is vandaghe, anno 1620, synde Paessemaendach, ben ick, Isack Beeckman, getroudt met Catelyntje de Cerf, jongeluyden allebeyde, te Middelborgh in de Nieuwe Kercke; sy was oudt 19 1/2 jaer.

Zandribbels

Aquarum fluctûs cum sulcis in arenâ comparantur.

  Den 9en Mey te Middelborgh.

  Eergisteren sach ick in de duynen te Domburch, dat het sandt al met groefkens lach, een handbreet van een, dewelcke groefkens waren paralleel ten naestenby teghen elckanderen ende perpendiculaer teghen den windt, also datter den wint rechthoeckich op viel.

  Om hiervan de reden te soecken, so moet men eerst weten, hoet kompt dat het water oock also met baerkens ende baren gedreven wort door den wint. Waert sake dat den wint juyst altyt paralleel met den horisont dreef, so en soude de zee gansch niet verroert werden, want de substantie des wints en soude het water niet genaken maer rechs daer soetelick over dryven, omdat het water oock paralleel met den horisont licht; daerom ist seker dat den wint een weynich noes van boven nederwaers valt. Nochtans desnietteghenstaende, hoe kompt, dat het water geroert wert, dewyle de wint op elck deelken des waters even styf schyndt te dringhen?

  Ick antwoordde, dat de wint, gelyck oock de locht, kan gedenseert ende gerarifieert werden, dat is alse opt water valt ende daertegen stoot, so wort se door den drangh van den volghenden wint ineen gedronghen. Dese densatie ende rarefactie gaet al bevende toe, gelyck een snare, die davert, waerdoor het gebeurt, dat de wint op het een deelken des waters altemet meerder drangh maeckt dan op het ander; ende so haest alser een kleyn voorken in het water gemaeckt is, so wort het terstondt grooter, want de wint, die op een effen lichaem lanckx het lichaem henen schuyfde, die wort nu in dat groefken gehouden ende maeckt den drangh grooter.

Baculus cur in aquâ erigi nequeat.

  Ende het gaet hiermede gelyck met eenen stock, die overeynde staet: al en schynter gheen reden te syn, waerom dat se vallen soude alse eens recht staet, nochtans, omdat se de minste veranderinghe kryghende terstondt tot het vallen geheelick geneyght wort, so ist onmogentlick dat se een ooghenblick overeynde kan blyven staen. Also gaet het oock met dese baren des waters. Want so haest alser een kleyn groefken int water kompt, so wort de wint daerop krachtiger ende pranght het water aldaer noch meer; ende de groeve wort grooter ende de bare verheft sich so langhe totdat de swaerte van het water der bare swaerder is dat het door de kracht des wints omhooghe kan gehouden worden; maer de bare sackt neder als de wint, niet meer konnende het water verhooghen, sich relaxeert ende, gelyck vooren geseydt is, gerarifieert wort, al bevende.

[ 38 ]
Daervan kompt het, hoe stercker de wint is, hoe hoogher ende grooter baren, tensy dat het water seer ondiep is, want dan raect de persinghe des wints terstondt de grondt, die niet beweecht en kan werden, ende also verdwynt de kracht des windts ende de baerkens syn kleyn; ende hoe kleynder die syn, hoe dichter sy nootsakelick aeneen staen.

  Wat aengaet de baerkens van het sandt, die waren te Domburch een hantbreet of soo hooghe. Het sant der baerkens was geheel drooch, maer rechs daeronder wast vochtich ende hart. Daerom maecte de wint daerin een groefken tot op het hart sandt, ende door de ondiepte waren de santbaerkens so smal omdat de macht des wints teghen het harde sant geconsumeert wiert sonder dat te konnen beweghen. Oock en waren de sandtbaerkens niet hooghe opgehoopt, maer leeghe ende effen. Daerom waren de baerkens juyst so hooghe dat se niet te veel verwaeyt en konden werden; souden nochtans hoogher geweest hebben door de kracht des wints in de groefkens, hadde het sandt niet verwayt konnen werden. Ergo de baerkens waren middelmatich hooch.

Haven uitdiepen

Inventie van Daniel Nota om de haven van Middelborg te beteren.

  Also Daniel Nota*), geassisteert van Gelande de Groote ende mynheer de Vriese, dewelcke men seght, dat borghe presenteerden te blyven voor een tonne schats over het voorgestelde werck van den voorsz. Daniel Nota — twelck was een inventie om de Middelborghsche haven [<] te diepen — also hy, segghe ick, de heeren voorwierp, so heeft hy die ter examinatie gestelt, midts conditie, dat de heeren hem souden beschyncken voor syn konste met sesendertichduysent gulden indien sy dese syne inventie, nieuw synde, int werck leyden ende dat se een gewenst effect opereerde. Op dese belofte heeft hy de heeren, met samen Dominicus Melckebeke [<] ende andere daertoe geroepen synde, het model daervan getoont.


*)  Daniel Nota was zeepzieder te Middelburg, en uitvinder. Hij verkreeg diverse octrooien.

[ 39 ]
Doch Dominicus Melckebeke heeft sich teghen dese inventie geopposeert, also dat de heeren, syn inventie latende, eenen ordinaren wech van havenen te diepen voorgenomen hebben in te gaen. De inventeurs, dat siende, so hebben sy de inspecteurs van onwetentheyt beschuldicht als van waterwercken gheen recht oordeel konnende strycken.

  Dit is gebeurt juyst op dien tyt, dat ick te Middelburch getroudt was, waerom Daniel Nota op my begeert heeft tsynent te komen ende syn inventie te besichtigen. So ben ick dan den 9en Mey by hem gekommen, alwaer hy my de geheele sake volkomentlick geseydt heeft, met de objectien van Melckebeke, dewelcke indien hy ter goeder trouwen verhaelt heeft, so blyckt claer genoech, dat Melckebeke die dynghen niet verstaen en heeft, gelyck ick selve oock wel weet, dat hy in de rechte nature van het waterwicht niet seer geoeffent en is, maer Daniel Nota toont metterdaet, dat hy er beter verstandt van heeft. Ergo, tot meerder bewys, so bat my Daniel Nota, dat ick sanderdaechs tot Gelande de Grooten's kommen soude om het modelleken te sien; hy souder mynheer Cats*) en noch eenighe andere byhalen.

  Dit geschiede Sondaechs omdat ick s'Maendaechs na Utrecht gaen moeste, gelyck ick oock dede. So quam ick dan aldaer ende daer quamen 17 of 18 van de treffelickste liefhebbers van Middelburch. Daer toonde hy ons hoe dat een weynich water so sterck teghen eenen staenden bodem drangh als een groot water, dat even hooghe was; twelck hy toonde met een scheefwicht alsoock met staende bodemen van leder, twelck alles generaelick ende vastelick van Simon Stevyn in syn Waterwicht [23] bewesen ende betoont is.


*)  Jacob Cats (1577 - 1660) hield zich toen bezig met droogmaking. In 1621 werd hij pensionaris van Middelburg, in 1623 van Dordrecht [>], en later raadspensionaris. Hij werd een beroemd dichter [>].

[ 40 ]
Waterback, daermede het havenwater opgehouden kan werden.

Het principaelste, dat hy ons toonen wilde, was dat eenen back vol waters, so lanck synde als de haven breet is, ende so dicke ende hooghe als het water hooghe is, nerghens teghen steunende, alleenelick also gestelt datter van onder of ter syden den back gheen water doorloopen en konde, oft, sooder wat doorliep doordien dat hy niet dicht genoech en was tusschen de gerren, daer de back teghen het sas kompt — dat men dan den bodem met groeven maken soude, opdat het water, doordringhende teghen den bodem niet persen en soude ende den back oversulckx opheffen. Sulck eenen back toonde hy ons dat teghen het water in de haven staen konde ende op een leegh water de haven vol waters houden. Dit so synde mocht men in den back so groote sluysen maecken alsmen wilde om met de geheele haven, een myl lanck wesende, te schueren na Rammekens ende na Arnemuyden toe.

Naecksel hout den waterback staen.

  Dit is inderwaerheyt also: den back sal wel blyven staen ende het water van de haven alleene, sonder ander steunsel, wel teghenhouden, maer dat en kompt maer op het slepen ende naecksel aen, te weten omdat den bodem teghen de grondt, so breet alse is ende so swaer, leent, ende en kan niet lichtelick verschoven worden, gelyck oock het selfde gebeuren soude, waert dat den back vol steen ware; als oock waert dat den back, vol waters synde, op wielkens stonde ofte met eenen gladden bodem op een gladde grondt, so en soude sy gansch niet blyven staen. Also dat al syn preuven van de persinghe des waters teghen de bodemen buyten propoost syn ende hier niet en dienen om syn segghen te bevestigen, al syn se goet, gelyck geseydt is. Evenwel en loochene ick niet of eenen waterback is hiertoe bequamer dan eenen steenen, omdat het water gemackelick uyt ende in kan gelaten werden.

Waterback te groot en kan syn eyghen water niet dragen.

  In somma, dese inventie en sal niet goet syn in de haven van Middelburch, omdat men niet lichtelick eenen back en sal konnen maken, die syn eyghen water kan draghen van hondert voet lanck ende 20 voet hooghe, op welcke objectie niemant en gist; ende is nochtans seer gewichtich: let op de waterschepen, die opt lant sitten. So sullen oock de baren ende de wint in de haven woelende, het gewichte teghen den back seer vermeerderen, ende de syden daervan doen breken, of sy moet wonder sterck syn, die naest het leeghwater staet.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 44 ]   31 mei - 7 juni 1620

Waterleiding

Longitudo aquaeductum an cursui aquae obsit.

  Vader heeft my heeten ondersoecken of de lenghde in waterloopen door buysen niet en schaet, dat is te segghen, alser 1000 voet lenghte buysen ligghen van 2 1/2 duym, geleydt synde met verstandt soot behoort, ende dat den uytloop 10 voet leegher is dan den inval, ofte alser een myle weeghs sulcke buysen ligghen, oock wel geleydt, ende den inval oock maer 10 voet hoogher dan den uytloop — vader wilt dan vraghen of men door den kortsten loop niet eer 1000 tonnen waters en soude konnen gieten dan door den lancksten wech, dat is te segghen of het water door de myle weechs niet tragher loopen en sal; dat is te segghen, sooder aen byder beginselen backen staen, daer men water in pompt, met gelycke pompen ende gelycke kracht, of den back van den lancksten wech niet over loopen en sal ende den back van den kortsten wech niet, maer dese het ingepompte water konnen swelghen ende den lancksten wech niet. [<]

  Het schyndt aen verscheyden experientien, dat het so is, want al en is het gat van eenen houten trachter, die men op de brouwerstonnen sedt, niet wyer dan onse buysen, so en worden de trachters nochtans niet overgepompt ende men bevindt altyt dat de kortste lenghde van waterloopen beter loopen dan de langhe, als by exempel Striepens loop ende Roeberghens.*)


[ 45 ]
Ende wilt ghyt terdegen proeven, so doet een vat vol water ende laet het door een krane uytloopen, ende merckt in hoeveel tyts offer half uyt of 50 stoop etc. uytloopt. Steeckt dan int selfde vat een blecken buyse van 20 of 30 voet etc, ende deselfde krane aent eynde, also dat se juyst waterpas staet met de plaetse, daer se eerst stondt°) maeckt oock de blecken buyse also dat het water gheen belet en hebbe van de locht van binnen, ende merckt dan oock in wat tyt datter 50 stoop etc. uytloopt.   [>]


*)  Hendrick Strype was schepen van Middelburg en eigenaar van de brouwerij 'de Drye clavers' aan de Corte Gortstraet nabij de Beestenmarckt.
Johan of Hans van Roubergen van 'de Dry Tonnekens' tussen de Boogaerdstraet en het tegenwoordige Hofplein te Middelburg.

[ °)  Belangrijke voorwaarde, zie 'Welk vat is het snelst leeg?' in Technopolis - Hoe zit dat?, p. 14.]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 68 ]   14 juli - 4 aug. 1620

Stem

Quantitas vocis ex oris majore aut minore amplitudine.

  Hier te vooren [<] hebbe ick geseyt dat de quantiteyt van den toon, dat is de hooghte ende leechte, kompt doordien dat de capaciteyt van de mondt grooter ende kleynder wert gemaeckt, het vergelyckende by de orgelpypen, van dewelcke de wytste alderdiepst ende alderleeghst gaen.

Bevende kele int singhen.

  Dit kondt ghy oock gewaerworden als ghy synght met u mont toe, want dan voelt ghy onder u kinne het vel op ende neer gaen, ende so ghy met u vingher het vel opsteeckt, ende laet gaen by beurte, dan singht ghy met een bevende of daverende kele. Alst vel op is, wort den mont kleynder ende dan gaet het gesanck hoogher, twelck ghy also metterdaet bevinden sult.

[ 69 ]
  Dit daveren mach geleken werden by het trambleren op de klavercyne [<]. De qualiteyt van den toon geschiet met de tonghe ende door het inbuyghen, openen ende de verscheyden gestaltenisse der deelen des monts, de grootte onverandert blyvende; eveleens gelyck men daerdoor oock verscheyden geluydt van vocalen ende woorden maeckt, want de qualiteyt en schynet anders niet te schillen van malcander dan gelyck een e van een a etc., of sy maeckt nieuwe soorten van vocalen, die in onse tale niet gebruyckt en worden.   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 78 ]   14 juli - 4 aug. 1620

Roest

Yser roest meer in Zeelant dan in Hollant. Cur.

  Te Middelborgh in Zeelant verroest het yserwerck veeleer dan hier tUtrecht, also dat se het te Middelburch met veel moyte ende door met oly te besmeeren, van de roest bewaren moeten, die veel yserwerck hebben.

  De reden is omdat het landt daer siltich is ende den damp, die continueerlick opgetrocken wort ende allom in de locht sweeft, is met soudt gemeynght, also dat de locht selve siltich wort. Maer het yser verroest aldermeest alser soudt aenkomt, omdat het soudt, int yser synde, uyt de minste occasie vochtich wort.   [>]


[ Lat. ]   [ v ]

[ 80 ]

Heien

Heypalen, hoe se best int welsand raecken.

Symon Stevyn schryft in syn boeck van de Spilsluysen [19] een manniere om palen in het welsant seer diepe te heyen, ende seght dat men in sommighe landen boven aen de pale een ander pale dweersch hanght.

  Dese dweersche pale, segghe ick, is hoe langher hoe beter; ende hoe swaerder dat de eynden syn, hoe beter. Want de reden dat de pale door dien dweersen balck te beter inschiet, is omdat de dweersche pale soseer na beneen toe schockt. Want als men op de pale hejdt, so schiet se wat nederwaert met rassichheyt, ende de dweersche pale met eenen; maer so haest als de pale niet dieper in en kan met dien slach ende dat se steudt, so blyven de eynden van de dweersche pale noch al in de vlucht nederwaerts dalende, also dat de dweersche pale crom wort voor dien korten tyt, de eynden naest de grondt kommende. Dese vlucht treckt de perpendiculaer pale met haer nederwaerts, ende verhindert dat haer het welsant niet en kan wederom opheffen door het krachtich in gaen.


[ 81 ]
Dit kont gy genoech besien so ghy twee stocken aeneen maeckt gelyck een latynsche T ende laetse recht nederwaerts vallen, so sullen de eynden van de horisontalen stock buyghen ende den punt van den perpendicularen stock soveel te stercker drucken teghen hetgene, daer se op valt.

Waterreservoir

Waterhouwer vol dycken schuert weynich.

  Int selfde boeck [40] seght hy oock van eenen houwer te maken om havens mede te schueren, also dat den houwer niet vervuylen en sal, te weten met twee sluysen by beurte te openen ende den houwer also met dycken te doorcruysen dat al het water d'een reyse deur d'een deure, ende d'ander reyse door d'ander deure loope.

  Hetwelck ick wel bekenne dat den houwer schoon sal houwen, maer ten sal door het sluys door al die langhe omkeeren met sulck een gewelt ende snellicheyt niet loopen dan als den houwer viercant sonder dycken van binnen is. Want dit gaet hiermede toe gelyck met een langhe riviere, wiens oppereynde 20 voet hoogher is dan den uytloop: die en sal op verre na so snel niet loopen alsof se maer het achtste deel so lanck ware, den mont daerdoor se uyt loopt, even groot synde ende beyde de rivieren evenveel waters inhoudende, twelck geschiet omdat het water in de kortste riviere steylst is. Want men moet weten, dat het oppervlack in dit loopende water een rechte linie is, aen d'een syde 20 voet hoogher dan aen dander. Doch hiervan hebbe ick vooren breeder geschreven op een ander occasie [<].

  Niet meer bescheets en hebbe ick uyt dit boeck van de Spilsluysen, want ick en hebbet maer een vierendeel uers in myn handen gehadt.


[ Lat. ]   [ v ]

[ 122 ]   31 aug. 1620

Waterleiding (2)

Longitudo aquaeductuum horisontalis.

  Wat aengaet het loopen des waters door buysen, twelck ick fol. 118 [<] onseker gediscoureert hebbe, imagineert datter veel bollekens door loopen ende dat de buysen geheel ledich syn, so sult ghy bevinden, dat eenen langhen wech niet meer en verscheelt van eenen korten in de rascheyt dan sooveel het naecksel*) verhindert. Want een bolleken, recht neer vallende, ende dan onverhindert crommende sich, ende paralleel met den horisont loopende, en sal van syn vlucht niet verliesen in vacuo; ende het een bolleken en sal het ander niet achterhalen. Nu het naecksel van het water, al ist weynich, kan nochtans veel worden in eenen langhen wech ende nauwe buysen; maer, dewyle datter oock locht in de buysen is, so volchter uyt, indien de voorste buysen so steyl niet niet en syn als de volghende ende de volgende steylder dan de laeste, datter sal inde midden locht blyven, omdat door de snellicheyt des loops de buysen daer niet vol en syn. Dese locht soeckende de hooghste plaetse, steygert teghen het water ende verhindert den loop, gelyck ick elders bewesen hebbe [<], welcke verhinderinghe al wat te bedieden kan syn in langhe weghen, daer de soorte van ligghen voorsseyt dickwils gebeurt.

  Desen 31en Augusti, vader van hier rechs vertrocken synde.


[ *)  Aanraking; zie WNT, 'naken' - naderen. Op p. 434: "naecksel of prange". Vergelijk Simon Stevin, Weeghconst, p. 46: "Naecsel der assen, teghen de bussen, naecsel der rayers teghen de straet".]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 123 ]   1 - 13 sept. 1620

Sterren overdag zien

Stellae an die videri possint.

  Men seght, dat men de sterren by daghe sien kan uyt eenen diepen put*). Twelc men niet konnende alhier proeven, om de groote diepte wille, dieder verheyscht wert, so salmen die diepte sien te vergelycken door spieghels ende alsoo mediantibus speculis de sterren sien. Stelt dan u ooghe in een donckere plaetse, daer gansch gheen licht en is, ende siet na een spieghel, daerdoor ghy den hemel sien kondt; ende is dit niet genoech, stelt teghenover dese spieghel noch een spieghel, doch also dat het licht maer in de leste spieghel en schyne.

  Dit so synde en sal nochtans de sake niet gelucken, omdat het licht des daechs ende niet der sterren op den spieghel en schyndt, want de claerheyt der Sonne is overvloediger op de spieghel dan die der sterren; daerenteghen snachs en isser gheen claerheyt der Sonne dan die van de sterren gereflecteert wort.


*)  [T. 4, p. 345, Additions et corrections:]  Cf. Galenus, De usu partium, Lib. X: "e puteis profundissimis stellae interdiu etiam clarae videntur".
[ Ven. 1565, vol. 2, fol. 179, A.1; genoemd in Fr. Aguilon, Opticorum Libri Sex, Antw. 1613, p. 65.D, 389.E.]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 125 ]  

Kwik en papier

Res graves non penetrant levia porosa.

  Argentum vivum non penetrat chartam quia pondere suo incurvat asperitates chartae, atque ita claudit poros. Sic lanam congestam animalcula levia ingrediuntur; graviora vero ejusdem magnitudinis eam non penetrant, quia sua gravitate lanam comprimunt atque ita sibi ipsis poros et meatûs occludunt.
[ Kwikzilver dringt niet in papier omdat het met zijn gewicht de scherpe punten van het papier ombuigt, en zo de poriën sluit. Zo dringen lichte diertjes in opgehoopte wol; maar zwaardere van dezelfde grootte dringen er niet in door, omdat ze met hun zwaarte de wol samendrukken en zo de poriën en doorgangen voor zichzelf afsluiten.]

Also treckt het gesmolten licht metael in gebrandt horen; het goudt ende silver dat blyft op dat gebrandt horen staen, gelyck men siet de lavuerwasschers [<,>] doen, alse de silversmidts vuylicheyt suyveren.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 129 ]   16 sept. - 13 okt. 1620

Schaamte

Pudor quomodo vulgo minuatur.

  Die beschaempt syn trecken haer vynghers, of persen yet aen haer lichaem, of douwen ergens teghen, omdat also de spiritus, daerna toe gedreven synde, de gedachten verlaten souden. Ende dierhalven let men min op t'gene een beschaemt maeckt.

Droevig

Tristes psalmi ad summum ascendere non debent.

  Den Psalm 137 is primi toni, maer hy en climpt tot de bovenste sol niet, omdat de materie droevich synde, de voys oock droevelick luyden soude. Want de droefheydt houdt den geest omleeghe ende nederich, maer de blydtschap verheft die, also dat in blyde saken de liedekens niet alleen tot de sol, maer oock wel tot de la klimmen moghen.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 130 ]

Kaarsen

Keersen somers koel te maecken int wercken.

  Wilt men de keersen aen de vorm koel maken, tsy boven of daer men wilt, so mach men eenen back vol water pompen, hetwelck door een dichte buyse in eenen ledighen dichten back valle; also sal de locht ofte windt uyt dien ledighen back geleydt werden, daer men wilt. Ende in specie tot verkoelinge van de keersen, brenckt de windt van boven nederwaerts recht over de vorm, also dat se uyt een langhe smalle splete vlieghe, so lanck als de keersen aen het spit hanghen. Of maeck orgelblaesbalken, die gy temet eens optreckt. Tsal meer baten in den somer dant tyt wech neempt.

Candelae breviores cur infima sui parte facile crassescant.

  Te Middelborgh, den 13en October.

  De korte keersen syn meer dan de langhe onderworpen van onder dicke ende boven dunne te worden, want int maken wort het onderste van de keerse licht koudt, omdat het also wel van onder als van tersyden de locht naeckt. Nu van de korte keersen en loopt van boven so veel roets niet neder, dat het de onderste eynden genoech verwarmen kan; derhalven so loopt het roet wel nederwaerts, maer alst onder kompt, so sturkelet terstondt.


[ 131 ]
Daerenteghen so loopter van de langhe soveel warm roets, dat de nachtkeersen dickwils met veel moyte qualick onder dicke genoech konnen gehouden werden, daer men de korte achten [<] geduerich onder af moet spoelen. Hiervan kompt het, dat de keersen, in warm weder recht in ende uyt getrocken synde, boven lichtelick dicke werden, want dan en koelen se onder niet veel meer als boven, ende t'roet blyft langer warm int afloopen.   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 143 ]   26 nov. - 6 dec. 1620

Rook

Fumus cur prope ignem minus infestet.

  Waerom roocket min op den heert by het vier dan midden in de keuken, als de schouwe door eenighe oorsaken niet wel en trect?

  Omdat het by het vier warm is, also dat oock den roock, daer synde, warmder is; en daerom vliecht sy daer omhooghe door haer lichticheyt. Daerenteghen int midden van de keuken ist kouder, also dat den roock, syn warmte verliesende, leegher daelt. Sy kan oock door de schouwe beter wech. Oock so licht het vier omleeghe ende treckt daerom na sich de leeghste locht, dewelcke minst met roock gemengelt is, welcke, byt vier kommende, wort aldaer verdunt; ende meerder plaetse soeckende, stoot sy den roock, die van selfs omhooghe wech vliecht, van het vier wech.


[ Lat. ]   [ v ]

[ 145 ]

Kokend water

Fervor aquae bullientis cur unum et marginalem locum eligat.

  Als de pot siedt, soo en bobbelt se maer ordinaris aen één syde. De reden is omdat die plecke alderheets is. Nu daert alderheetst is, daer wort meest water in damp verandert; dien damp opgaende, is tgene dat bobbelt. Maer dewyle dat het alom heet is, waerom en kommender de heele pot over gheen bobbels? Om dieswille dat al de hitte na de heetste plaetse treckt, omdat die plaetse alderledichst is, doordien datter vandaer meest dampen na boven gaen. Daerom de hitte, ofte oock de dampen, noch ontrent den bodem wesende, gaen gemackelick door haer lichticheyt na de ledighe plaetse om die te vullen; daer kommende ende de hitte verdobbelt synde, vlieghense terstondt opwaerts. Dat dese dampen altyt aen de kanten kommen, is omdat het water daer alderheetst is, doordien dat de substantie, daer de pot afgemaeckt is, heeter kan worden dan water. Oock so moet al het vier van onder aen den boom kommende, te kantewaert uyt vlieghen, also dat de hitte daer verdobbelt wort. Het vleesch helpter oock veel toe, dat in de pot is, dat de dampen in de midden niet opkommen en konnen, omdat het daer licht; ende maeckt oock dat de dampen dickwils opkommen niet juyst daert alderheetst is, maer daert seer heet is ende plaetse gemaeckt heeft, olla columnari existente. [..., als de pot een cilinder is. ]   [>]

[ Lat. ]   [ v ]

[ 148 ]

Kaarssnuitsel

Candelarum nasos minuere.

  Nadien dat het gesmolten roet, in de assche vallende, wel brandt, sonder ander steunsel van lement, gelyck vooren met de reden daervan geseyt is [<], ende nadien dat het snuyten van de keersen een groot gebreck is — om dat te weeren sal men in een deel gesmolten roet, wel heet, de keersen afsoppen, datselvighe roet eerst met assche wel gemeynght hebbende. Want also sal de assche met het roet in de lementen trecken ende maken, datter veel roet sal konnen door de vlamme verslonden worden met weynich cattoen of lement; want de assche sal oock helpen de vlamme vermeerderen, wesende in stede van cattoen. Maer dewyle de assche licht is, sal se sonder neuse te maken verdwynen, also dat men soveel te minder neusen hebben sal, welcke kleyne neuse door de groote vlamme lichtelick sal verwaejet worden ende sonder snuyten; ende meughelick watter meer goets van kommen sal int benemen van het daveren van de vlamme ende grootte des lichts. Alsmen dan na het afsoppen suyver roet gebruyckt, so sal dese assche, in de lementen maer synde, meugelick de keersen niet over en doen loopen, gelyck andersins de vuylicheyt in het roet doet. Kont oock assche nemen, die lichter is dan roet, sooser is.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 149 ]

Glad

Sneuw ende ys gladder dan water.

  Al begiet ghy de steenen soseer met water alst moghelick is, so en sullense so glat niet syn, gelyck alse besneuwt syn ende de sneuw doydt, omdat men het water daer so dick niet oplegghen kan, ende ten steunt niet teghen. Daerom is een klompken ys noch glatter daer op int gaen. Maer alst niet en doyt, so sackt de sneuw in, doort optrappen, sonder natticheyt te maken.

  Merckt in alle dynghen hoeveel verscheyden saken uyt weynige lichamen met weynich veranderinghe kommen, gelyck hier door water ende koude, ys, snee, water, glat, etc. So gaet het oock toe binnen in ons lichaem int causeren van sieckten etc.


[ Lat. ]   [ v ]

Draadbreuk

Filum aequale an possit rumpi.

Antonius Aemilius [<,>], rector scholae Ultrajectinensis, vraeghde my desen 6en December, alser eenen syden draet ware so lanck als eenen toren, ende datter duysent pont gewichte onderaen hinghe, ende dat den draet allom even sterck ware, waer hy breken soude?

  Ick antwoordde: "Boven, omdat daer het gewicht van den draet meer op kompt". "Maer", seyde hy, "imagineert datse boven soveel stercker ware als dat bedraecht, ende so voorts, naer advenant". Ick seyde: "Sy en soude niet breken, maer dien draet soude soveel gewichts verdraghen".

  Maer niemant en is meer machtich dat te proeven dan eenen stock overeynde int water te setten, want desen soude oock blyven staen, indien se eens recht stonde, ende het water, noch de locht, niet en beweechde. Ejusmodi sunt aeterna super punctis mota.
[ Van dezelfde aard is wat eeuwig op (as-)punten beweegt.] [>]


[ 150 ]

Mens op balans

Homo in bilance quî seipso plus ponderet.

Abraham Melis [>], des voorschrevens broeder, wilde wedden, dat hy, met syn voeten in een schale staende, ende syn handen aen den balck houdende tusschen het huysken ende het yser, daer de schale aenhanckt, dat hy also vyftich pont gewichts meer opweghen soude dan hy swaer weecht.

  Dit kan geschieden alsmen niet met de handen den balck nederwaerts trecken wilt, maer daerteghen doudt, want dan is in de schale, daer u voeten in staen, vooreerst soveel gewichts als ghy swaer weecht, ende daerenboven noch soveel meer als ghy met stooten teghen den balck kryght, twelck noch meer is dan ghy swaer weecht. Waeruyt het schynt dat ghy meer als eens so veel ophalen soudt als ghy weecht, waert sake dat ghy door dat douwen de schale, daer u voeten in syn, niet wat naer opwaers en drucket. Maer dewyle dat den arm van het huysken tot u handen korter is dan den arm of steel van het huysken tot de ooghe, daer u schale aenhanckt, so kompter meer gewichts door dat douwen op de schale, daer u voeten syn, dan teghen de plaetse, daer u handen syn, na proportie van de lenghden der armen, gelyck Stevyn bewyst in syn Weechkonst [11]. Daerom, indien men met de handen recht onder het huysken doude, men soude de heele kracht van het douwen te baet kryghen. Ende waert dat men aen d'ander syde van het huysken doude, so soude men noch meer te baet kryghen; ja waert dat men teghen de plaetse douwde, daer den rinck van de andere schale aenhanckt, so soude op de schale, daer u voeten in staen, kommen vooreerst het gewichte van u lichaem ende daer dobbel het gewelt van u douwen.

Vi parvâ magna movere.

  Hierdoor mach men een instrument maken om met weynich gewicht van menschen veel groote dynghen op te halen, te verlegghen, etc.

  Als men tusschen twee mueren staet ende die van malkanderen wilt douwen, teghen d'een met syn rugge ende teghen d'ander met syn handen steunende, so kompter teghen beyde de mueren evenveel gewelts. Waert dan dat de mueren instrumenten waren, die int water vlooten ende lichtelyck vaneen gaen konden, ende datter touwen aen waren, dewelcke vastgemaeckt syn aen yet, dat men voorttrecken wil, of aen cattrollen of schalen etc., so sal men bevinden, dat een man doen sal konnen veel meer als andersins, maer t'sal terstont gedaen syn.


[ 151 ]   6 - 11 dec. 1620

Hemelbeweging

Caeli motus cum filo aequali &c. comparatur.

  By t'voorgaende [<] mach men voeghen, dat den loop van den hemel also gemaeckt is gelyck ick seyde van den draet ende den stock, want die is allom gelyckvormich ende den assche en heeft geen dickte, daerom drayt sy eeuwich, gelyck ick vooren ergens verklaert hebbe [<], alsoock van de kracht van steunen. Maer gelyck wy het eerste niet nadoen en konnen, so heeft het ander oock syn incommoditeyt. Want neempt dat ghy tusschen die twee schepen stondt ende doudet, ende dat ghy eenen stock in deen handt ende in dander hadt om de schepen te verder van u te konnen steken, of datter twee mansrugghe teghen malkander stonden ende staken, so het een schip alleen voort gaet, so sal het noch eens so rasch voortgaen als ofse beyde tsamen weken.

Kwadrant

Lineam meridionalem per quadrantem invenire.

Lansberghe*) heeft het gebruyck van den quadrant ano 1620, soveel als tot nochtoe gevonden is, in een kleyn boeckxken vervaet, maer daer en staet niet in hoe men daerdoor sal konnen vinden de middachlinie, want de praeparatie, die hy maect int 11 gebruyck, en krycht niet veel hulpe van den quadrant, maer bestaet alleen genoechsaem.

  Daerom, om sonder praeparatie te doen, die alleen bestaen mach, so laet u perpendikel hanghen tot op de aerde toe, recht op een punt dat daer in plano gestelt is, maer maeck aen het lootken des perpendikels een dweershoudtken of stockxken, rechthoeckich teghen het perpendikel ende waterpas ligghende. quadrant Nu van het lootken tot den boort van het quadrantken, stelt een styf stockxken in stede van eenen draet, ende maeckt aen het opperste daervan oock een dweershoutken, dat teghen den boort van den quadrant schuyft; dat sal maken dat het onderste dweershoudtken sal blyven gelyck den quadrant. Aldus:

abc is het quadrantken,
d het lootken, wilt ghy,
dg het dweershoutken, dat op den boort schuyft,
dh het styf houdtken,
ef het onderste dweershoudtken,
h het puntken in plano.


*)  Philips van Lansbergen, Verclaringhe van 't ghebruyck des Astronomischen ende Geometrischen Quadrants (Middelburg 1620/1628).  [Lat.: Midd. 1635 (vert. J. F. Sil), met fig. (2e ex.), 'Additamentum', 'Fabrica', en Sphaera plana, Midd. 1636.]   [<,>]

[ 152 ]
  Als men dan de hooghte van den Sonne ofte sterren int Oosten eens, ende eens int Westen neempt, even hooghe synde, so sal dat dweershoutken ef de verscheyden gewesten in plano tooghen, ende h sal het centrum syn van de cirkel, wiens circumferentie tusschen de twee gewesten in tween moet gedeelt worden. Aldus sal men oock in een ooghenblick, de hooghte van twee sterren nemende, de middachlinie vinden, als men de globe op syn tyt stelt, ende daeruyt weet hoe die sterren geleghen syn.

[ Lat. ]   [ v ]

[ 153 ]

Vertrek uit Utrecht

  Ick was aengenomen tot conrector den 17/27 Novemb. ende hebbe, door requeste versoeckende, ontfanghen totten 17/27 Decembris, nietteghenstaende dat myn lessen ophielden den 1/11 December.


  Hiervoor (Latijn):
11 december ... zal ik over een half uur de laatste les geven ... jaarlijks 550 gl. ... vandaag 32 jaar ...
Morgen dus, als het God behaagt, wat toch niet lijkt te zullen gebeuren wegens een ongunstige wind, zal ik met de hele familie naar Rotterdam vertrekken, om steun te verlenen aan mijn broer Jacob Beeckman, zeer onlangs benoemd tot rector van de school aldaar, en dit zonder overheidstoelage: we zijn namelijk overeengekomen dat aan elk van ons de helft zou ten deel vallen van zowel de rectorstoelage als het overige profijt. ...

Het werd 20 dec. [>]. Tot het gezin behoorden Isaac, zijn vrouw [<] die zwanger was [>], zus Maria (18 jaar) [>], en misschien broer Abraham (13 jaar).

Sneeuw

Nix in vesica clausa cur nequeat comprimi; calefacta vero possit.

  Ist dat men sneeuw, die gansch niet en wrynght, in een blase doet met een wydt gadt, sonder die soveel moghelick is te douwen, ende so men dan de blase wel dicht knoopt, men sal bevinden, dat de blase niet en sal konnen pladt gedouwen worden so langhe de snee, die daerin is, noch niet ontdoydt en is; maer so haest alse ontdoydt ende warm wort, so sal men se lichtelick pladt douwen, twelck een teecken is, datter met de sneeuw gheen lucht of windt gemeynght is, want die en souder doort doyen niet uytgaen, de blase gesloten synde.

  Daerom moet men weten, dat de sneeuw een ander dispositie van deelkens heeft alst sneeuw is, dan alst water is, ende de deelkens hebben een ander fatsoen, also datse malkanderen wel raken, maer daer blyven tusschen tween al meer ledighe gaetkens dan int water syn, twelck toegaet gelyck int quicksilver ende argentum sublimatum, als oock gelyck het is met gegoten silver ende tgene door sterck water gescheyden ende seer licht gemaeckt is, ende eenen grooten hoop geworden. De quibus ante [<].


[ Lat. ]   [ v ]

[ 154 ]

Kerkvensters

Templa cur plures fenestras requirant

  Den 13en Decemb. t'Amersfoort.

  Een kercke moet inde mueren de glaesveynsters veel dicker hebben dan een huys om even wel te sien; want de mueren van een kercke hebben een kleynder proportie tot de capaciteyt van de kercke dan de mueren van een huys tot de capaciteyt van het huys, om dieswille dat in solidis de proportie van de superficie gequadrateert is tot de capaciteyt. Ende men moet weten dat het licht door de vensters inkompt gelyckt water door buysen; daerom, hoe grooter back, hoe grooter buysen daertoe van node syn om in gelycke tyt vol te syn, in welcken tyt eenen kleyner back vol loopt.

Torens

Architectonica in turribus ratio.

  Den Amersfortschen toren schyndt van buyten de stadt gesien synde, een onfatsoenlicker proportie te hebben dan alsmer naderby is, want het werck dat op het steenwerck gemaeckt is, schyndt van buyten de stadt so kleyn te syn, dat het gheen bescheet en is, maer als mer nader by is, so en heeft niet alleene dit opperste werck, maer oock de bysondere stucken des steenwerckx een beter ooghe.

  De reden is, myns bedunckens, omdat een dynck, uyt verscheyden plaetsen gesien synde, verscheyden hoecken des gesichts in d'ooghe maken. Nu so achte ick dat het fray is dat al de deelen eens pylaers door gelycke hoecken gesien worden van d'ooghe nederwaerts; so sal dan de pylaer hoe leegher hoe dicker moeten syn, want de gelyckheyt geeft vermaeck, gelyck vooren dicwils bewesen is [<]. De ooghe en kan niet mercken dan de hoecken, ende niet de lenghde of breete. Nu dewyle de reden leert, dat het opperste kleynst moet syn, so ist best dat het also verkleynet gelyck of onse ooghe effen so hoogh stondt als den top van den toren, ende also na beneden saghen met gelycke hoecken; so sal den toren lanckx so dicker syn. Maer als men naby staet, so sal het verschil van dickte veel grooter syn. Daerom den Amersfortsen toren boven van verde te kleyn synde, wort frayer van naby gesien, want dan worden de hoecken gelyck, die te vooren van onder te groot waren.


[ 155 ]
  Tis wel also dat de toren van ons ooghe af opwaers verdunnen moet, omdat de reden leert dat het dickste het dunste behoort te draghen, maer nochtans om de vercleyninghe ordentelickst te maken, so en kander voor de ooghe gheen beter gelyckheyt gevonden worden, dan dat een toren, die na boven toe verdickende de ooghhoecken even groot maeckt, omgekeert wort, twelck de imaginatie genoegh bemercken kan, ende vindt daer een gelyckheyt in, te weten van een proportionele verminderinghe van de hoecken. Maer hieruyt volcht dat eenen toren van een seker distantie aldercierlickst schyndt, te weten vandaer men de hoecken even groot hebben soude, waert dat den toren gekeert ware. Want als men verder gaet ende dat men den toren bedocht gekeert te syn, so soude het opperste te dick syn ende de bovenste ooghhoecken grooter als de onderste, want de proportie van de dickte teghen de distantie vermindert dan; jae so verde mocht mer af syn, den toren ware best ende frayst even dicke. Doch dit kan genoechsaem geometrice bewesen worden.   [>]

Dooi

Phaenomenon aeris 14 Dec. 1620.

  Desen 14en December snachs daerna ist sterck begonnen te doyen, also dat ment den 15en smorgens doort druppen van de daken merckte, daert den 14en nochtans den heelen dach noch vroos.

  Ick moet ter gelegener tyt besien wat reden dat het was dat het, ontrent 8 daghen lanck te vooren gevrosen ende seer gesneut hebbende, nu juyst snachs begonnen heeft te doyen.





Home | Beeckman | Journaal - 1620 (top) | vervolg