Home | Chr. Huygens | Oeuvres XXII | < Biografie >

Vertaling van de

Biografie van Christiaan Huygens

in Oeuvres complètes XXII

(Brontekst:  Gallica , Archive , dbnl)



INHOUD - b

461

De reis naar Frankrijk van 1655
463 §  1 Journaal van Lodewijk
493 §  2 Het genots-criterium
495 §  3 Serieuze conversatie in Parijs

497

Den Haag, dec. 1655 - okt. 1660

525

 ...



[ 461 ]

De reis naar Frankrijk van 1655.


[ 463 ] [ n ]

§ 1.   Het  JOURNAAL  van  LODEWIJK  enz.

  Al verscheidene jaren voordat de jonge Constantijn zijn grote reis ondernam die hem o.a. naar Parijs voerde, was er sprake geweest van een uitstapje naar Frankrijk van de twee oudste broers. Vader Constantijn, hoe gallofiel hij ook was, had dit land nooit bezocht; min of meer toevallig, kan men zeggen, aangezien hij al in zijn jeugd als toegevoegde aan gezantschappen zowel in Engeland als in Italië was geweest 1 ).

  Het was in een brief aan Mersenne van september 1646 2 ) dat hij voor het eerst zegt niet te weten of hij de komende winter zal besluiten "deze twee kinderen naar Frankrijk te zenden".

  Voor hem waren het nog altijd kinderen. Ook in 1649 — zie p. 57 hiervoor — zal hij over Christiaan spreken als over "ce garçon". Zelfs in de laatste jaren van zijn leven, al lange tijd zich verheugend in zijn afstammelingen bepaalde kwaliteiten te kunnen constateren die superieur zijn aan de zijne 3), zal hij de indruk hebben dat hij alleen al door zijn bestaan zijn zoons nog altijd in de kindertijd houdt 4 ). Hoeveel te meer moet het zo geweest zijn in 1646 en 1655!

  In maart 1648, in een brief van Mersenne 5 ), is er sprake van een bezoek aan Parijs ("toekomstige reis") van vader Constantijn begeleid door Christiaan; maar in mei "onze komst naar Frankrijk, die vooralsnog niet zo zeker is" 6 ). Mersenne overleed kort daarna en vader Constantijn spreekt niet meer over zelf naar Parijs gaan. In april 1649, zijn brief aan Rivet 7) leert het ons, is hij van plan, aangezien "Frankrijk ons rust en veiligheid voor vreemden begint te beloven", Christiaan en

[ 464 ] [ n ]

Lodewijk erheen te sturen, o.a. om "goede en mooie conversatie te studeren". Rivet belooft 8) een reisplan op verzoek en aanbevelingen. De reis van Constantijn Jr. die in mei naar Parijs vertrok, zoals we boven gezegd hebben, was ongetwijfeld reeds beslist.

  Toch moet Christiaan in september 1649 aan zijn afwezige oudste broer schrijven dat Lodewijk en hij die winter in den Haag zullen blijven 9). Dit was niet geheel het geval aangezien Christiaan de reis naar Denemarken maakte waarvan hij in december terugkwam 10). Maar gedurende enkele jaren was er geen sprake meer van Parijs 11). In 1653 laat hij terloops de oorzaak van dit uitstel weten: in een brief aan Conrart van de maand januari 12) — waarin hij zich verontschuldigt over het feit dat Constantijn Jr. hem in Parijs niet bezocht heeft — kondigt hij aan dat zijn andere zoons "als het God behaagt hun reis zullen hebben om Frankrijk te zien"; het zal echter wel nodig zijn dat het "minder in beroering" is. Het was de tijd waarin de Fronde tegen het einde liep. Na een korte tyrannie van Condé had de jonge Lodewijk XIV kunnen terugkomen naar Parijs in oktober 1652, maar Mazarin keerde er niet terug en hernam zijn macht pas in de loop van 1653. Weldra was het koninklijk gezag overal ten volle hersteld. In april 1654 schrijft Christiaan aan van Schooten dat de reis waarschijnlijk die zomer zal kunnen plaatsvinden. Maar vader Constantijn vond het voorzichtig nog een jaar te wachten.


  Zijn hele leven — we bedoelen van 1655 tot 1695 — heeft Christiaan Frankrijk niet anders gekend dan als onderworpen aan de Zonnekoning.


  De Verenigde Provinciën hadden in 1648 vrede gesloten met Spanje; tussen Frankrijk en Spanje ging de oorlog door tot in 1659. Het is dus heel gewoon dat Christiaan en Lodewijk de reis maakten over zee — vanuit den Briel — zonder door de Spaanse Nederlanden te gaan.

  Ze werden begeleid door hun neven Philips Doublet, de toekomstige echtgenoot van zus Susanna 13), en Gijsbert Eickbergh 14).

  Het reisjournaal 15), voor de maanden juli en augustus (tot de 15e), dat bewaard

[ 465 ] [ n ]

is gebleven, publiceren we hier. Dit journaal is niet ondertekend. Hoewel de handschriften van de twee broers niet heel veel verschillen geloven we het te moeten toekennen aan Lodewijk. Een deel ervan heeft al het licht gezien, bezorgd door H. L. Brugmans in september 1937 in de Gazette des Beaux-Arts de Paris 16).

  In zijn "Dagboek" geeft vader Constantijn de datum 28 juni 1655 aan de dag van vertrek uit den Haag (28 Juni: "Mijn Christiaan en Lodewijk met verwant P. Doublet naar Frankrijk vertrokken. Laten ze de Allerhoogste God als leidsman nemen"), maar we moeten wel geloven, volgens het journaal, dat het vertrek in werkelijkheid pas op 6 juli plaats had.

Den Haag, Delft, Maaslandsluis, den Briel.

    Juli.

  6.  We vertrokken uit den Haag tegen 10 uur in de morgen in de karos van mijn oom Doublet 17) met 4 paarden. Bij het passeren van Delft gingen we de dames Rivet en du Moulin 18) groeten; een zekere heer de Morbay die we daar ontmoetten verzocht ons dat we het goed zouden vinden als hij ons tot den Briel zou vergezellen waar hij meneer Chevreau 19) wilde opzoeken die er wachtte op de wind met een zoon van meneer Oelenfelt die hij mee ging nemen naar Frankrijk; wij vonden het wel goed om met zijn verzoek in te stemmen, want hij is een zeer fatsoenlijk man en we konden het goed met hem vinden.

kaart
[ Omgeving den Briel ]
J. A. Colom, 1639
UvA

Aangekomen tussen 2 en 3 uur in Maeslantsluijs hebben we er gegeten en na de karos teruggestuurd te hebben gingen we naar den Briel waar we niet meneer Haucourt 20) of meneer van Leeuwen 21) ontmoetten die zich op het land waren gaan vermaken die dag, ze kwamen echter 's avonds terug en we waren nog enige tijd bij van Leeuwen en daarna in ons oude logement bij Haucourt die ons nog tot middernacht in zijn kamer hield om te praten.

  7.  Om 4 uur in de ochtend kwam onze kapitein Kerckhoven 22) ons aankondigen

[ 466 ] [ n ]

dat de wind de afgelopen nacht helemaal gedraaid was en voor ons gunstig, zodat we zo snel mogelijk opstonden, en na meneer d'Haucourt alleen gegroet te hebben, scheepten we ons in tegen 6 uur en maakten dadelijk zeil. Voor de wind zeilend kwamen we die dag tot de hoogte van Oostende, en daar het tegen de avondschemering zeer kalm begon te worden, bevonden we dat de

kaart Zeeland-Dieppe
[ Uit:  W. J. Blaeu, Nova Galliae descriptio, 1607 (UvA).]

  8.  volgende dag we nog in het zicht waren van dezelfde stad en we waren de hele nacht niets opgeschoten, door het getij dat ons bijna steeds tegen was geweest. Bij het opgaan van de Zon begon de wind tegelijkertijd op te steken maar het werd precies een tegenwind die langzamerhand sterker werd en we werden de hele dag van de ene kant naar de andere geworpen zonder iets vooruit te komen, wat ons behoorlijk ziek maakte en vooral de arme Chevreau, die zich verscheidene malen heilig voornam nooit meer over zee te gaan waar hij over land kon gaan, en het zeer eens was met de spijtbetuiging van Cato 23). In de avond echter begon de wind te gaan liggen en nadat hij toen gedraaid was naar het noordwesten, duwde hij ons deze nacht langs de gehele kust van Vlaanderen, zodat

  9.  de volgende dag bij het krieken van de dag we ons bevonden tussen Dover en Calais, die we allebei heel duidelijk in het oog kregen, de kust was zeer hoog aan beide kanten, in het bijzonder die van Engeland die zich helemaal wit vertoont. Het getij zat ons nog tegen, heviger door de nauwe doorgang, en we kwamen deze dag nog nauwelijks verder, daar de wind nu eens naar de ene kant draaide en dan weer naar een andere. 's Nachts koos hij geheel onze kant en

  10.  bracht ons de volgende dag omtrent 5 uur op de rede van Dieppe waar dadelijk een sloep bij ons langszij kwam om ons aan land te brengen, en toen de onderhandeling met hen na een lange onenigheid met veel scheldwoorden uitgekomen was op 3 Louis en 10 stuivers per persoon, vroegen ze ons toen we aan land waren nog evenveel voor onze 3 knechten die we hadden, wat nooit de gewoonte is. Toen we hun dus niets wilden geven, gingen zij zich beklagen bij meneer de Montigny, gouverneur van de plaats, die ons dadelijk zijn secretaris zond om te worden ingelicht over de feiten; toen dit gedaan was bleek dat wij hun per slot van rekening meer dan de helft meer hadden geboden dan ze moesten krijgen, en dat ze volgens de ordonnantie niet meer kunnen eisen dan 20 stuivers per persoon, zodat we nog wel bezwaren maakten alvorens hun te betalen wat we eerder beloofd hadden. Men bracht ons hier onze balen bij de douane om te worden doorzocht, wat heel gemakkelijk ging door middel van een halve 'pistole die we gaven voor een verklaring. We gingen logeren in de Prins van Oranje waar een vrij fatsoenlijke dienster was. Die morgen dat we er aankwamen vertrok ongeveer een twintigtal Duitsers te paard om naar Rouen te gaan en ze namen alle paarden mee die in de stad te huur waren, wat onze reis vertraagde tot de volgende dag.

[ 467 ] [ n ]

    Juli.

We gingen deze dag wandelen door de stad en in de omgeving, terwijl een heel fatsoenlijk man genaamd Bassé, koopman van beroep van wie meneer Chevreau het adres had, ons als gids diende en ons gezelschap hield. Dieppe is gelegen aan de monding van de rivier de Arques in een zeer aangename vallei. Aan de andere kant van de rivier is een vlakte waar de vermaarde slag aan de Arques zich afspeelde tussen koning Hendrik 4 en . . . 24). De versterking van de stad is niet zeer aanzienlijk, er is slechts een middelmatige muur en een gracht zonder water. Het Kasteel is zeer oud 25) en boven op de berg gelegen zodat het uitziet over de stad, maar wordt opnieuw bestreken door een andere hoogte, waarop men dan ook een soort citadel bouwde 26), die echter geen grote betekenis heeft. Bij de ingang van de haven heeft men ook een of ander bastion opgetrokken. Boven op de berg op een kwartier van de stad is er een uitstekend uitzicht op de zee en een deel van de stad; deze berg is vruchtbaar en bezaaid met koren tot het einde aan zee, waar de grens een schrikwekkende afgrond is. De stad is ongeveer van de grootte van Breda, met vrij veel handel, niet al te goed gebouwd en zeer vuil. De gouverneurs ervan zijn de twee broers Graven van Montigny die gebieden, de een in afwezigheid van de ander, en hun woning hebben in het Kasteel. De stad heeft verscheidene fonteinen en er is bijna geen huis van enig aanzien dat niet de zijne heeft; ze komen alle van een dorp dat een halve mijl vandaar is, en van een bron waarvan men zegt dat die de grootte van een man heeft. Op ongeveer het bereik van een een musket is buiten de stad een kerk van onze religie 27), vrij eenvoudig van buiten, waar naar men zegt soms tot 8 of 10000 gelovigen komen. In heel Normandië zijn er . . . kerken van de Religie, en in heel Frankrijk ongeveer 500. We lieten onze bagage in Dieppe om de dag na ons vertrek door de bode rechtstreeks naar Parijs gezonden te worden, meneer Bassé belastte zich ermee en droeg er zorg voor.

kaart Dieppe-Parijs   11.  We bestegen nogal erbarmelijke paarden die we hadden gehuurd voor 4 franc per stuk, op weg naar Rouen. Een jongeman Gascon die daar ook geslapen had reed met ons mee. We aten in een dorp dat halverwege ligt, geheten Tot*); en nadat we 's middags door nog enkele andere dorpen van weinig belang waren gegaan en vanaf ongeveer 2 mijl van Rouen langs een heel mooie vallei reden, kwamen we tussen 8 en 9 uur 's avonds aan in de stad. Men telt vanaf Dieppe tot aan Rouen 12 mijlen, maar ze zijn een beetje groot als in een afgelegen provincie, want naarmate men dichterbij Parijs komt worden de mijlen korter. We logeerden in Rouen in de Rue Herbière bij een jonge man genaamd Bougeonnier die een vrij
[ *)  "Tostes" op de kaart. 'Toot' was een bijnaam van Lodewijk, zie brief No. 12 (1646), eind; en No. 1177 (1663).]
[ Kaart: W. J. Blaeu, Nova Galliae descriptio, 1607 (UvA).]

[ 468 ] [ n ]

aardige vrouw had en een mooie zus die doorging voor een vrijdenker *), die niet naliet ons de volgende dag te komen bezoeken. Men had ons er al over gesproken in Dieppe.

  12.  We gebruikten de ochtend om een deel van de stad te zien, die zeer groot en mooi is. Voorzover we konden oordelen is deze veel groter dan enige stad in Holland behalve Amsterdam, waarvoor ze naar men denkt niet veel onder doet. Men denkt dat ze na Parijs de eerste in grootte is van heel Frankrijk. Na 's middags nog enige tijd gewandeld te hebben gingen we de Comedie bekijken die er elke dag op 2 verschillende plaatsen opgevoerd werd. Die dag voerden ze de Agrippine van Bergerac op en ze deden het vrij goed.

  13.  We zagen 's morgens wat ons nog overbleef van de stad om te zien, een koopman genaamd meneer Wessel van wie meneer Hoeuft in den Haag 28) ons het adres had gegeven begeleidde ons overal. We zagen dus de N. Dame kerk die een zeer mooi gebouw is, vooral de voorgevel aan de kant van een markt; we klommen zelfs op de grote klokketoren die de Pyramide heet en hoger is dan de twee andere die bij dezelfde kerk zijn waarmee hij tot op een zekere hoogte verbonden is door galerijen. Hij is hoog 300 treden van gehouwen steen en daarna nog 200 van hout.

  In de grootste toren van de drie, die de Botertoren heet, is een zeer grote klok die kardinaal Amboise, vroeger aartsbisschop van de stad 29) erin gezet had, men zei dat die was van 11000 pond.

  Het oude Paleis 30) is een groot kasteel met hoge muren en 6 of 7 dikke torens er omheen, bijna zoals de Bastille in Parijs; men zei dat er binnen niet veel te zien is, zodat we er niet in gingen. Men houdt er nog steeds een klein garnizoen.

  Het Paleis waarin het Parlement vergadert is van een vrij grote uitgestrektheid. De grote zaal 31) waar zaken worden bepleit is minstens even groot als die van den Haag en altijd vol met mensen die een verschrikkelijk lawaai maken wat toch geen belemmering is voor de klerken van de procureurs en notarissen die er zitten, in groten getale ieder aan zijn tafeltje, hun zaken snel af te handelen. Bovendien is er de grote kamer 32), helemaal tot boven gelambriseerd, waarin het Parlement zitting heeft. De presidenten zijn er in rode rok en laten hun sleep dragen. Er is nog de kamer van het Edict die meer in het bijzonder is voor die van de Religie, waarbij 3 raadgevers zijn, terwijl het hele Parlement bestaat uit een aantal van ongeveer 60.

  We gingen nog op de binnenplaats van het stadhuis, waar niet veel

[ 469 ] [ n ]

te zien is, doordat alle zaken in eerste instantie bij het Parlement komen, zoals in alle andere steden waar het Parlement van een provincie is.

  Het Paleis van de Koning 33) waar hij verblijf houdt wanneer hij in Rouen is, is een klein erbarmelijk gebouw en zeer vuil. Het is dichtbij de kerk van St. Ouin die vrij mooi is.

  Dichtbij ons huis is een plein 34) waar een fontein is waarnaast naar men zegt de maagd van Orleans is verbrand.

  De meest aangename plek van de hele stad is de Seine-kade die breed is en steeds vol met allerlei koopwaar. De Brug 35) is heel mooi geweest, maar ongeveer de helft is weggeslagen, de resterende bogen zijn heel hoog en breed. Hiervoor in de plaats heeft men even stroomopwaarts een andere van boten gemaakt die men nu gebruikt, geplaveid zoals de straten, men kan hem aan een kant openen om doorgang te geven aan de schepen die de rivier willen op- of afvaren. Op een mijl van de stad aan de andere kant van de Seine is de kerk voor die van de Religie in een dorp dat Quevilly heet. De rivier ligt helemaal bezaaid met eilanden van verschillende grootte die grotendeels dienen om wasgoed te bleken.

  Nadat we langs het mooiste gelopen waren dat in de stad is te zien, nam meneer Wessel ons 's middags mee in een schuit overdekt met doek en gebladerte voor een tochtje op het water. Hij had twee andere kooplieden uit de Nederlanden, zijn kameraden, gevraagd ons gezelschap te houden omdat de heren Oelenfelt en Chevreau elders verplichtingen hadden. Hij bracht ons eerst in een tuin van een zekere heer Leonard, een andere Nederlandse koopman en toen deze aankwam terwijl we zijn huis aan het bekijken waren, dat vrij aardig was, ontving hij ons met nogal koele plichtplegingen. Daarna brachten ze ons in de tuin van de schoonvader van een van deze heren die bij ons waren, Kapper geheten, waar we zijn jonge vrouw vonden en een ander gezelschap dat heel beleefd was voor ons. Daaropvolgend bracht men ons bij een zeer oude kanunnik, meneer Brasdefer, die zijn huis heeft, evenals de andere die ik al genoemd heb, gelegen op de helling van dezelfde berg waar Rouen op ligt, aan de oever van de Seine; maar onvergelijkelijk veel mooier dan de andere en waarbij de tuinen, in drie- of vierdubbele rijen steeds tegen de berg opgaand met mooie treden van gehouwen steen, je een wondermooi uitzicht deden ontdekken over deze mooie rivier en een veld, bijna geheel vlak met afwisselende soorten koren aan de andere kant van het water; kortom, ik beken dat dit het verrukkelijkste was dat ik me herinnerde tot die tijd gezien te hebben. Het huis was ook zeer mooi en gebouwd volgens de nieuwe architectuur, we zagen het niet van binnen, omdat de eigenaar er was met een ander gezelschap dat hem was komen bezoeken. Geheel achter deze mooie tuin en nog tussen twee van de laagste tuinen liepen twee hoofdwegen die

[ 470 ]

iedereen moest passeren die de stad Rouen van die kant in wilde gaan, en dat alles zonder de minste overlast te geven aan de tuin, want deze laatste weg ging beneden tussen 2 vrij hoge muren en onder een brug door, die verbinding gaf van de ene tuin met de andere. Nadat we ons weer hadden ingescheept brachten ze ons naar één van die mooie Eilanden die in de rivier liggen waar we met onze kleine schuit beschutting vonden in de schaduw van enkele bomen, en men diende ons het avondeten op met 7 of 8 heel goede vleesschotels en daarna met evenveel schotels fruit, en zeer uitstekende wijn bij dit alles. En daar zaten we dan bij dit goede onthaal tot 10 of 11 uur in de avond, toen meneer van der Sprangen voorstelde om nog weer naar het gezelschap te gaan dat we hadden achtergelaten bij zijn schoonvader, wat we allemaal goed vonden, en we keerden er nog terug onder voorwendsel dat we een fles water wilden putten uit een bron die we er tevoren hadden gezien; na dit gedaan te hebben en nadat zij nog enige tijd met ons op het water gegaan waren keerden we terug naar de stad, heel tevreden over het goede onthaal waarmee de goede meneer Wessel ons had getrakteerd. Toen we voor zijn verblijfplaats liepen verplichtte hij ons nog naar zijn kamer te gaan waar hij ons nog heel uitstekende confituren deed eten.

  De 14e vertrokken we vroeg met de bode naar Parijs; we betaalden 12 franc per persoon, en kregen paarden die wat beter waren dan die van Dieppe. We gingen door Fleury en werden vrij goed onthaald bij het middagmaal te Escoy op kosten van de bode terwijl we met nauwelijks minder dan 25 personen aan tafel zaten. In de middag gingen we door het stadje St. Clair, we lieten kasteel Sujette rechts op een hoogte achter ons, en kwamen tenslotte 's avonds aan in Magny waar we allen sliepen in eenzelfde logement, zonder ons verder met iets ter wereld te bemoeien.

  De 15e stegen we om 6 uur te paard, gingen door Vigny en dineerden te Pontoise, vrij aardige stad gelegen aan de Oise met een kasteel boven op de berg waar de Koning zich enige tijd terugtrok gedurende het beleg van Parijs. Men gaat hier de Oise over op een brug waarvan de stad de naam draagt. Na het eten weer te paard gingen we door de dorpen Aumosne en Franconville en voor langs een klooster dat Maubisson heet, daarna door een ander dorp Aubray, en Cormeille aan de linkerhand latend en Maisons rechts kwamen we tenslotte in Argenteuil, waar we ons een ogenblik opfristen, we gingen over de Seine in een bak of pont, en ongeveer een kleine mijl daarna nog eens, en gingen tenslotte omtrent 6 uur in de avond Parijs binnen via de buitenwijk en poort St. Honoré. Vanaf Argenteuil had het bijna steeds geregend, zodat we bij dit donkere weer Parijs bijna niet eerder zagen dan toen we er al vlak bij waren. Vanaf Rouen tot Parijs is de bodem heel mooi en vruchtbaar, in het bijzonder omstreeks Parijs, waar niets anders is dan koren en wijngaard zonder dat er een duim aarde verloren gaat. Men telt op de afstand tussen deze twee steden 28 mijlen, wat ongeveer 2 en twintig van de onze is. We gingen logeren in de buitenwijk St. Germain aan de Rue de Serne, bij Monglas naar de stad Brisac.


[ 471 ] [ n ]

  We onderbreken hier het verhaal van Lodewijk aangezien hij niets zegt over het verblijf in Parijs, ermee genoegen nemend te vermelden dat de vier jonge reizigers er ongeveer twee weken bleven.

  Hoewel Christiaan de bedoeling had — zegt hij op 6 augustus 36) — "de bezoeken uit te stellen" tot na de "reis naar Angers", stellen we vast dat hij in de enkele weken van zijn eerste verblijf in Parijs, tussen 15 juli en die datum, er verscheidene van heeft afgelegd. Dit blijkt uit zijn brieven van 23 juli aan broer Constantijn 37) en van 6 augustus aan zijn vader 36). Het waren eerst de officiële bezoeken die hooggeboren jongeheren van den Haag behoorden af te leggen zodra ze in Parijs aankwamen: dat aan de Nederlandse ambassadeur Boreel 38) en dat aan de heer Brasset die zaakgelastigde van Frankrijk in Holland was geweest. Boreel "behield zijn zwaarte ten volle". In een brief die we niet bezitten legde vader Constantijn deze uitdrukking uit in de betekenis dat zijn zoons koel ontvangen zouden zijn, wat Christiaan zegt niet geschreven te hebben. Integendeel betoonde hij zich "zeer minzaam en liet ons een keer met hem eten toen we bij hem waren om de preek te beluisteren". Weliswaar, "gaat hij als eerste zijn kamer uit als hij ons begeleidt, wat meneer Chanut nooit wilde". Pierre de Chanut was sinds 1653 de opvolger van Brasset in den Haag 39). Wat de laatste aangaat, de broers Huygens kenden hem blijkbaar eveneens goed, en zijn familie, aangezien Christiaan van mademoiselle zijn dochter zegt dat hij haar vond: "zeer bekend met alles wat er in Holland gebeurt tot in detail, verder een beetje minder mooi dan in het verleden, en niettemin van heel goed humeur zoals altijd".

  Het is deze Willem Boreel die belang gesteld heeft in de historische kwestie van de bouw van de eerste microscopen en telescopen, zoals Christiaan misschien wist. Hebben ze er aan tafel over gesproken? Het is niet onmogelijk, hoewel geenszins zeker. De brief door Boreel geschreven aan het bestuur van Middelburg, zijn geboortestad, over dit onderwerp 40) dateert van januari van ditzelfde jaar 1655: hij vraagt erin om inlichtingen over de bouwer Lipperhey 41) wat aanleiding gaf, zoals hij vroeg, tot een onderzoek van de kwestie door de autoriteiten van de stad. Christiaan is altijd van mening geweest dat Jacob Metius niet de eerste uitvinder is geweest zoals Descartes had gezegd 42). Als het gesprek over dit onderwerp is gegaan heeft Boreel ongetwijfeld kunnen aankondigen

[ 472 ] [ n ]

aan Christiaan (maar deze kan het ook heel goed van elders vernomen hebben) de aanstaande verschijning — in dat zelfde jaar — bij A. Vlacq in den Haag van het boek van de Parijzenaar P. Borel, gewoon geneesheer van Lodewijk XIV, die hij persoonlijk kende en die waarschijnlijk degene was die hem had aangezet tot het schrijven van zijn brief van januari, het boek getiteld "De vero Telescopii inventore, cum brevi omnium conspiciliorum historia. Etc. 43).

  Het zou weinig passend geweest zijn niet aanwezig te zijn bij de "preek" in de protestanse kapel van het Hôtel des Ambassadeurs. In die tijd behoorde het tot de goede manieren de kerk te bezoeken; en vooral in een land dat in meerderheid katholiek was moesten Nederlandse protestanten zich wel bezield tonen door vaderlandse gevoelens door zich te vertonen. Overigens was het zo dat de broers Huygens zowel in den Haag als in Leiden 44) regelmatig de protestantse kerkdienst bijwoonden.

  Er waren bovendien de bezoeken aan de organist van de koning de la Barre — we hebben er hiervoor 45) iets over gezegd — evenals aan de "beroemde wiskundigen" Gassendi en Boulliau, beiden geestelijke. De eerste had nog maar enkele maanden te leven: hij overleed op 24 oktober. We weten niet of zijn gezondheidstoestand hem nog toestond met Huygens een heel interessant gesprek te hebben. Dit is de eerste keer dat hij wordt genoemd in de Briefwisseling. Daar Huygens een groot verlangen had hem te ontmoeten 46) en hij enkele maanden later zal zeggen het nieuws van zijn dood te hebben ontvangen tot zijn "groot leedwezen 47)", schijnt hij met hem minstens een vervolggesprek te hebben gehad. Min of meer blijkt dit ook uit het feit dat Huygens zijn bezoek aan Gassendi vermeldt in het "Systema Saturnium 48)" door te zeggen hem zijn ontdekking van een satelliet meegedeeld te hebben en van hem de raad gekregen te hebben deze te publiceren. De Briefwisseling laat niet zien, wat toch waarschijnlijk lijkt, dat Huygens zijn Werken al had doorgebladerd. We hebben in de voorgaande delen verscheidene malen opgemerkt {...} dat Huygens door het aannemen van lege ruimte en werkellijke atomen zich distantieert van Descartes en dat hij in deze belangrijke materie veeleer gassendist genoemd moet worden. Het gesprek van 1655 kan op hem een niet te verwaarlozen invloed gehad hebben. Vader Constantijn schijnt geen speciale belangstelling voor Gassendi te hebben gehad. Weliswaar zegt Rivet in 1642 in een brief aan hem 49), naar aanleiding van de "Meditations" van Descartes, dat Gassendi het niet altijd eens is met deze laatste

[ 473 ] [ n ]

en dat in 1643 een andere correspondent kort in dezelfde zin spreekt 50), maar we kennen niet het antwoord van Constantijn over dit onderwerp. Rivet en Bornius kunnen Gassendi hebben genoemd toen Christiaan in Breda was.

  Wat betreft Boulliau, Huygens had zijn "Astronomia philolaica" in 1653 51) gekocht; we vinden niet dat hij na deze aankoop (wel te verstaan voor 1655) een mening heeft uitgedrukt over dit boek of de schrijver ervan. In de Briefwisseling van vader Constantijn wordt de naam slechts een enkele keer genoemd, in 1638 in een brief van Descartes 52): Constantijn had aan hem Boulliau's boek van het voorgaande jaar "De lucis natura" gezonden. Christiaan had bij het bezoek aan hem de gelegenheid voor de eerste keer de Koninklijke Bibliotheek te zien, waar Boulliau een appartement had en "daar verzamelen zich elke dag de beroemde mensen". Hij zegt niet of hij al bij deze eerste ontmoeting zijn hoogst recente ontdekking van een satelliet van Saturnus aan Boulliau heeft meegedeeld; hoewel hij er met Gassendi over heeft gesproken, is het mogelijk dat hij met deze onthulling heeft gewacht tot na de reis langs de Loire, die een bezoek aan Angers met zich bracht waar de jongelieden ongetwijfeld werden verwacht.

  Laten we nu opnieuw het woord geven aan Lodewijk.



    Juli.

  Na ongeveer 15 dagen in Parijs vertoefd te hebben, gingen we een reisje maken om enige van die mooie huizen te zien waarvan men zegt dat er bijna 400 zijn in de omgeving van de stad. We vertrokken dus, mijn neven Doublet en Eijckberg, mijn broer en ik met twee knechten, in een karos met 4 paarden.

  29.  De 29e juli gingen we door St. Denis waar we de Schatkamer dachten te zien en die grote hoeveelheid relieken daarin, maar omdat men ze slechts op een bepaald uur na de middag toonde, hadden we niet genoeg vroomheid om er tot die tijd op te wachten; de weg vanaf Parijs tot St. Denis waar 3 mijlen zijn is helemaal geplaveid, maar wel nogal slecht; op elke halve mijl ongeveer ziet men kruisen opgericht die vrij oud lijken te zijn, waar naar men zegt St. Denis 53) rustte toen hij zijn hoofd vanaf Monmartre naar deze marktvlek *) droeg. We namen hier dus genoegen met een boekje dat men ons verkocht, waarin alle relieken en kostbare dingen worden

[ 474 ] [ n ]

gespecificeerd en gingen verder door een dorp genaamd Sarcelle en vandaar naar Escoon 54) een ander dorp op 6 mijl van Parijs, waar we in afwachting van het toebereiden van de maaltijd het Maison Royale 55) gingen bekijken, dat tegenwoordig van de hertogin van Angoulesme is. Het is gelegen op een kleine berg, zodat het uitzicht er aan de ene kant zeer aangenaam en mooi uitgestrekt is, want aan de andere kant wordt het beperkt door een zeer aardig bosje van hoog opgaande kastanjebomen. Het huis is vierkant, met paviljoenen op elke hoek, zeer goed gebouwd en verfraaid, in het bijzonder op de binnenplaats, voor de rest weinig gemeubileerd. In een galerij was iets dat nogal opmerkelijk was, te weten een tafel van 4 voet lang en 2 breed van een wijnstok, geheel uit één stuk.

  Van hier vertrekkend gingen we op 2½ mijl daarvandaan langs Lusarche, een vrij aardige marktvlek en we kwamen 's avonds aan in Chantilly; ongeveer op een mijl van het kasteel gingen we een bos in dat ons over zeer aangename wegen tot aan het genoemde kasteel bracht. Toen we voor een houten poort langs gingen die we links lieten liggen zei men ons dat daar een vrij mooie kolfbaan is. Chantilly is gelegen in het midden van een vijver die het riviertje Aunet op deze plaats maakt; op een halve mijl vandaar maakt het er nog een die heet estang de Gouvieu. Anne de Montmorency die gedood werd bij de slag van Senlis is de grondlegger ervan 56); het behoort tegenwoordig aan de Konng die het genot ervan heeft door verbeurdverklaring van de prins van Condé 57). Het gebouw is zeer mooi maar onregelmatig door de rotsen waarop het is gefundeerd, en die gevolgd moesten worden. Er waren evenwel zeer mooie appartementen in en enkele waar men nog werkte voor de Koning en de Koningin die zich er soms komen vermaken met de jacht, en deze is er verbazend goed daar men die geheel alleen voor Zijne Majesteit houdt; we zagen 5 of 6 mooie windhonden die waren opgehangen aan een boom, omdat enige edellieden uit de buurt ze hadden willen inzetten om dit verbod te overtreden. Geheel rondom het huis is er water, zeer uitgestrekt en uiterst mooi en helder, want behalve dat de vijver het van nature is, zijn er nog verscheidene fonteinen die er water geven waarvan er enige in de vijver zelf zijn, zodat er voortdurend water uitkomt door buizen van een buitengewone dikte, dat daarvandaan wordt afgeleid door andere goten die de tuinen omgeven en langs bepaalde overdekte lanen lopen, het aangenaamste dat men kan zien. De tuinen waren vrij mooi maar niet te

[ 475a ]

kasteel van Verneuil
Chateau de Verneuil (gravure van Israël Silvestre).


kasteel van Chantilly
Chateau de Chantilly (gravure van Israël Silvestre).

[ 475 ] [ n ]

goed onderhouden, in een galerij aan het eind was een groot aantal hertenkoppen tegen de muur vastgemaakt; schilderijen in fresco tegen de muur waren bijna geheel verbleekt, men zei dat ze mooi waren geweest. Aan de andere kant van het huis was een park, dat ook heel mooi was en dicht, met lanen die men erin had gesnoeid, door één van deze ging men naar een huis waar men een groot aantal fazanten hield, een adelaar en een pelikaan die naar men zei meer dan 60 jaar oud was toen hij hier gebracht werd, hij was zwart, de kop rood zoals die van Indische hanen, waarvan hij bijna ook de grootte had. Op een binnenplaats waar men naar het park gaat is een groot standbeeld te paard van brons in een ijzeren traliewerk van Henry de Monmorency Opperstalmeester van Frankrijk en zoon van Anne de Monm. van wie men ons de wapenen toonde waarin hij gedood was bij de slag van Senlis 58); ze waren aan de achterkant onder de schouder doorboord met een musketschot en de helm van het ene eind tot het andere met een pistoolschot. In hetzelfde magazijn waar we deze wapenen zagen was een menigte andere voor het grootste gedeelte zeer oud en rijk; onder andere degengevesten zeer merkwaardig gedamasceerd en op een geheel andere manier dan men het thans doet.

  Er waren er twee van Opperstalmeesters die allebei in het huis geweest waren, en één van Henri 4 met grote H's op de knop van het gevest. De hertog van St. Simon is er tegenwoordig gouverneur, maar komt er nauwelijks want hij heeft een ander huis op zo'n 2 mijl vandaar dichtbij Creil.

  De 30e.  We vertrokken vroeg en kwamen ongeveer om 8 uur in Verneuil aan, een ander mooi kasteel behorend aan de heer bisschop van Mets 59), abt van St. Germain in Parijs; hij is zoon van Henri 4, ongeveer 50 jaar oud 60). Hij was toen hier, maar was gaan wandelen met de bisschop van Senlis die hem was komen bezoeken. We stapten uit de karos bij de ingang van het park dat bij het huis behoort, en zagen eerst bij het binnengaan 4 of 5 lanen gesnoeid in dit dichte bosje, van een zeer aardige breedte, en die in het midden diende als kolfbaan, hoewel slechts afgescheiden met een kleine muur van leibomen. Al die lanen waren zeer overdekt zodat men er geheel uit de zon was. Toen we steeds verder gingen langs deze kolfbaan naar het huis zagen we verscheidene dergelijke lanen opzij die de andere doorsneden, waarvan er enkele onafzienbaar waren. Aan het eind van de kolfbaan, bij de poort van het kasteel, ontdek je bij het uitgaan van het bos aan de rechterkant één van de aardigste valleien die er te zien zijn, terwijl het huis gelegen is op een vrij hoge berg. Met de bouw is begonnen door een graaf van Dampmartin 61) en het is voltooid door Henri 4. De architectuur

[ 476 ] [ n ]

ervan is vrij mooi en lijkt volkomen op de tekening die Israel Silvestre 62) ervan in het licht heeft gegeven. De meubels ervan waren nogal middelmatig voor een eigenaar van de stand van degene aan wie het toebehoort. Als tuin was er niets anders dan een kleine bloementuin en geen ander water dan dat van enige goten van weinig belang beneden. Ongeveer op de afstand van een musketschot van het huis, aan de voet van de berg, was er een ander kasteel van een oude bouwtrant dat diende als woning voor de Ontvanger van meneer de bisschop.

  Van hier vertrekkend passeerden we op een halve mijl gaans links de rivier de Oise die zich onder Parijs bij Conflans in de Seine werpt. Men gaat er hier in een bak over. Op de oever zagen we een heel grote hoeveelheid brandhout om naar Parijs vervoerd te worden in die grote boten waarvan men door de hele stad zo'n groot aantal langs de rivier ziet. We gingen nog door een dorp genaamd Rieux en kwamen tegen de middag aan in Liancourt, waar we na licht gegeten te hebben (zoals men doet op vastendagen op de plaatsen waar geen vis is) die tuin gingen zien die zo vermaard is, dat er naar men zegt niets dergelijks is in heel Frankrijk. Vanaf de hoofdweg die voor de eerste poort loopt ga je een grote voorhof op waar de diensten van de stallen van het huis zijn, waar je vandaar omhoog gaat langs een trap met weinig treden. Het gebouw is helemaal mooi en regelmatig althans voorzover we van buiten konden beoordelen, want omdat meneer de hertog 63) er zelf was met zijn familie die een groot deel van de appartementen innamen, gingen we er niet naar binnen; en we stelden ons tevreden met het zicht op de tuin, die werkelijk één van de mooiste werken is die vlijt en natuur samen ooit hebben voortgebracht. Ik zal me hier niet vermaken met het geven van een precieze beschrijving want behalve dat daarvoor teveel tijd nodig zou zijn, heeft men er kort geleden een vrij bezienswaardige plattegrond van gemaakt en Israel Silvestre zelf belooft ons binnenkort een behoorlijk aantal afbeeldingen ervan te geven. Hij was er aanwezig om te werken aan de genoemde platen en aan een kabinet dat hij beschildert met een andere schilder voor madame de Liancourt. Eén van de mooie dingen die ik heb opgemerkt in deze tuin is een zeer mooie vijver met het helderste water van de wereld, men heeft er in het midden een prieel met 8 of 10 fonteinen. Een andere vijver, waar 25 waterstralen zijn met een zeer mooie hoogte die er voortdurend springen en in een groene weide, die in het midden is, een waterval die voortdurend een grote hoeveelheid water werpt. Er zijn bovendien aan het einde van een gracht tegen een donkere laan waar men van twee kanten naar boven gaat 17 waterstralen elk ter dikte van een pols. Maar het mooiste van alles is mijns inziens de bloementuin die naast het kasteel is, helemaal omgeven met mooie rijen bomen en een zeer mooie fontein in het midden waarin zeemonsters

[ 477 ] [ n ]

een geweldige hoeveelheid water werpen naar de randen van de genoemde fontein. Als men vandaar naar het huis kijkt is er een waterval helemaal langs de bloementuin van . . . waterstralen waarvan elk valt in zijn kom of grote schelp die daarvoor geschikt is. Behalve deze fonteinen zijn er ontelbaar veel andere, allemaal heel mooi en overvloedig, en er is bijna geen laan in heel die grote tuin die niet uitziet op een andere fontein en zelfs meestal van een andere vorm. Naast de tuin is er nog een grasveld dat opmerkelijk is om zijn grootte en omdat het omgeven is door twee mooie grachten, en tussen deze twee een laan van 4 of 5 rijen bomen.

Noord
kaart Creil - Meaux
Zuid  
[ Uit: Hondius, Le Pais de Valois, 1620 ]
[Wikipedia]

  Van Liancour kwamen we na de middag aan in Creil, waar een kasteel is dat toebehoort aan prins Thomas van de kant van zijn vrouw de prinses van Carignan die het heeft door pachtgeving van de kroon. Het kasteel is heel oud, verder goed gebouwd em met zeer dikke muren 64). Er waren bijna geen meubels in omdat de prinses er niet vaak komt en de prins nog minder. Men toonde ons er een klein kabinet dat helemaal van ijzer was, bedekt met pleisterwerk, dat vroeger gebruikt was om koning Karel 5e op te sluiten toen hij van zijn zinnen beroofd was 65); hij had uitzicht op een terras met ijzeren balustrade en vandaar op een aardige bloementuin en verder op een eiland dat in het midden van de rivier de Oise lag, en aan de ene kant van de rivier waren bergen en aan de andere kant een zeer mooi uitgestrekt maaiveld. Aan de linkerkant van het kasteel was een park met bomen van hoog hout en met lanen daarin gesnoeid. 's Avonds kwamen we aan in Senlis, een zeer aardig stadje toebehorend aan de bisschop van de genoemde plaats. Er zijn drie of 4 vrij mooie kerken, in de kathedraal zijn er kanunniken, en een vrij hoge klokketoren. De gracht van de stad is vrij breed en zeer diep. Na hier gegeten en geslapen te hebben

  31.  in een logement waar de koning van Engeland en de hertog van Yorke 3 of 4 dagen hadden gelogeerd, vertrokken we de volgende dag en we kwamen vroeg aan in Dampmartin een middelmatige marktvlek op een vrij hoge berg waarvan het uitzicht verbazend is bij het beklimmen, op een veld van meer dan 20 of 30 mijl uitgestrektheid. Het is eigenlijk het bezit van de prins van Condé, maar de Koning heeft het genot ervan door verbeurdverklaring. Na hier het middagmaal te hebben gebruikt vervolgden we onze weg en na Nantouillet links en verscheidene andere kastelen aan beide kanten achter ons gelaten te hebben, kwamen we om ongeveer 4 uur aan in Fresnes, een heel mooi huis van meneer le Plessis Guenegaud, staatssecretaris 66); hij had het ongeveer 15 of 16 jaar geleden gekocht van de hertog van St. Simon en de mede-erfgenamen uit de nalatenschap van

[ 478 ] [ n ]

madame de Fresnes. Een andere staatssecretaris meneer Forget 67) had het gebouwd, maar deze had het geheel voltooid en gebracht in de staat waarin het was. De kamers beneden waren zeer netjes en heel goed gemeubileerd met grote mooie bedden van fluweel en goudweefsel met dikke galonnen van goud en van zilver, wandtapijten waren er in alle kamers en heel mooi maar omdat hij er niet aanwezig was waren er slechts weinige uitgespannen. Men bracht ons ook in zijn bibliotheek die klein was, maar netjes en met alle boeken goed ingebonden. Boven de poort is een zeer mooie kapel met een koepelvorm, waar men aan twee kanten naar toegaat via een zeer breed terras. Deze is van zeer mooie architectuur en van binnen verfraaid met twee zeer mooie marmeren altaren en vergulde standbeelden en al het resterende beschilderd door een zeer goede meester. Aan de linkerkant van de voorhof gaat men door een ijzeren hek een park in waar je eerst een laan ingaat die 60 voet breed is en die aan de andere kant uitziet op een heel mooi veld; naast deze grote zijn er verscheidende andere lanen geheel uitgesnoeid in het dichte bos en aan elke kant tussen de bomen begrensd (zoals ook de grote waarvan ik sprak en bijna alle die ik heb gezien van dezelfde aard) door een leibomenhaag die tot 20 of 30 voet oprijst, wat een zeer aangenaam wandkleed maakt aan beide kanten. Er waren verscheidene van deze lanen in stervorm en hier en daar priëlen van cypressen en sparren waaraan hij nog elke dag liet werken. Achter het huis zijn twee grote bloementuinen de ene volgend op de andere en een ronde vijver in de laatste, waar binnenkort een fontein gemaakt moest worden. De gracht van het huis was minstens 60 voet breed en de rand geheel van gehouwen steen.
Na het vertrek van hier kwamen we 's avonds aan in Meaux, een zeer mooie stad op de beide oevers van de rivier de Marne die in de Seine loopt bij Conflans boven Parijs, men gaat hier over een houten brug waar veel molens zijn voor graan en ander gebruik. We werden gelogeerd pal tegen de kerk van St. Estienne die zeer groot is en van buiten verfraaid; er zijn ook kanunniken. De gouverneur van de stad was toen meneer de l'Hospital 68) en onder hem zijn neef meneer de Vitry. Onze gastvrouw was vrij aardig en behandelde ons beleefd.


    Augustus.

  De 1e kwamen we aan op twee mijl vandaar in Monceaux, na de Marne overgestoken te zijn op een kwart mijl van Meaux. Monceaux is een van de mooiste kastelen die men kan zien; het is gelegen op een berg en heeft een verbazend uitzicht op het veld eromheen.

[ 479 ] [ n ]

Henri 4 heeft het laten bouwen in de tijd dat hij verliefd was op de mooie Gabrielle 69) van wie men overal naamtekens tegenkomt verstrengeld met het zijne. Het is daarna het erfdeel geweest van de koninginmoeder en is te koop gezet met aanplakbiljetten na haar dood voor betaling van haar schulden, maar daar niemand het is komen kopen is het bij de Koning gebleven door wie het zeer slecht onderhouden is en het zal zeker een ruïne worden als men er geen orde schept. Het domein ervan is geheel overgedragen aan de hertog van Elboeuf 70) die een huis hier dichtbij heeft dat Montmareuil heet; alle glazen ervan zijn gebroken, de meeste door hagel die vorig jaar viel. De voorhof voor de diensten die voor het huis is, is buitengewoon groot en de bouw is half voltooid. Geheel rondom het kasteel is er een zeer breed terras en op elke hoek een zeer aardig paviljoen, die hebben gediend als logement voor de 4 staatssecretarissen.

kasteel van Monceaux
Montceaux
    Op de grote voorpoort is een kapel van zeer mooie architectuur in koepelvorm en heel de rest van het huis is verbazend goed gebouwd, met zeer mooie appartementen en galerijen erin. Er is zelfs een toneelzaal die men het laatst heeft gebruikt bij de bruiloft van de koningin van Engeland. Er is ook een kaatsspel op de eerste binnenplaats, waarvandaan het uitzicht op het veld zeer aangenaam is, en vooral wanneer men een torentje opgaat dat op het huis staat. Geheel tegen het huis is een park en zeer aangename iepenlanen 71), maar slecht onderhouden zoals al het andere, van de bloementuinen die achter het huis zijn zou men de vorm niet kunnen herkennen.

  Van Monceaux kwamen we tegen de middag aan in Coulombier dat op 4 mijl daar vandaan ligt, en we zagen onderweg Onoy, een vrij mooi huis gelegen tegen een aardig bosje zoals de meeste kastelen van dit land hier. Coulombier 72) is gelegen in een klein dal dichtbij een marktvlek van dezelfde naam, het behoort toe aan meneer de Longueville 73) en hij heeft het verkregen van de kant van zijn moeder die het gebouwd heeft. De architectuur ervan is zeer mooi en de buitenkant in hoge mate verfraaid met allerlei soorten ornamenten, en onder andere met drie rijen standbeelden de ene boven de andere helemaal rondom het hof. Het appartement van meneer de Longueville, zoals dat van de hertog van Nemour die er vaak is 74),

[ 480 ] [ n ]

is beneden en die van madame 75) en madle de Longueville zijn boven, en het geheel is zeer rijk gemeubileerd vooral het gedeelte van madame, waar in een zeer vergulde en beschilderde tussenkamer een bed stond met weefsel van zilver met dikke franje van goud en zilver en de rest van de tussenkamer evenzo bekleed; de kamer had scharlaken fluweel versierd met gouden en zilveren treswerk van de breedte van een hand. Het huis is zeer groot; aan de rechterkant bij de ingang is het binnen nog niet geheel voltooid, maar men werkt er alle dagen aan. Een onderdeel dat nog zeer opmerkelijk is in het huis is de grote trap (die in het midden van het gebouw is tegenover de deur waar men binnenkomt) want behalve zijn grootte en buitengewone breedte wordt hij ondersteund door standbeelden in plaats van zuilen, twee aan twee van gehouwen steen wat magnifiek is om te zien. De gracht van het kasteel is ook zeer wijd en geheel van gehouwen steen, er was eveneens een brug aan de achterkant geweest om de tuinen in te gaan, maar door de burgeroorlogen had men het raadzaam gevonden hem neer te halen; men ging er nu dus over via een andere van hout naar een zeer mooie en goed onderhouden bloementuin en aan het eind van de genoemde bloementuin naar een park met zeer mooie lanen in stervorm en met leibomenhagen ernaast tussen de bomen.

  Na hier gegeten te hebben gingen we om te slapen naar Rozoy maar voordat we er aankwamen verdwaalden we meer dan 2 mijl zodat het al heel laat was voordat we er kwamen. Het is een dorpje grotendeels bewoond door herders wat aan de schrijver van de Buitensporige herder 76) aanleiding heeft gegeven deze omgeving te kiezen voor het toneelstuk over een deel van de avonturen van zijn pastoor. Rozoy behoort toe aan de kanunniken van N. Dame te Parijs.

kaart: Parijs, Meaux, Fontainebleau   2.  De volgende dag aten we in Melun op 6 mijl daar­vandaan, nadat we verscheidene vrij aardige kastelen in het voorbijgaan hadden gezien. De stad Melun is vrij groot en met veel handel, gelegen aan de rivier de Seine in dezelfde vorm als Parijs te weten aan elke kant van de rivier en op een eiland ertussen; men zegt zelfs dat ze ouder is dan Parijs, en dat ze vroeger Isis heette, en dat Parijs zijn naam kreeg omdat het leek op Isis: Par-Isis. Aan het eind van het eiland dat deel uitmaakt van de stad is een oud kasteel van weinig belang. Omtrent 6 uur in de avond kwamen aan in Fontainebleau, op 4 mijl van Melun, nadat we meer dan 3 mijl door een zeer mooi bos waren gegaan dat zich uitstrekt tot aan het dorp. Langs de weg is een marmeren tafel waar de Koning gewend is een lichte maaltijd te gebruiken wanneer hij op jacht gaat.

  Het kasteel van Fontainebleau is het grootste van alle koninklijke huizen en onbetwist het mooiste. Het bestaat uit 8 of 9 hoven in het rond gebouwd, en naar men zegt zijn er bijna 900 gerieflijke kamers. Het bouwwerk van dit alles tezamen is zeer onregelmatig, alsof het achtereenvolgens gebouwd was door verscheidene koningen

[ 481a ]

kasteel van Fontainebleau
Chateau de Fontainebleau (gravure van Israël Silvestre).

[ 481 ] [ n ]

sinds Frans de eerste die het begonnen is, om zijn dochter Glaude te behagen die de fontein ontdekte waarvan het de naam draagt. We gingen binnen via de binnenplaats van de conciergerie, van waar men ons bracht in een galerij die men noemt Hertengalerij om de menigte hertenkoppen die er tegen de muur hangen met onder elk een opschrift met de tijd dat het was gevangen door die en die koning. Hij is 3 toises van 5 voet breed en 28 lang. Er zijn hier nog de afbeeldingen van alle koninklijke huizen in Frankrijk, met de ligging van elk zeer precies uitgedrukt, geschilderd op de muur. Van daar gingen we naar die van de Koningin 77) die boven deze is en van dezelfde grootte; deze is zeer goed beschilderd en van boven gewelfd. Aan het eind is een portaal dat is beschilderd door Du Bois 78) een zeer goede meester, en daardoor gaat men naar het kabinet van de koningin 79), beschilderd door dezelfde met de historie van Tancredi en Clorinda die in de Gerusalemme van Tasso [^] staat. Van daar gaat men een ander kabinet van de koningin binnen waar zij ontvangt, dat ook zeer mooi is, de zoldering beschilderd en gelambrizeerd en de muren bedekt met zeer mooie wandtapijten. Hierdoor gaat men naar de kamer van de koningin die behangen is met verguld leer en de zoldering geheel bedekt met verguldsel op heel voortreffelijk paneelwerk. De kamer waar zij zich kleedt is hiermee verbonden, het is een kabinet geheel vol met de mooiste originele Italianen die er te zien zijn, onder andere is er een geboorte van Onze Heer door Raphael die men schat op 50 duizend écus. Van dezelfde is er de Reine Jeanne van Napels [^], een maagd met een St. Jean en onze heer [^], voor de schoorsteenmantel een St. Michel tegenover de vensters en verscheidene andere. Van Leonardo Davinci 80) is er de begroeting van onze Vrouwe met Elisabet die in kopergravure is en een Romeinse dame Jocunda.

  Van Titiaan is er de Magdalena [^] en een ander gezicht van een zwarte vrouw, waarvan we de kopieën hebben en nog verscheidene andere van de beste meesters van Italië. Van hier bracht men ons naar de kamer van de Koning die ook zeer goed is ingericht aan alle kanten en behangen met verguld leer, met zeer voortreffelijke schilderijen er op en het portret van koning Lodewijk 3. 81) tussen dat van Henri 4 en de hertog van Orleans voor de schoorsteenmantel. Toen we hier uitgingen bracht men ons in het kabinet van de koning 82) dat een ovale vorm heeft en is beschilderd met historie van Theagenes en Cariclea [^] door du Bois. Daar voorbij is een zaal waar de koningin eet en nog een andere voor haar lijfwacht. In dezelfde afdeling is nog de ontvangstkamer van de koning, waar de maarschalk van Biron werd gearresteerd 83); een andere waar de koning eet

[ 482 ] [ n ]

die in fresco beschilderd is, een gemeubileerde zijkamer met verguld leer en eveneens een zaal voor de lijfwacht. Al deze bovengenoemde appartementen hebben uitzicht op de koninginnetuin 84), een zeer aardige bloementuin, verfraaid met zeer mooie standbeelden waarvan er enkele antiek leken van bovenaf, want we gingen er niet in. Aan dezelfde tuin tegenover deze appartementen en aan de rechterkant van de galerijen waarover ik sprak, is de orangerie die 38 toises lang is en die vroeger de volière is geweest. Daarna gingen we de balzaal 85) in die 20 toises lang is en 5 breed, verder zeer goed beschilderd in fresco en verguld . . . . . . deze is gebouwd door Henri 2 en ziet uit op het Fonteinenhof en de Sphinxentrap, en aan de andere kant op de grote bloementuin. Er is hier nog een kapel 86) beschilderd in fresco, waar op het altaar een kopie was van het schilderij van 50 duizend écus. Dan is er de toneelzaal die groot is en overal beschilderd. Koning Lodewijk 13 is er in marmeren bas-relief op de schoorsteenmantel. Verder is er de galerij van Frans I, die men de kleine galerij noemt ook al is hij 30 toises lang en 3 breed, beschilderd in fresco maar een beetje verweerd; hij ziet aan de ene kant uit op het fonteinenhof en aan de andere op de bloementuin van de koningin.

  Dan is er de grote kapel die men ook noemt de kerk van de Drieëenheid, die verbazend mooi en rijk is, men zegt dat de fundamenten ervan gelegd zijn door Lodewijk de heilige, maar de laatste koning heeft haar in de tegenwoordige staat gebracht; het plaveisel is in zeer mooi mozaïekwerk, de muren en het gewelf beschilderd door een uitstekende meester die Freminet 87) heet en heel de rest gelambrizeerd en verguld zo rijk als men het kon maken; het uitzicht is op het hof van het witte paard. Dicht hierbij is een appartement dat nog niet is voltooid, bestemd voor de koningin-moeder als de koning gehuwd is. Het ziet uit op de grote vijver, die één van de mooiste is die men zou kunnen wensen. Aan het eind hiervan is een grote galerij 88), gebouwd door Fr. 1 en voltooid door Henr. 4, deze is 76 toises lang en 3 breed en in fresco beschilderd door Denis Coleau 89) naar de tekening van een andere grote meester, uitkijkend op het hof van het witte paard en aan de andere kant op een andere tuin. Bovendien is er nog een groot hof voor de diensten, dat 40 en 45 toises in het vierkant is.

  Er zijn ook twee kaatsspelen waar we niet heengingen. Na het koninklijk verblijf gezien te hebben daalden we af naar de Fonteinenhof en daar zagen we in een vijver

[ 483 ] [ n ]

(aan twee kanten van een fontein op een klein vierkant terras met balustraden rondom) een geweldige menigte buitengewoon grote karpers waarnaar we brood gooiden met veel plezier. Deze vijver loopt via zeer brede vaarten aan weerszijden uit in de grote vijver waarvan ik al gesproken heb, die een zeer aangenaam iets is, 150 toises lang en 114 breed en geheel rondom omzoomd met lanen van zeer hoge en donkere bomen, en daartussen is aan de rechterkant een zeer brede vaart van de lengte van de vijver. Aan het eind van de vijver is de kleine stal en het jagershuis, zeer mooie en grote gebouwen. Aan de linkerkant van de vijver gaat men door een poort de grote bloementuin in, die 190 toises lang en 154 breed is; hij is in vieren verdeeld en door het midden loopt een grote vaart in het midden waarvan (en dientengevolge in het midden van de tuin) een terras met balustraden is waar een mooie fontein is in een vierkante kleine vijver, welke de Tiber voorstelt en de twee kinderen Romulus en Remus ernaast. Aan het eind van deze fontein [tuin] is een andere vaart zoals die aan weerszijden van het terras. Er zijn bovendien nog 4 andere fonteinen in deze bloementuin, één in elk deel. Hij is achter het hof van de diensten en achter nog een andere tuin die we niet gezien hebben. Omdat het al laat was; wat ons belette ook het park in te gaan: degene die er de zorg voor heeft was er toen in en zo ver van de poort dat hij het niet hoorde als iemand riep, en we hadden niet de tijd om op zijn terugkeer te wachten. Men zegt ons ook dat er in de grote vaart, die erdoor loopt en die anders wondermooi is om te zien, toen geen water was, omdat men er in werkte. We zagen ook niet de fontein waarvan hij de naam draagt *), doordat deze wat ver is en van weinig belang.

  3.  De volgende dag vertrokken we om 5 uur in de ochtend, gingen door Ponthierry en Plessis en aten in Esson 90) dat halverwege naar Parijs ligt, waar we aten en de tuin dachten te zien van meneer Insling 91), schatkistbewaarder van de koning, waarvan men zegt dat die zeer aardig is, maar daar hij er zelf niet was en zijn concierge uit was, wilde de tuinman ons niet binnen laten, zeggend dat hem dit zeer uitdrukkelijk verboden was. 's Middags gingen we op een mijl daar vandaan langs Petit-bourg, een zeer aardig huis toebehorend aan de abt van La Riviere 92). Men komt er langs een lange zeer mooie laan van 4 rijen bomen en aan de rechterkant bij het uitgaan van het huis is er één net zoals die waardoor we gingen bij het er naartoe gaan. Het huis schijnt van buiten maar middelmatig te zijn, maar daar het van binnen zeer goed gemeubileerd is

[ 484 ] [ n ]

en aan de achterkant een heel aangenaam uitzicht heeft op de Seine, die langs de tuinen loopt, en daar het aan deze kant hoger is dan aan de voorkant, moet erkend worden dat het een zeer aardige woning is. Het appartement van meneer de hertog van Orleans 93) waarop hij vroeger zeer gesteld was, is het best gemeubileerd van het hele huis: de kamer waar hij moet slapen is geheel behangen met zeer rijk zilverdoek. De tussenkamer daarnaast was geheel verguld en beschilderd, met een zeer mooi bed erin van groen fluweel met dikke franje en goud- en zilverborduursel. We gingen van daar de tuinen in die in 4 of 5 verdiepingen zijn, nu eens als bloementuin met fonteinen in het midden, dan weer zeer mooie vijvers, vervolgens lange rechte lanen met donkere bosjes aan het eind, dan andere bloementuinen en tenslotte het laagste van alle een vlakte in de vorm van een halve maan aan de rivier met zuiltjes rondom en aardige priëlen aan het water. Maar wat al het andere overtreft is een zeer mooie waterval die van de eerste tuin omlaag gaat naar de tweede met grote schelpen en 20 of 30 waterstralen aan elke kant, en die maakt beneden bij de halve maan de hoogste straal die ik tot nog toe in Frankrijk heb gezien. Al dit water komt van de vijvers die boven zijn, zodat, aangezien de bronnen die in de genoemde vijvers zijn niet zoveel water kunnen geven als er met deze waterval uitkomt, terwijl er nog veel andere soorten fonteinen te zien zijn — het zou te lang duren ze te beschrijven — men ze alleen laat spelen wanneer er mensen zijn om ze te zien.
Van Petit-bourg gingen we op een mijl daarvandaan langs Ris, een dorp toebehorend aan de eerste President van Rouen; van daar op 2 kleine mijlen langs Juvisy waar we ons iets te drinken lieten geven wegens de grote warmte die er was die dag, en we vervolgden onze weg naar Parijs dat er 3 mijlen vandaan is, maar kleine. De weg is geheel recht zonder in het minst naar rechts of links af te buigen en zeer vlak. We lieten links het koninklijk huis van Bissestre 94), dat nu bestemd is om een ziekenhuis te worden voor soldaten die in de oorlog verminkt zijn, maar er is binnen niets, en het huis zelf is zeer slecht onderhouden. We zagen nog verscheidene andere mooie huizen op deze weg rondom Parijs en kwamen tenslotte om 9 uur 's avonds in onze buitenwijk St. Germain na langs die van . . . . en van St. Jacques gegaan te zijn steeds langs grachten en muren van de stad.




  Terug in Parijs schreef Christiaan een brief aan zijn vader over deze vierdaagse excursie. Zie p. 341-342 van ons deel I.


[ 485 ] [ n ]

  Na 3 of 4 dagen gingen we weg met hetzelfde rijtuig
  de 8e, een zondag 's ochtends om 5 uur, met hetzelfde plan als tevoren om enige mooie huizen in de omgeving van Parijs te zien. We gingen de rivier de Seine over met een bark, dichtbij de noordelijke brug van Sully die van hout is en die ongeveer een maand geleden instortte door een kar die van boven naar beneden viel in de rivier en enkele mensen verdronken. Aan de andere kant van het eiland (want het was maar één arm van de rivier die we toen overstaken) was de brug nog heel. Aan de linkerkant zagen we het koninklijk kasteel van Madrid dat zeer mooi lijkt, maar omdat het niet onderhouden wordt en er geen tuinen zijn namen we er genoegen mee het van buiten te zien.
We gingen nog de rivier over op een mijl van daar met een andere bark, vlakbij het dorp Bellon en nog een keer te Maisons, waar we het kasteel van de President van de huizen gingen zien, dat inderdaad de belangstelling verdient, het is mooiste gebouw en het rijkst afgewerkte in heel Frankrijk 95). Het is overigens niet zo groot en overtreft het huis van mijn vader in den Haag niet veel in grootte.
kasteel van Maisons
Maisons
Men gaat er in via een zeer brede voorhof die eindigt in een ovaal aan het einde dat het verst van het huis is, waar aan beide zijden een poort is van gehouwen steen van zeer mooie architectuur en verfraaid met buitengewoon goed bewerkte Cupido's, want in het midden is deze open om niet het zicht te belemmeren op een mooie laan, breed en onafzienbaar die het bos van St. Germain in loopt, met nog verscheidene andere aan beide kanten. Dit midden van de poort is afgesloten met een balustrade en verder door een kleine tuin met standbeelden erin die laag ligt om te verhinderen dat men bij deze balustrade kan komen die maar op borsthoogte is; aan elke kant is er een ingang voor de karos. De voorhof die is bedoeld voor de diensten van het huis is nog niet helemaal afgebouwd, door het in ongenade vallen van de eigenaar die zich ongeveer twee jaar geleden heeft teruggetrokken in de abdij van Cochon [Conches] van zijn zoon, omdat hij niet heeft willen instemmen met de terugkeer van enkele verbannen raadgevers. Om het huis in te gaan passeert men een brug van gehouwen steen die gebouwd is met een enkele boog, ook al gaat hij over een zeer brede gracht die geheel van dezelfde steen is met evenzo nog balustrades aan beide kanten rondom het huis. In deze gracht, die zonder water is, zijn logementen en stallen die zijn uitgegraven onder het kleine hof voor het huis en de terrassen die er rondom gaan. Over deze brug dus komt men in het hof en vandaar in het huis zelf door een voorportaal dat het meest afgewerkt is en van de aardigste architectuur die men kan zien, rechts is er een trap die verbazend mooi is en verfraaid met verscheidene zingende engelen, zeer goed bewerkt. Langs deze trap gaat men een zaal in waarvan de zoldering

[ 486 ] [ n ]

is beschilderd en verguld en de muren zijn zeer goed behangen. Aan het ene einde zijn er ongeveer 30 vierkante spiegels van de grootte van een Hollandse el die aaneengevoegd zijn, en ze zijn er gezet om de zaal nog eens weer te geven en deze nog een keer zo groot te laten schijnen, wat ze verbazend goed doen. Aan het andere einde is een andere kamer waarlangs men een soort tussenkamer ingaat die zeer aardig is gemeubileerd en ingericht. Van daar gaat men enkele kamers in die elk hun kabinet hebben, het geheel zeer netjes en rijk gemeubileerd en beschilderd. Aan de andere kant zijn er evenzo twee kamers en kabinetten, want de grote zaal met de spiegels is boven het voorportaal en boven een andere kleine zaal beneden die overeenkomt met de ruimte die de trap inneemt. Van de appartementen beneden zagen we slechts de helft omdat er mensen logeerden in de andere, die we zagen was van mad.le de dochter van meneer de President en goed op orde. Bij het verlaten van het huis gingen we in de bloementuinen die er rondom zijn, en zeer goed onderhouden. Aan de linkerkant is het dorp en aan de rechterkant voorbij de bloementuinen een zeer mooie trap waarlangs men afdaalt naar een orangerie met talloze mooie bomen, en van daar naar een grote tuin met grote lanen van cypressen en andere wilde bomen, er zijn zelfs leibomenhagen van cypressen die zeer mooi zijn. Men zegt dat dit huis meer dan 2 miljoen gekost heeft om te maken, en dat het nog wel een miljoen zal kosten, voordat geheel klaar is.
Van Maisons gingen we naar St. Germain, dat op 1½ mijl van daar ligt, en we gingen door het mooie bos van St. Germain en meer dan ¾ mijl langs de muur van het park dat zelf een deel is van het bos. Bij het wachten op het klaarmaken van de maaltijd in het dorp, gingen we het kasteel bekijken. Men gaat het eerste, dat is het oude kasteel 96) in dat gebouwd is door Frans I van baksteen, maar zeer onregelmatig. Hier logeert de huidige koning want de vorige was in het nieuwe kasteel dat lager ligt en gebouwd is door Hendrik 4 97). In dit oude gebouw is een vrij mooie kapel waar een orgel is, verder zijn de appartementen van de koning en van de koningin en de toneelzaal er vrij middelmatig en slecht onderhouden, ook al komt de koning er vrij dikwijls. Verder is het zeer groot, en men zegt zelfs dat er meer dan 500 gerieflijke kamers zijn en toch is er maar één binnenplaats.

  Aan de linkerkant van het huis zijn er bloementuinen die heel aardig zijn en daar voorbij andere tuinen. Er achter is er ten eerste een groot hof en daar voorbij het nieuwe kasteel dat vrij uitgestrekt is in de breedte maar ook heel laag ligt. De architectuur ervan is niet geheel volgens de moderne mode. Het hoofdgebouw bestaat voornamelijk uit de appartementen van de koning en van de koningin, dit laatste is beschilderd maar niet zo goed, dat van de koning is veel beter en de zoldering geheel verguld en gelambrizeerd. Men toonde ons hier de kamer waar hij gestorven is 98). Bij elk appartement is er een lange gewelfde galerij, geheel

[ 487 ] [ n ]

beschilderd; in de ene zijn verscheidene steden nogal slecht voorgesteld, onder andere Maastricht en Nijmegen en Weerdenborgh in Westfalen, waaronder ze gezet hebben "Werdenbroch, ville de Wespallon". Achter dit huis is een groot terras van waar men afdaalt langs grote trappen naar de tuinen die tot aan de rivier komen maar zeer slecht onderhouden zijn, alle trappen afgeslagen en al die vermaarde grotten, die vroeger zoveel gekost hebben, in wanorde. Het oude kasteel is geheel bedekt met grote gehouwen stenen in plaats van leien, wanneer men er op geklommen is ziet men een zeer mooi veld en Parijs zeer duidelijk.

  We vertrokken om 3 uur van St. Germain en kwamen een uur later in Ruel een zeer aardig huis 99) en tuinen, toebehorend aan mevrouw d'Aiguillon die het gekregen heeft bij testament van haar broer 100) kardinaal Richelieu. De abt van Richelieu broer van de huidige hertog 101) woont er gewoonlijk met zijn zuster; hij is nog maar 17 jaar. Bij het ingaan van de poort is men verplicht de degens af te geven wegens de wanordelijke toestand die soms ontstaat door personen die boos worden als men ze heeft nat gemaakt met de fonteinen en grotten die er zijn. Wat hier het mooist is zijn de mooie lanen die door alle tuinen lopen, die aan beide kanten mooie hagen maken. Bovendien zijn er mooie bloementuinen en een ronde vijver in het midden, een perspectief in de vorm van een triomfboog dat verbazend is en het oog van de meest scherpziende waarnemers bedriegt; men zegt zelfs dat vogels er meermalen door bedrogen worden als ze zich willen neerzetten op kastanjebomen die maar geschilderd en geheel plat zijn, of erdoor willen gaan in het midden denkend dat het een open poort is, zo goed hebben ze de hemel weten weer te geven met levendige en sterke kleuren; we zagen het slechts door een ijzeren hek dat er zo'n 50 of 60 passen vandaan is, wat de goede afstand is om het te bekijken. Achter dit zelfde hek is de orangerie die minstens tweehonderd bomen heeft waaronder zeer mooie. Op zo'n 100 passen van hier is een prieel met een fontein in de vorm van een adelaar, die kan draaien om de mensen nat te maken aan de kant die men wil; een jongen bij wie men het deed sloeg de buis stuk waardoor de waterstraal gaat. Als men het prieel uitgaat is er in dezelfde laan aan de linkerkant een kleine wildernis waar men een crucifix heeft gezet om de Calvarieberg weer te geven, het is tegen een berg die langs deze laan gaat. Steeds voortgaand komt men bij de

[ 488 ] [ n ]

waterval die heel mooi is en 50 of 60 waterstralen heeft van 6 of 7 voet hoogte, maar ze zijn evenmin bestendig als die van Petit-bourg.

  Van daar afdalend langs een lange laan komt men bij de grot, onder een vierkant tuinbed met een balustrade er omheen, dat een zeer mooie vijver heeft aan één kant beschaduwd door zeer hoge bomen rondom en aan de andere kant een vaart waar zeventig waterstralen zijn die daar in vallen in de vorm van een waterval. De grot is van binnen zeer aardig ingericht en een fontein in het midden stelt allerlei dingen voor met de verschillende buizen die ze erop zetten, zoals de zon, een ster, een dameswaaier, regen, hagel enz. In een andere zeer mooie vijver is een kunstrots die dient voor ooievaars en gansjes om hun kleinen uit te broeden. Nog een andere kleine vijver is er waar verscheidene waterstralen zijn, die echter alleen spuiten wanneer de waterval speelt. De rest van de tuin bestaat grotendeels bestaat uit zeer aardige hoog opgaande bosjes, tuinen waar talloze cypressen zijn en hier en daar fonteinen. Aan het eind van een lange laan heeft men nog een open grot gemaakt die niet helemaal voltooid is. Op een andere plek is een aardig prieel in een ronde vijver, met mooie hoge bomen rondom die bovenaan bij elkaar komen. Men zegt dat er in al deze watervallen, grotten en fonteinen voor meer dan vijftig duizend pond aan lood is onder de aarde.

  We bekeken het huis niet omdat meneer de abt er was met de dames; het is niet erg groot en niet al te mooi van buiten, maar zeer goed gemeubileerd van binnen naar men zegt.

  Dezelfde avond gingen we nog naar St. Cloud om Gondi te zien, de tuin die hiervoor van de aartsbisschop van Parijs was, kardinaal van Rets 102), maar nu is verkocht voor 24 duizend écus aan meneer de beheerder van financiën die er nog alle dagen laat werken door meer dan 200 personen. Terwijl hij er toevallig zelf was met de dames gaf hij ons toestemming binnen te komen; het huis is middelmatig maar van buiten zeer verfraaid met schilderijen in fresco, die evenwel veel geleden hebben onder aantasting door de lucht en door de tijd. De tuin is nauwelijks groter dan ons Hofwijck maar verbazend mooi en aangenaam. De bomen zijn er hoog, de lanen donker, de bloementuinen goed op orde, de fonteinen natuurlijk, de grot zeer goed bewerkt, de waterval heerlijk, ook al is deze niet zo overvloedig aan water als die van Rüel, kortom men vindt er bijna alle bekoorlijkheden die in alle andere tuinen zijn, in een kleine ruimte hier bijeengebracht. Als men de tuin ingaat is er een wondermooi uitzicht in de richting van Parijs, over de bloementuinen; er is ook een kleine galerij voor ditzelfde aan de linkerkant van de eerste poort. Hier in St. Cloud zijn er nog verscheidene andere mooie tuinen te zien maar we hadden geen tijd. De markvlek St. Cloud is groot, gelegen

[ 489 ] [ n ]

op de helling van een berg langs de rivier de Seine, die men er overgaat via een mooie stenen brug. We gingen vervolgens door het bos van Boulogne, lieten het kasteel van Madrid links liggen, en kwamen om 9 uur 's avonds door de poort St. Honorè weer in de stad.




Reis langs de Loire enz.

kaart Loire
[ Uit:  W. J. Blaeu, Nova Galliae descriptio, 1607 (UvA).]

    Augustus.

  De 13e.  Na nog 4 of 5 dagen verblijf in Parijs vertrokken we 9½ uur in de morgen met de bode naar Orleans om onze reis langs de Loire te beginnen; te weten 4 meesters (twee ervan waren mijn neven Doublet en Eijckbergh en de twee andere mijn broer en ik) te paard, en twee lakeien te voet. Op 2 kleine mijlen van Parijs gingen we door Bourg la Reine waar niets opmerkelijks is behalve 2 steengroeven buiten de poort; daarna lieten we het mooie huis van Berny links liggen bij het voorbijgaan van de poort, het is kort geleden verkocht aan meneer Le Tellier, staatssecretaris 103) door meneer de eerste president Bellièvre 104). Ongeveer een uur verder lieten we aan dezelfde kant Chilly liggen, een ander heel mooi huis toebehorend aan . . . . We gingen daarna door een marktvlek Longumeau geheten en niet veel verder voorlangs Montlehery, wat een zeer hoge toren is op de top van een berg. Op een musketschot daarvandaan aten we in een marktvlek genoemd Linas, op 7 mijl van Parijs. We vertrokken er om 3 uur en nadat we voorbij Chastres en Estrechy gegaan waren kwamen we tegen de avond aan in Estampes, wat een vrij grote stad is als men alle buitenwijken meetelt die op enkele plaatsen drievoudig zijn, maar bijna alle verwoest gedurende de laatste burgeroorlogen, toen deze stad belegerd werd door de koning gedurende 10 of 12 dagen en slag geleverd waar meneer de Turenne meer dan 1200 van de vijanden doodde 105).

  We aten met andere personen die deze dag met de bode van Orleans gekomen waren, onder wie de procureur van de koning van de genoemde stad, een echte domoor.

  De 14e stegen we te paard om 5 uur in de ochtend en we deden 10 uur tot aan het diner dat men ons gaf in Thoury, nadat we langs Moriarville 106) en Angerville waren gegaan, twee marktvlekken gelegen in een onafzienbare vlakte geheel bedekt met koren, die zich van Estampes tot aan Orleans uitstrekt behalve dat er op een mijl van Orleans

[ 490 ]

wijngaarden beginnen te verschijnen, en bijna overal in Beauce. We vertrokken om 4 [?] uur, dronken toen we door Artenay gingen en kwamen om 5 uur 's avonds aan in Orleans, steeds langs een geplaveide weg die van Parijs naar deze stad loopt waar men 32 of 33 mijlen telt, maar om de waarheid te zeggen zijn het kleine en men doet er gemakkelijk 2 in een uur tijd. Men zegt zelfs dat er lakeien zijn die deze hele weg te voet doen tussen zonsopgang en zonsondergang.

  Aan de . . . hand bij het binnengaan van de stad is er een kolfbaan op het bolwerk van een vrij grote uitgestrektheid en vrij goed bedekt. We logeerden in de Drie Keizers*) ter vermijding van gesprekken met talloze Duitsers en Hollanders die altijd in het Witte Kruis zijn. De brug over de Loire is er mooi en verdeeld in 17 bogen van gehouwen steen, hij gaat over een eiland dat beplant is met zeer dikke en hoge bomen, wat deze plek mooi maakt, en toch dient hij alleen voor touwslagers om er te werken. Ongeveer op het midden van de brug is de voorstelling van de zo bekende historie van de maagd van Orleans. De kathedrale kerk van Ste. Croix is een ruïne en men gebruikt alleen het koor. Het gebouw is overigens zeer mooi en stevig geweest. Net tegen de grote poort aan de andere kant van de straat is een groot kerkhof waar zeer veel grafsteden zijn. We zagen er vrouwen die op de knieën op de grafsteen baden voor de ziel van een pas begraven dochter; een arme man die ze hadden ingehuurd om ze te helpen bidden vroeg ons om een aalmoes terwijl hij nog steeds voortging met zijn gebeden. De stad is in het algemeen vrij mooi en ongeveer van de grootte van den Haag. Vooral het bolwerk is er zeer mooi, in het bijzonder aan de kant van de rivier.

  De 15e.  Nadat we de ochtend gebruikt hadden om de stad te bekijken, gingen we 's middags wandelen naar een bron die op ruim 2 mijl daarvandaan is, ook al zei men ons dat het maar een kleine halve mijl was. Hij is voorbij een dorp genaamd Olivet waarvan hij de naam draagt.
[ *)  Broer Constantijn had daar in 1649 ook gelogeerd, zie Journaal, deel 3, p. 121: 2 augustus.]




  Brugmans geeft in de genoemde Gazette des Beaux-Arts over dit journaal de volgende overdenking:

Hier eindigt het document waarvan we de hoofdzaak hebben weergegeven, en eigenlijk is heel weinig weggelaten. Men moet vaststellen dat de jonge vreemdelingen een meer dan gewone belangstelling hadden voor de monumenten van Frankrijk [evenals, voegen wij erbij, voor de belangrijke personages ervan]. De burgers van de verschillende landen van Europa, van Holland in het bijzonder, kwamen niet alleen naar Parijs om zich vertrouwd te maken met de taal en met de gewoonten van de beschaafde kringen, maar als ze eenmaal weer thuis waren, deden ze moeite zich opnieuw een omgeving te vormen gelijkend op die van de Franse woningen. Vandaar de belangstelling die tot uiting komt in het journaal van Huygens voor wat betrekking heeft op de architectuur van huizen en tuinen. [We voegen eraan toe dat men deze belangstelling zelfs kon hebben zonder de reis naar Frankrijk te hebben gemaakt: vader Huygens — van wie het huis in den Haag evenals Hofwijck in Voorburg zijn vermeld, zij het terloops, door Lodewijk in dit journaal — had in die tijd nog geen voet in Frankrijk gezet]. Bekend is de overheersende invloed die Le Notre zou hebben in de noordelijke Nederlanden

[ 491 ] [ n ]

tot een latere periode in de XVIIIe eeuw. In deze kunstvorm, evenals in die van de schilderkunst, zochten de Hollanders, merendeels blind voor de meesterwerken van de kunstenaars in eigen land, in de XVIIe eeuw bij voorkeur de "edele" manier, de Franse stijl, sommigen meegesleept door hun gallomanie, anderen door hun verlangen naar een meer klassieke kunst.




  Hier stopt dus het journaal van Lodewijk 107). Is hij opgehouden met schrijven of is de rest verloren gegaan evenals de brieven van Christiaan vanuit Tours gericht aan zijn oudste broer 108), en vanuit Nantes aan zijn vader 109)? De bewaard gebleven brieven van de maand september geven over de reis nog enkele aanwijzingen die men daar kan zien. Op 18 september, naar het schijnt, kwamen de reizigers terug in Parijs 110).

  Het was op de eerste september dat Christiaan en Lodewijk in Angers tot doctor in de rechten werden benoemd. De rechtenfaculteit, katholiek, had een speciale bevoegdheid om protestantse studenten te ontvangen. Het was ongetwijfeld al in 1655 en eerder zo als in 1684, toen de intendant van de generaliteit van Tours, Charles Colbert markies van Croissy 111), broer van de grote Colbert, aan Lodewijk XIV schreef: "Een van de grote misstanden aan de universiteit van Angers is dat de hoogleraren in het recht Quinquennium-brieven of certificaten van vijf jaar studie verkopen aan mensen die geen enkele studie bij hen hebben gedaan en die ze alleen kennen door het geld dat ze ervoor ontvangen". Broer Constantijn had zich tevreden gesteld met de titel kandidaat die hem 51 gulden kostte 112). Christiaan en Lodewijk hebben blijkbaar meer moeten betalen. Constantijn was ondervraagd door professor de Voisin over voogdij en over de rechtsregels. Er was dus blijkbaar ook in 1655 voor de beide broers een "geleerd gesprek". We hebben gezegd 113) dat Christiaan zich nooit aan enig examen heeft behoeven te onderwerpen, noch in zijn kindertijd noch bij de toegang of bij het verlaten van een universiteit. Het "examen" van Angers — dat trouwens

[ 492 ] [ n ]

niet plaats vond bij het verlaten van een universiteit — was maar een formaliteit: toen Christiaan Breda verliet, waar de illustere school geen graden verleende, schreef zijn vader 114) dat hij de rechtenstudie had voltooid. Van veel meer belang dan diploma's was — in deze familie — kennis.

  Teruggekeerd in Parijs kon Christiaan er nog blijven tot eind november om te studeren in het grote boek van de wereld en in het bijzonder om te spreken met mensen wier kennis hem interesseerde van muziek of van filosofie, d.w.z. natuurfilosofie, die zowel sterrenkunde als natuurkunde en wiskunde omvat. Hij zocht niet het gezelschap van rechtsgeleerden 115), vast besloten, lijkt het, zich niet meer bezig te houden met deze kant van de menselijke kennis.




[ 493 ] [ n ]

§ 2.   Het  GENOTS-CRITERIUM.

  Men zal in de verzameling uitspraken van p. 171 die van Seneca hebben opgemerkt: "Latrunculis ludimus, in supervacuis subtilitas teritur" [We spelen met pionnen, scherpzinnigheid wordt verspild met overbodige zaken] waaraan Christiaan de gedachte had toegevoegd: Dit kan gezegd worden van hen die moeilijke problemen najagen zonder ze uit te kiezen * ).

  Dat is dus volgens hem een schamele zaak, althans van minder waarde: van moeilijke problemen de oplossing nastreven zonder er genoegen aan te beleven. Gelukkig degenen die zich kunnen wijden aan wat hun interesseert!

  Al is het voor een man als Huygens een genoegen de oplossing te zoeken van een bepaald soort problemen, en al wint voor hem dit genoegen het van alle andere, heeft hij toch niet het ongeluk gehad vanaf zijn jeugd elke ontspanning te minachten. De brief die hij in oktober 1655 vanuit Parijs richtte aan Diderik van Leeuwen [<] is uniek in zijn soort door de opgeruimde toon van de jonge geleerde die gedurende enkele dagen of weken met zijn reisgezellen de zoete dwaasheid beoefent. Men zal opmerken dat hij min of meer de spot drijft met zijn correspondent, o.a. door hem te noemen "de erg edele Ridder van de Leeuw": van Leeuwen had uit overdreven beleefdheid jegens de illustere familie de vier jongelieden aangeduid met het woord "ridders".

  Naar aanleiding van dit woord "ridders" merken we nog op dat de jongelui tijdens hun excursie per karos met vier paarden (p. 473) en tijdens die te paard (p. 489) ongetwijfeld degens droegen: zie de 2e alinea van p. 487 en vergelijk de laatste regels van p. 350 van T. IV.

  Later zal Huygens uitdrukkelijk de vreugde loven, die hij beschouwt als een goddelijke zaak 1 ). Hij heeft het over vreugde die geen kwaad doet, getuige de zin: "Bij gebrek aan voldoening schenkende bezigheden geeft de geest zich over aan voorbijgaande genoegens, die er dikwijls alleen kunnen zijn ten koste van anderen". Wat we niet gezegd hebben bij de publikatie van deze bespiegeling is, dat ze bij hoge uitzondering is geschreven met potlood; het schrift is zo vervaagd dat we het nog maar net hebben kunnen lezen 2 ). Het was dus geenszins bestemd voor het nageslacht. Als Huygens kon herleven, zou hij ongetwijfeld verbaasd zijn deze regels gedrukt te zien, de enige in heel zijn werk, als we het goed zien, waarin enige bitterheid doorklinkt. Hij hield er niet van de moralist uit te hangen 3 ).




[ 495 ] [ n ]

§ 3.   SERIEUZE  CONVERSATIE  in  PARIJS.

  Theoretische logica of metafysica interesseerden hem evenmin. Zich toeleggen op de studie van sterrenkunde en in het algemeen die van de zichtbare wereld, dat is wat Christiaan de indruk geeft dat hij zich bezig houdt met de "Universele Filosofie" 1). Men kan er zekere kennis mee verkrijgen: "Erkend moet worden ... dat de mens de ordening van deze wereld geleerd heeft ... en tenslotte of de hemel dan wel de aarde beweegt": het is niet de hemel die draait, het is de aarde 2). Van het verblijf in Frankrijk moet geprofiteerd worden om over dit onderwerp, en heel wat andere, te praten met deskundige personen.

  Het is niet nodig zich tevreden te stellen met "de buitenwereld" — zie deze uitdrukking in het stuk op p. 448 van vader Constantijn —; "ik zal me inspannen", zegt Christiaan "om de wereld te zien op de manier zoals u die begrijpt, en ik denk dat het te doen zal zijn ..." 3 ). Onder de kunstenaars die hij bezocht na de terugkeer in Parijs noemen we hier slechts André [Jacques] Champion de Chamboniere, eerst clavecinist van de kamer van Lodewijk XIV die hem bracht naar de "assemblée des honnestes curieux", een muziekgezelschap. De hoofdstad was een muziekcentrum van de eerste rang. Vader Constantijn verordonneerde ook bezoeken aan heel wat "mensen van aanzien" van wie we de namen niet vernemen 4 ).

  Toen Christiaan de hoofdstad verliet had Chapelain het niet over zijn vertrek uit Parijs, maar over zijn "vertrek van dit Hof 5)".

  Om terug te komen op de sterrenkundigen en andere wiskundigen, we zien Christiaan eerst de conversatie hervatten met Boulliau die hem een grote kijker toonde, gezonden uit Florence door Ferdinando II de Medicis 6 ), die echter niet in staat was de satelliet van Saturnus te laten zien 7 ). Vervolgens vergeleek hij met dezelfde sterrenkundige zijn bevindingen over de planeet Jupiter die broer Constantijn nog steeds waarnam in den Haag en waarvan hij "het portret" naar Parijs gestuurd had 8 ). In juli 1656 schreef Christiaan 9 ) noch in Holland noch in Frankrijk een andere kijker dan de zijne gevonden te hebben die in staat was de genoemde satelliet te tonen. Hoewel zijn theorie "van alle soorten kijkers" van groot voordeel was geweest bij de bouw van de kijker, schrijft hij niettemin zijn succes voor een deel toe,

[ 496 ] [ n ]

niet alleen aan de ervaring, maar zelfs aan het toeval ("en ik schrijf het niet zozeer toe aan ervaring als wel aan toeval, dat ik daarvan het meest perfecte maaksel ontdekt heb").

titelpagina   Alleen uit de latere briefwisseling bij de terugkeer van Christiaan in den Haag vernemen we dat hij in Parijs had kennis gemaakt met Roberval, Thévenot en Mylon  10) en dat hij aan verscheiden personen zijn verhandeling van 1654 "De Circuli Magnitudine inventa" ten geschenke had gegeven, waarop hij in 1656 kon laten volgen de enkele bladzijden "De Saturni Luna observatio nova" [^]. Het was J. Chapelain die hem had aangespoord zijn ontdekking van de satelliet te publiceren 11). Was Chapelain één van de "mannen van aanzien" geweest die zijn vader hem had aanbevolen te bezoeken? Weliswaar vinden we geen brief van Chapelain aan Constantijn voor die van 1663 12) waarin de geleerde Parijse letterkundige zegt de opmerkingen van Constantijn te hebben bewonderd over de prosodie van Franse verzen in zijn briefwisseling met Corneille. Maar hij kende hem al lang van naam 13).

  Geen enkel document laat zien dat er in de conversaties van deze laatste drie maanden van 1655 in het bijzonder is gesproken over de kosmologie van Descartes of over de botsingsregels van harde lichamen 14). Descartes wordt slechts genoemd als wiskundige, o.a. door Roberval, hoogleraar aan het Collège de France sinds 1632, die zei dwalingen bij hem te vinden 15). Christiaan leende van Mylon het "Brouillon Project d'une atteinte aux évènements des rencontres d'un cône avec un plan" van Desargues 16). Een aanwijsbare invloed op hem hadden de inlichtingen van Mylon en van Roberval op voor hem nieuwe problemen van kansverdeling en dobbelstenen, waarmee Pascal en Fermat zich juist bezig gingen houden (maar zonder iets gepubliceerd te hebben over hun oplossingsmethoden); we hebben het uitgebreider gezegd in het begin van het eerste Voorbericht van deel XIV.

  Christiaan had bij een bezoek aan de lenzenslijper Mocchi de gelegenheid met hem te praten, hoewel vrij kort, over de geheimen van zijn kunst 17).


  Bij de terugkeer naar Holland namen de jonge reizigers deze maal de weg over land; deze reis was "lastig en moeilijk, en niet zonder gevaar wegens de troepen die op veel plaatsen onze weg kruisten 18)".




[ 497 ]

Verblijf en werk in den Haag

van december 1655 tot oktober 1660.

[ 499 ] [ n ]

  Vader Constantijn had de gedachte geuit dat Christiaan wel veranderd zou zijn als hij uit Parijs zou terugkomen. Weliswaar weten we niet in welke woorden hij het had gezegd, hij die al lang de buitengewone kwaliteiten van zijn zoon ophemelde 1 ). Christiaan geeft deze verandering slechts tot op zekere hoogte toe: "wat het verblijf in Parijs aangaat, ik geloof wel dat hoe langer ik er zal blijven, des te meer ik zal profiteren van de conversatie met mensen van dit land. Maar wat betreft terugkeren als geheel iemand anders dan ik was bij vertrek, ik weet niet of men dat zal vinden. Ik zelf bemerk deze verandering niet; misschien is het daarmee zoals wanneer men groeit in lengte" 2 ). Zeker is dat hij voortaan kon corresponderen — vergelijk p. 496 — met enkele uitnemende persoonlijke kennissen in Parijs: Chapelain, Mylon, Roberval, Conrart, Mocchi, Boulliau (met geen van hen had hij voor deze tijd brieven gewisseld). Chapelain, die weldra een aantal van de pas gedrukte pamfletjes of bladen over de satelliet van Saturnus 3 ) van hem had ontvangen, vertelt hem over verschillende vergaderingen, academische en andere, waarin hij ze verspreidde of voorlas, wat veel indruk maakte vooral door de aankondiging van een werk over het gehele stelsel van de planeet; hij schrijft o.a. hoe zeer de Montmor, die Christiaan niet ontmoet had, zich ervoor interesseert [<].

  Chapelain schijnt nog na het bezoek van Christiaan met Gassendi te hebben gepraat, aangezien hij zegt 4 ): "U hebt een groot bewonderaar verloren in wijlen meneer Gassendi, die al veel met u op had".



  De jaren 1656-1660 lijken ons die te zijn waarin Huygens de grootste activiteit ontplooide. Zijn gezondheid liet ongetwijfeld weinig te wensen over. Weliswaar zegt hij in september 1656 dat hij enige tijd niet in staat is geweest te werken 5 ); dat was, lijkt ons,

[ 500 ] [ n ]

een onderbreking van een maand. Deze activiteit manifesteerde zich voor aller ogen, behalve door het genoemde pamfletje, door de verschijning in 1656 van de brief aan Ainscom over de vermeende kwadratuur van de cirkel 6 ), van de verhandeling De Ratiociniis in ludo aleae, eerst in het Latijn 7 ) in 1657, daarna in het Nederlands [Van Rekeningh in Spelen van Geluck] in 1660, van "Horologium" in 1658, van enkele bijdragen aan de nieuwe uitgave van de Géometrie van Descartes door van Schooten, en vooral door die, in hetzelfde jaar 1659, van "Systema Saturnium"  8 ), in 1660 gevolgd door de "Brevis assertio Systematis Saturnij".


titelpagina Epistola titelpagina De ratiociniis in ludo aleae titelpagina Horologium titelpagina Systema Saturnium


  Maar bovendien bleef hij zich bezighouden met de theorie van botsende lichamen — zie in T. XVI 9) de schets van een voorwoord en enkele interessante aanhangsels van 1656 — met lenzen slijpen en met de bouw van kijkers, met verschillende kwesties in de zuivere wiskunde, naast die van de verdeling van de inzet in het geval van niet beëindigde kansspelen. Hij verzamelde verder waarnemingen over kringen en bijzonnen en hield zich bezig met de theorie van deze verschijnselen, deed metingen aan wat we noemen de versnelling van de zwaartekracht 10), beschouwde met aandacht, in het kader van tijdmeting met uurwerken, de ongelijkheid der dagen, vond de lengte van een mathematische slinger met dezelfde slingertijd als een slinger die twee gewichten draagt, evenals de vorm van de "wangen" (om met de Engelsen te spreken die "cheeks" zeggen) die grote en kleine slingeringen van een gegeven mathematische slinger gelijk kunnen maken, construeerde het uurwerk met kegelslinger [^] met dergelijke corrigerende platen voor slingeringen van verschillende amplitude, en slaagde erin de grootte van de centrifugale kracht te berekenen in vergelijking met de zwaartekracht.

2 bollen, lijnstukjes hand aan slijpstok Sluse-parel 1551, drie zonnen
Botsingen Slijpen Sluse-parel Kringen, bijzonnen
 
hand aan slinger, bak op stoel slinger met 2 gewichten klok met wangen aan gewicht schaal met ronddraaiende knikker
Valproef 2 gewichten Wangen Centrifugale kracht


Met recht schreef hij aan Colvius: "Ik ben meer bezet, waarde Colvius, dan u wellicht denkt 11)". In de "Varia" van dit deel zal men ook een figuur vinden met betrekking tot de toverlantaarn [^], beschouwingen over het mechanisme van het gewricht, fantastische figuren van een sandaal met een veer en van iemand die over water loopt, gedragen door bekkens of waterschoenen [^]. We hebben hierboven 12) gezegd dat de broers Huygens o.a. de nationale sport beoefenden, het schaatsen (weliswaar wordt er slechts een enkele keer over gesproken); moet men geloven aan een mentaal verband tussen de schaatsen

[ 501 ] [ n ]

en de genoemde schoenen en sandalen? Elders spreekt Huygens, in 1658, over vliegen door vleugels te laten bewegen door middel van samengeperste lucht 13).


Domtoren in piramide   In dezelfde "Varia" heeft men een vertaling uit het Engels kunnen zien van een bezoek aan de piramiden van Egypte en verscheidene citaten uit reisverslagen — er waren er in de bibliotheek van vader Constantijn — van andere bezoekers van deze beroemde monumenten.


  Deze onderwerpen werden door Huygens niet na elkaar behandeld. Manuscript A, eerste van de grote handschrift-boeken — hij had al lang begrepen dat het niet nodig is zich uitsluitend van losse bladen te bedienen, maar de vroegere manuscripten hebben kleinere afmetingen — waarvan de eerste bladzijde de datum 7 april 1658 draagt, begint met drie bladzijden over kringen en bijzonnen 14), de vierde handelt over de kubische parabool 15), de vijfde bevat de eerste tekening die we bezitten — een grove schets — van een uurwerk met slinger en vork 16); vervolgens komen enkele bladzijden over de ongelijkheid der dagen 17) enz. Deze ongeordende opeenvolging — hoewel er zeker een mentaal verband is tussen de twee laatstgenoemde onderwerpen — is ook regel bij de volgende manuscripten tot aan het laatste, dat de letter l draagt. Er is weliswaar ook het grote manuscript K, maar dit bevat o.a. kopieën van eerder geschreven stukken, waarnemingen enz., en maakt geen deel uit van de serie 18).

  Een datum vindt men in deze manuscripten slechts nu en dan; het zou dus onmogelijk zijn in het algemeen de gedachten van Huygens van dag tot dag te volgen, zelfs als er niet bovendien een groot aantal losse bladen was. Waar men erin zou kunnen slagen, zou een dergelijke minutieuze behandeling nietszeggend zijn en erger dan onnodig; de lezer zou (om een Nederlandse uitdrukking te gebruiken) door de bomen het bos niet meer zien.

  Hoe de handgeschreven bladzijden in een redelijke orde te groeperen — vaak historisch in de details — daarop hebben we ons in de voorgaande delen toegelegd 19). In dit deel interesseert ons voor alles de historische volgorde of,

[ 502 ] [ n ]

beter gezegd, de ontwikkeling, de evolutie van het gehele denken van Huygens. Ook hier moeten we evenwel genoegen nemen met een ruwe schatting. Met een heel ruwe schatting liever; in de brieven van elk tijdperk is er een gekrioel van namen en (zowel daar als in de handschriften) van behandelde kwesties waarmee men in een biografie slechts — min of meer! — rekening zou kunnen houden als men zich voorstelde deze bovenmatig lang en volstrekt onleesbaar te maken. Men kan niet anders dan in het licht stellen wat het voornaamste lijkt te zijn en de rest in de schaduw laten. Om dit met volmaakt onderscheid te doen zou men overigens heel wat zaken tegelijkertijd in herinnering moeten kunnen houden.

  We zouden natuurlijk niet van een evolutie kunnen spreken als de studie van elk onderwerp toegeschreven moest worden aan toevallige omstandigheden. Als Huygens niet had horen spreken over het probleem van de inzet bij het spel, zou hij zich niet hebben toegelegd op deze kansrekening en dan zou zijn boek [verhandeling] van 1657 niet het licht hebben gezien, kan men zeggen. Dat is waar, maar wanneer men spreekt van evolutie moet veeleer gekeken worden naar wat de man zich voorstelt tot stand te brengen dan naar wat hij werkelijk tot stand brengt. Van belang is dat Huygens de ambitie had met zijn beste krachten bij te dragen tot de oplossing van grote problemen, antieke en moderne — en zelfs vaak ook tot die van kleine problemen. Hij moest dus trachten te weten te komen wat in zijn tijd de aanmerkelijke problemen waren. Als Fermat en de andere Franse wiskundigen zich hadden beziggehouden met het probleem van de inzet zonder het mee te delen aan wie ook maar buiten een intieme kring, zou hij naar het lijkt niet uit zichzelf op dit onderwerp zijn gekomen. Het voornaamste is dat hij in het beschouwde tijdperk, dat van zijn opkomst, bezield was door de constante en voortdurende wil zo helder mogelijk te zien, helderder dan allen als hij erin kon slagen, in kwesties van zuivere wiskunde, sterrenkunde en natuurkunde.

  Waarom interesseerde hij zich voor kringen en bijzonnen evenals voor de regenboog? Was het niet omdat Descartes had geschreven over hemelverschijnselen? En omdat nog voor hem Gassendi zich ervoor had geïnteresseerd? {...} 20). Waarom wilde hij — een minder moeilijk onderwerp, aangezien er niet zoveel gissingen nodig waren — de theorie van de stoot van harde lichamen vaststellen? Het is omdat hij door middel hiervan, door de ideeën van Democritus en Epicurus te volgen, hoopte beter dan Descartes rekening te kunnen geven van verscheidene natuurkundige verschijnselen; ziehier de tekst van de eerste bladzijde van een handschrift van 1656 21):

Als de gehele natuur bestaat uit deeltjes, en uit de beweging daarvan alle diversiteit der dingen voortkomt, en door de zeer snelle stoot ervan het licht zich in een ogenblik voortplant en door de onmetelijke hemelruimte stroomt, zoals veel filosofen waarschijnlijk achten; dan zal deze beschouwing geholpen blijken te worden als ware bewegingswetten bekend worden en met welke verhouding beweging wordt overgebracht van het ene lichaam op het andere.

[ 503 ] [ n ]

Dat is werkelijk een programma. Waarin, zouden we kunnen toevoegen, niet de verwachting overheerst dat deze kennis van natuurwetten praktische gevolgen zal kunnen hebben; boven alles gaat het hier om een beter begrip. In het geval van de zuivere wiskunde is het evenzo. We denken niet dat Huygens of Pascal zich ooit hebben voorgesteld er zorg voor te dragen dat een verwoede speler, genoodzaakt het spel te staken, precies het bedrag ontving dat hem toekwam. Maar het was een genoegen er een helder inzicht in te hebben. Het was ook een genoegen de oplossingen te vergelijken.

  In het algemeen lijkt het ons dat in deze tijd de wetenschap — hoewel ze nuttig kon zijn, hetzij rechtstreeks hetzij bij het vervolg, b.v. in het geval van uurwerken o.a. bestemd voor zeevaarders — voor Huygens vóór alles een spel van de geest was; en ook een familiezaak; vergelijk p. 448-451 hiervoor.

  Ze kon ongetwijfeld — in het geval van de bouw van instrumenten — nuttig zijn in de zin dat uitvinders geld konden verdienen met octrooien. Welke uitvinder is er ooit absoluut onverschillig voor geweest? Huygens verzekert echter, en dit lijkt ons overeen te komen met alles wat we van hem weten, dat dit niet zijn werkelijke doel was: "Weliswaar (zegt hij naar aanleiding van het slingeruurwerk) heb ik lange tijd er niet aan gedacht me op deze manier mijn uitvinding ten nutte te maken, en ik zou het nooit in mijn hoofd gehaald hebben zonder de ingeving van enkele vrienden 22)". Hij kon leven zonder 23) en dientengevolge met kalmte de klachten van professionele uurwerkmakers verdragen {...}. Zoals we daar al hebben gezegd waren de discussies van oktober 1658 met deze uurwerkmakers niet onvruchtbaar in wetenschappelijk opzicht: een jaar later {...} begon Huygens met de studie van de samengestelde slinger (waarop we hieronder zullen terugkomen). Men leert van zijn vrienden, men leert ook van zijn tegenstanders; en dikwijls vallen deze twee hoedanigheden samen.


  Het zijn niet alleen geld en andere materiële bezittingen die het kapitaal vormen van een fatsoenlijk man. Wetenschap is ook een kapitaal. Men kan er roem mee verwerven. Daartoe komt het van pas, verkregen resultaten of methoden waarmee men ze behaald heeft niet dadelijk te openbaren. Huygens bedient zich graag, tot aan het eind van zijn leven, — zoals men al voor hem gedaan had — van anagrammen die de prioriteit van een ontdekking of van een formule moeten verzekeren tot aan het moment dat het gelegen komt die bekend te maken. Vroege publicatie staat hem tegen; de waarheid bezitten is aangenamer dan zijn kennis te etaleren; dit geheime bezit — we denken aan de botsingswetten evenals aan de formule, of liever de wet, van de centrifugale kracht —

[ 504 ] [ n ]

geeft een gevoel van superioriteit. {...}. Hetzelfde is op te merken bij Roberval 24) en Newton.


  Bij het zich toeleggen op vervolmaking van instrumenten die geschikt zijn om ons het heelal beter te doen kennen, heeft Huygens ook het gevoel de Staat te dienen. De roem van uitvinders is tegelijk ook die van het vaderland. Zie {...} de Opdracht van "Horologium" aan de Staten van Holland en West-Friesland waarin de zeer beroemde uitvindingen opgehemeld worden, van de boekdrukkunst 25) en van de telescoop waarbij voortaan zich komt te voegen die van het slingeruurwerk — nog zonder de cycloïdale boogjes, hierboven "wangen" genoemd —: het past de "zeer illustere en zeer machtige leden" van de Staten om de herinnering aan uitvindingen te doen voortduren, bij te dragen aan de nationale roem door uitvinders te begunstigen. We herinneren eraan dat in 1658 in het geval van de telescoop (en van de microscoop) de officiële toekenning van de prioriteit aan de Middelburgers — zie p. 471 hiervoor — nog maar drie jaar geleden had plaats gevonden, dat het inderdaad illustere en machtige personen waren die zich erop hadden toegelegd deze roem voor Zeeland definitief te verkrijgen 26). Als Huygens over plagiatoren schrijft geeft hij terloops een ongunstig oordeel over zijn tijd; "oorspronkelijke eenvoud en ongekunsteldheid" 27a) zijn verdwenen en men zou nauwelijks op hun terugkeer kunnen hopen tenzij men in de gebeurtenissen een zekere periodiciteit aanneemt. Is er hier o.a. een vage herinnering aan aan de wijzentijd van Stevin 28)? Op het moment bewegen we ons, volgens hem, in tegengestelde richting; in de Opdracht van het Systeem van Saturnus aan Leopoldo de Medicis wordt gesproken over "de van dag tot dag toenemende barbarij 27)". Overtuiging of retoriek? Hoe is zijn idee van een "toenemende barbarij" te verenigen met zijn geloof in de onbetwistbare snelle ontwikkeling van de wetenschap, zoals die zich in hemzelf manifesteerde en die hij

[ 505 ] [ n ]

bij zijn tijdgenoten constateerde? Blijkbaar heeft hij het alleen over een morele barbarij, zoals men ook tegenwoordig doet nu de ontwikkeling van wetenschap en technologie zeker niet minder opmerkelijk zijn dan in de zeventiende eeuw. Wat betreft de kwestie van de periodieke terugkeer, van de afwisseling van opkomst en neergang, het zou ongetwijfeld passend zijn — wat Huygens hier veronachtzaamt; {...} 29) — niet te spreken over de mensheid in het algemeen, maar verschillende beschavingen afzonderlijk te beschouwen, zoals we tegenwoordig doen.


  We hebben gezegd 30) dat Huygens — in tegenstelling tot zijn vader — geen duistere uitdrukkingen of een bloemrijke stijl nastreeft. Maar de omstandigheden zijn soms sterker dan de mens. Op p. 273-275 van dit deel (overigens met betrekking tot een veel later stuk) moet er sprake geweest zijn van een duisterheid die gewild was. Wat betreft bloemrijke stijl — wat Shakespeare noemt de "golden words" van de hoveling 31) — die kon Huygens niet geheel vermijden in de opdrachten aan prinsen. Aan deze noodzaak, veel meer dan aan een oprechte overtuiging, schrijven we toe de verheerlijking 32) — in de geest van Pythagoras, en min of meer in de geest van Kepler — van het aantal van twaalf dwaalsterren, en van de "rijke stof voor overwegingen, die betreffende deze hemelse lichamen bij de filosofische vernuften zal opkomen". Men moet zich herinneren dat de astrologie — een "erbarmelijke dwaasheid 33)" in de ogen van Huygens; niet alleen aan het eind van zijn leven zegt hij het — nog aan vele hoven in zwang was, zelfs en vooral de "astrologia divinatrix futurorum" [voorspellende astrologie] 33), niet alleen die waarvan hier sprake is (zonder dat hij het woord astrologie gebruikt) die genoegen neemt met speculeren over getallen om de in het heelal aanwezige harmonie te doen blijken.
Kan men volgens Huygens werkelijk spreken van een harmonie van de wereld? In de jaren 1656-1660, omtrent de leeftijd van dertig jaar, schijnt hij zich niet serieus zulke algemene en zo vage vragen gesteld te hebben. Het was alleen bij gebrek aan beter, denken we, als hij {...} een bepaald verband moet aannemen tussen de grootte van de aarde en die van de zon of van een planeet, dat hij dan in "Systema Saturnium" voor de grootte van de aarde een gemiddelde neemt tussen die van Venus en van Mars, uitgaande van een zekere sierlijkheid van het zonnestelsel.

  Aangezien niet Huygens alleen ons interesseert maar ook zijn omgeving, menen we er goed aan te doen naar aanleiding van de voorspellende astrologie op te merken, dat men ook in Holland,

[ 506 ] [ n ]

in de familie van stadhouder Frederik Hendrik en elders, er enige waarde aan gehecht blijkt te hebben. Dat een horoscoop was opgesteld voor deze prins volgt uit een brief van 27 augustus 1644 van le Leu de Wilhelm aan zijn zwager Constantijn 34): "Bericht mij, toen van de kapitein der timmerlieden de hand verbrijzeld werd door een musketschot terwijl hij naast Zijne Hoogheid stond, en aan de andere kant een Engelse sergeant gedood werd, of het noodzakelijk was dat Z. H. zich daar ophield ... Degenen die zijn horoscoop hebben opgesteld hebben hem gelukkig in zijn heldendaden verklaard en dat onder zijn handen alles veel beter zou slagen dan de schijn liet verwachten. Ik hoop niet dat Z. H. zijn leven waagt op zulke voorspellingen. Het zijn mensen en meestal bedrieglijke". Deze laatste zin schijnt erop te wijzen dat le Leu de Wilhelm niet erg overtuigd was, evenals de Huygensen, van de absolute waardeloosheid van horoscopen. Van Albertina Agnes, één van de dochters van Frederik Hendrik, zegt Christiaan dat hij er grote moeite mee gehad heeft haar te doen geloven dat hij zich nooit ingelaten had met het opstellen van horoscopen en dat hij er zelfs geen enkel geloof aan hechtte 35).

  Gegeven deze mentaliteit van prinsen, kan de pseudo-mystieke wending in een deel van de Opdracht van Systema Saturnium duidelijk gezien worden als een captatio benevolentiae [^], een uitdrukking om welwillendheid te verkrijgen.



  De "verschillende wiskundige werken van 1655 tot 1659" zijn gepubliceerd in ons deel XIV 36) met een Voorbericht 37) dat heel wat historische details geeft. Deze verzameling bevat o.a. de onderzoeken over de cycloïde, die te danken zijn aan de door Pascal uitgeschreven wedstrijd, evenals de theorie van afwikkelkrommen voortkomend uit het onderzoek van de "wangen" van de slinger. Zie voor het krommingsmiddelpunt [^] p. 211 hiervoor.

  De genoemde verschillende werken worden in deel XIV voorafgegaan door de uitgave in het Nederlands, met Franse vertaling, van de verhandeling Van Rekeningh in Spelen van Geluck 38); en gevolgd door de "Bijdragen aan de commentaren van van Schooten op de Géométrie van Descartes", uitgaven van 1649 39) en van 1659; beide met een Voorbericht handelend over zowel de inhoud als over het ontstaan.

  Een korte opmerking: de wiskundige de Montmort (of de Monmort) die in

[ 507 ] [ n ]

1708 een "Essay d'analyse sur les jeux de hasard" publiceerde is niet dezelfde, zoals de Tables van deel XIV bij vergissing aannemen, als het hoofd van de academie H. L. H. de Monmort, hiervoor genoemd 40); het was zelfs geen familie. Hij heette Pierre Rémond.


  We laten deel XIV liggen — we voegen alleen de opmerking toe die niet in dit deel is gemaakt, dat we Huygens vanaf 1657 logaritme-tabellen zien gebruiken 41) — dat elke lezer op zijn manier kan lezen of doorbladeren en we bekijken opnieuw de briefwisseling van Huygens met zijn vrienden.


  Aan Roberval kon Huygens al op 18 april 1656 42) berichten "Enkele dagen geleden heb ik de grondslagen geschreven van de rekening in spelen van geluk, op verzoek van mijnheer van Schooten die het wil laten drukken".

  Er was inderdaad, in 1656 zoals tevoren, veel briefwisseling tussen Huygens en van Schooten. Zij discussiëren uitgebreid over de vraag of Roberval gelijk heeft als hij zegt 43) — zoals hij al in Parijs had gedaan — dat in het begin van de Géométrie van Descartes, waar hij over het theorema van Pappus handelt, een opmerkenswaardige fout staat, een kritiek die Huygens aanneemt als goed gefundeerd 44) maar waartegen van Schooten zich verzet, wat Huygens aanleiding geeft de kwestie opnieuw te bekijken 45) op zo'n manier dat van Schooten kan schrijven 46): "welke moeilijkheid u naar uw gewoonte zeer helder en geleerd ... uitlegt; zó dat ik denk dat er voor Roberval niets gaat overblijven, behalve zijn lust om het denken van Descartes bespottelijk te maken". De conclusie van de Leidse professor, niet die van Huygens, was dat Descartes opzettelijk onvolledig was geweest. Van Schooten bericht dat hij van deze kwestie melding zal maken "in mijn commentaren die voor de tweede maal aan het licht zullen komen". Hij deed het nogal met tegenzin aangezien hij in deze tweede uitgave van 1659 noch Roberval noch Huygens noemt 47). De derde uitgave, die van 1683 — het zij terloops gezegd — was identiek aan de tweede: van Schooten leefde maar tot 1660. Men ziet hier wel dat Huygens minder was aangegrepen door Descartes dan van Schooten 48).

[ 508 ] [ n ]

  Om terug te komen op de rekening in spelen van geluk: niet alleen met Roberval en Mylon correspondeerde Huygens over deze stof, vanaf 1656 ook met de Carcavi die hij in Parijs tevergeefs had gezocht maar die hierdoor ertoe werd gebracht hem te schrijven, zowel over Fermat als over Pascal; over de eerste kon Huygens antwoorden dat hij van hem verscheidene geschriften kende met betrekking tot andere onderwerpen 49). Hoewel hij voor mei 1656 zijn "grondslagen van de rekening in spelen van geluk" had geschreven, bleef het daar niet bij, dankzij deze briefwisseling.

  In hetzelfde jaar (en al in 1655) was er ook een wisseling van brieven tussen Huygens en de Engelse wiskundige Wallis [<] die eerder al met van Schooten correspondeerde. Er is sprake van de beroemde formule van Wallis voor wat wij noemen het getal π 50). Deze formule was niet door een strenge redenering verkregen maar door een inductie waarvan Huygens herhaalde malen zegt er niet mee tevreden te zijn: "Toch denk ik niet dat hij veel is verder is gekomen en het is niet zo dat het me zeer bevalt, of dat het de smaak heeft van een groot meetkundige omdat hij bij het bewijzen gebruik maakt van inductie 51)". Huygens hoopte nog steeds dat de werkelijke kwadratuur van de cirkel, ondanks de vruchteloosheid van de pogingen van zijn tijdgenoten, eens mogelijk zou blijken. {...}.

  Deze briefwisseling werd voortgezet. Zo signaleerde Huygens in 1659 aan Wallis de methode van Hudde om de maxima en minima te vinden van algebraïsche krommen 52), niet zonder toe te voegen dat hij zelf voor Hudde deze bekorting had gevonden en ervan had kennis gegeven aan Joh. de Witt 53); wat men ook kan lezen in deel XIV 54).

  We hebben gezien dat Huygens — zonder de wrok van de Parijse hoogleraar te delen — met Roberval aannam dat Descartes niet "onfeilbaar" is geweest in de meetkunde 55). Hij voegt eraan toe dat hij evenmin onfeilbaar was geweest in de natuurkunde. Hij zegt dat hij dit heeft laten zien in zijn verhandeling die nu voltooid was over de botsing van harde lichamen (of liever over de centrale botsing van harde bollen). We zien niet dat hij deze aan van Schooten heeft laten zien 56) die tezeer geneigd was Descartes te verdedigen en hemzelf te veroordelen,

[ 509 ] [ n ]

zonder zijn argumenten te hebben gezien; in juli 1656 spreekt van Schooten nog over "datgene waarbij [in geval van publicatie] uw roem en de goede bekendheid van uw naam bij de geleerden gevaar zou kunnen lopen".

  In deze verhandeling gaat Huygens uit van o.a. het volgende axioma 57) dat, volgens een opmerking in de kantlijn waarmee we geen rekening hebben gehouden, in hoofdletters gedrukt had moeten worden:

CERTISSIMUM IN MECHANICIS EST AXIOMA, MOTU CORPORUM QUI A GRAVITATE IPSORUM PROFICISCITUR, CENTRUM COMMUNE GRAVITATIS IPSORUM NON POSSE ATTOLLI.
Heel zeker is in de mechanica het axioma, dat door een beweging van lichamen die van hun zwaarte afkomstig is hun gemeenschappelijk zwaartepunt niet kan stijgen.

  Men ziet dat, zoals we eerder hebben opgemerkt 58), het hier niet gaat om de bolvorm van de aarde of over de oorzaak die lichamen zwaar maakt. De zwaarte van elk lichaam is constant en er wordt gesproken over stijging ten opzichte van een horizontaal vlak. Het axioma is natuurlijk ontleend aan — of ingegeven door — de ondervinding. {...}.

  Het is niet het enige axioma, er zijn nog enkele andere nodig die Huygens kiest op de manier die hem het gemakkelijkst voorkomt.

  De stellingen over de botsing van lichamen, we hebben het gezien 59), zouden misschien later van pas kunnen komen wanneer het zou gaan over het uitleggen van de voortplanting van licht; de uitdrukking "zeer snelle stoot" laat wel zien dat deze voortplanting in de gedachten van Huygens niet onmiddellijk is zoals Aristoteles èn Descartes aannamen. Galileï daarentegen had geoordeeld dat ze niet onmiddellijk is.


  Om de natuur der dingen te kunnen verklaren moet men redeneren, maar vooral waarnemen. Het slijpen van lenzen blijft één van de constante beslommeringen van de twee oudste broers. Op 8 februari 1656 schrijft Christiaan [<] {...} dat ze tien dagen bezig geweest zijn met het geven van de volmaakte vorm aan een ijzeren plaat ontvangen van Kalthof. hyperbolische en elliptische lensvorm In deze zelfde maand — het is te zien in een brief aan Mocchi 60) — zegt Christiaan er serieus aan te denken het slijpen van elliptische of hyperbolische lenzen te ondernemen; men kan in T. XVII 61) zien dat hij er al in 1654 aan dacht; maar dit ideaal van Descartes werd opgegeven.

  Christiaan zegt te hebben geprofiteerd van wat hij bij Mocchi had geleerd over de kunst van het slijpen 60).

[ 510 ] [ n ]

  De satelliet van Saturnus was ontdekt met een kijker van 12 voet. Eind juni 1656 schrijft Christiaan 62) er sinds enige tijd 63) al een van 24 voet gebouwd te hebben, waarmee hij evenwel in juli 64) Saturnus nog niet met voordeel heeft kunnen waarnemen. Het oculair werd gevormd door twee aangrenzende platbolle lenzen 63).

driepoot   Zie de tekening van een driepoot, daterend van 1658, op p. 181 hiervoor 65).

  Een waarneming van 1657 van de schaduw van de ring van Saturnus op de bol is genoemd op p. 40 van deel XV dat ook enkele waarnemingen bevat 66) van de hier beschouwde jaren van Jupiter, Venus, Mars, evenals andere waarnemingen van Saturnus.
Saturnus met kijker van 23 voet Maar er zijn er (over Saturnus) enorm veel meer in het "Systema Saturnium". Het Voorbericht [^] op het Systeem, dat verscheen in juli 1659, vertelt duidelijk het ontstaan ervan en geeft een analyse van de inhoud, terwijl p. 50-51 gaat over de methode, of veeleer de methoden, van Huygens om de middellijn van de planeten te meten; zie ook over deze methoden de Table des Matières van T. XXI onder "Micrometers" [p. 886]. Hij kon er nog niet in vermelden zijn waarneming van 1659 volgens welke Mars om zijn as draait in ongeveer 24 uur: deze waarneming dateert van de laatste maanden van het jaar. Overigens zag hij de vlekken niet duidelijk genoeg om zich zeker te voelen over het resultaat dat later — voordat hij zelf iets had gepubliceerd — werd bevestigd door andere sterrenkundigen. Zie p. 33 van T. XV.

  Opmerkelijk is dat Huygens niet alleen ons planetenstelsel beschouwde. Hij deed ook waarnemingen aan vaste sterren, en kon vaststellen, in tegenstelling tot de mening van Riccioli [^] en veel andere sterrenkundigen, dat deze geen meetbare middellijn hadden 67).

  Laten we nog opmerken dat Huygens het planetenstelsel van Copernicus een "goddelijke vinding" noemt 68); en dat hij terloops spreekt over bewoners van Saturnus (Saturnicolae), enkel en alleen om te zeggen waar voor hen de evennachtspunten zouden zijn [^].


[ 511 ] [ n ]

  Enige jaren eerder had hij twee "houten tafels" geconstrueerd voorstellende de banen der planeten; in december 1657 wordt er voor het eerst melding van gemaakt. We hebben op p. 131 van T. XXI gezegd dat hij naar onze mening — want hij geeft geen beschrijving van zijn "tafels" — een voorbeeld nam aan de "Planeet-wijser" van Rembrantsz. van Nierop, wiens sterrenkundig werk genoemd is op p. 453 hiervoor. Het "systeem van Copernicus" dat hij een "goddelijke vinding" noemt is natuurlijk niet het ingewikkelde stelsel met menigvuldige excentrische cirkels dat noodzakelijk had geleken aan Copernicus om, naar Ptolemaeus, alle verschijnselen te redden 69); maar alleen het vereenvoudigde stelsel dat eruit bestaat — volgens het eerste boek van Copernicus' werk — alle planeten, inclusief de aarde, te laten bewegen om de zon.



  In de eerste regels van het Systeem laat Huygens niet na te bevestigen dat de uitvinding van de telescoop in onze Nederlanden is gedaan [^].

  Zijn broer Constantijn ontbreekt niet, evenmin als vriend Heinsius [^] bij het lofzingen aan de schrijver. Het is bijna overbodig toe te voegen dat als Constantijn de planeet onheilbrengend noemt, hij niet als astroloog spreekt, maar eenvoudig als dichter die zich in zijn verzen aanpast aan de traditie.

  Even later noemt Huygens Chapelain en Gassendi, verderop ook Roberval die een andere hypothese had opgesteld over de oorzaak van de verandering in vorm van de planeet.

  Huygens had zijn werk over Saturnus en zijn ring al in 1656 kunnen laten verschijnen 70); hij zou het gedaan hebben als hij niet per slot van rekening er de voorkeur aan had gegeven te wachten totdat zijn hypothese, die hij zorgvuldig geheim hield, beter door de waarneming bevestigd zou zijn. Ondertussen hield hij zich bezig met de verbetering van uurwerken; tegen het eind van 1656 71) bedacht hij de vork * ), die het mogelijk maakte de gang regelmatig te maken met een vrij opgehangen slinger. Deze slinger verdrong geleidelijk, en zelfs vrij snel, de oude waag of foliot. De uitvinding hing in de lucht {...} net zoals die van de telescoop omtrent 1600. "Each [scientific victory] was won by a series of efforts the humblest of which was deliberate to a degree"; echter "the men who clinched the great discoveries, who made or seemed to make the gigantic steps upward, were most of them outstanding personalities in their own

[ 512 ] [ n ]

right; not simply conspicuous or lucky men 72)". In de eerste uurwerken was de amplitude van de slingeringen groot en niet geheel constant; het was dus passend de slingeringen een gelijke tijd te geven met "wangen" of gekromde plaatjes waarvan de vorm slechts kon worden bepaald door langdurige proeven. Weldra hield Huygens ermee op, nadat hij het mechanisme van de tandwielen zo had veranderd dat alle uitwijkingen klein werden.

  De slingeruurwerken werden genoemd in het Systema Saturnium. Er was ook sprake — in een enkele korte passage — zonder dat Descartes genoemd werd, van de hypothese of het geloof dat Saturnus, evenals de aarde, "in het midden van zijn wervel staat en dat alle dingen die daar als zwaar moeten gelden [tweede toespeling op het mogelijk bestaan van planeetbewoners] vanuit hun aard naar zijn centrum neigen" 73).

  Het lijkt ons, uit deze passage, dat Huygens in 1659 nog niet dacht aan wervels in meer richtingen {...} hoewel we onbeslist laten in welke tijd hij de theorie van Descartes in deze zin meende te moeten verbeteren. In 1659 kon hij aannemen dat de wervel die leidt tot een ring of een maan dezelfde is als die welke de zwaarte veroorzaakt bij het oppervlak van de beschouwde planeet; wat hij enige jaren later duidelijk niet geloofde {...} toen hij op de gedachte was gekomen van wervels in meer richtingen voor de zwaartekracht van de aarde, zonder ze uit te breiden tot de maan, die door een wervel in één richting meegesleept bleef worden, tot op de dag waarop de uitbreiding tot de maan, door Newton, van de aardse zwaartekracht hem ertoe bracht daarvoor ook de wervels in meer richtingen aan te nemen 74). Op deze wijze werd weer dezelfde verklaring langs de weg van de wervels ingevoerd voor de loop van de maan (of van een maan in het algemeen, of een ring) en voor de val van zware lichamen 75).  76)

  Terug naar het jaar 1659. Van dit jaar — dat van de publicatie van het Systema — dateert blijkbaar het afzonderlijke blad — onuitgegeven tot 1932 — dat we hebben gepubliceerd op p. 276-277 van T. XVII. Huygens brengt erin het principe onder woorden dat de zwaarte van een

[ 513 ] [ n ]

lichaam gelijkstaat met een "neiging van het middelpunt af te gaan" van een gelijke hoeveelheid materie; wat toestaat de snelheid van de wervelende materie te berekenen. Het is dit principe {...} dat hem de absolute grootte van de centrifugale kracht doet kennen, eerst voor de genoemde materie die om de aarde cirkelt en die de zwaarte van zichtbare lichamen veroorzaakt, vervolgens ook voor willekeurige cirkelbewegingen. Al op het genoemde blad stelt hij zich blijkbaar een deeltje voor dat om de aarde cirkelt met een snelheid zodanig dat de centrifugale kracht die het ondervindt precies gelijk is aan de kracht die het omlaag wil doen gaan. Dit deeltje is een fictieve satelliet, of maantje, van de aarde, zouden we nu kunnen zeggen.

  In deze tijd kende hij nog niet de passage van Plutarchus over de maan (p. 155 hiervoor, en p. 553-554 van T. XXI).

  Deze bepaling van de absolute waarde van de middelpuntvliedende kracht is één van de grootste verdiensten van Huygens, waarvan naar ons weten niemand ooit de prioriteit heeft betwist.

  Hij begreep dadelijk dat het niet noodzakelijk is te beginnen met het beschouwen van de hypothetische hemelmaterie en stelde een verhandeling over de centrifugale kracht op waarin de wervelende materie, waaraan hij eerst alleen had gedacht, helemaal niet meer wordt genoemd. Galileï (die niet de pretentie heeft de aard van de zwaarte te verklaren) had evenals Descartes de rotatiebeweging beschouwd; we hebben het er in deel XVI over gehad in ons Voorbericht op de genoemde verhandeling "De Vi Centrifuga". Sommige figuren van Huygens lijken veel op die van de Italiaanse geleerde. Huygens berekende in de eerste plaats met hoeveel de middelpuntvliedende kracht die komt van de rotatie van de aardbol de zwaarte aan de evenaar doet verminderen, te weten met 1/265 77). Zie p. 245 van T. XVII voor de door hem aangenomen waarde — eerst volgens een ander, dan volgens zijn eigen experimenten, in deze maand oktober 1659 en kort erna — voor de afstand die in een seconde wordt afgelegd door een lichaam dat vrij valt vanuit rust, met andere woorden voor de versnelling van de zwaartekracht. De uitdrukking "acceleratus motus" [versnelde beweging] is o.a. te vinden op p. 277 van T. XVII. Men zal in genoemd deel XVII [p. 246] een getal zien als resultaat van een experiment van november 1659 met een kegelslinger, evenals een eveneens goede bepaling van december met behulp van de regel
slingerformule T is pi maal de wortel uit l gedeeld door g
die de tijd geeft voor een slingering van een enkelvoudige slinger met lengte l  78). Huygens had deze regel pas gevonden; weliswaar zonder hem uit te drukken in deze korte formule

[ 514 ] [ n ]

die tegenwoordig iedereen kent. Dan had hij de breuk 1/265 kunnen verbeteren in 1/302 79).
uurwerk met kegelslinger   De beschouwing van de centrifugale kracht leidde in feite natuurlijkerwijze tot die van de kegelslinger, en deze tot de bouw van een uurwerk met kegelslinger.

  Toch is het even goed mogelijk dat dit uurwerk eerst is uitgevonden, daar de beschrijving ervan gedateerd is op 5 oktober 1659 80), terwijl de eerste bladzijden 81) (voorlopig opstel) van de verhandeling over de centrifugale kracht de datum 21 oktober dragen. Later zal Huygens zeggen — maar was zijn geheugen goed? — het al in 1658 te hebben uitgevonden 82). Hoe het ook zij, de twee onderwerpen zijn nauw verbonden.

  De middelpuntvliedende kracht — zie wat gezegd is over het losse blad van 1659 [p. 512-3] — is voor Huygens een kracht die net zo reëel is als de zwaartekracht 83). Evenzo is de centrifugale kracht bij de rotatie van een uurwerkslinger of van een werpslinger even reëel als de spanning van de draad of het touw. Het zou wel overbodig zijn het te zeggen, zonder de omstandigheid dat in de klassieke mechanica zoals deze zich in de achttiende eeuw en later heeft ontwikkeld, de middelpuntvliedende kracht beschouwd is (we kunnen zeggen: beschouwd moest worden) als een denkbeeldige kracht in tegenstelling tot de werkelijk bestaande zwaartekracht 84). De opvatting van Huygens lijkt ons echter meer natuurlijk. Laten we b.v. nemen Prop. XVI van de Verhandeling:

Als een enkelvoudige slinger met de grootste zijwaartse slingering heen en weer gaat, dat is, als hij over een heel cirkelkwadrant daalt, zal hij bij het bereiken van het laagste punt van de omtrek met een driemaal zo grote kracht aan zijn draad trekken, als wanneer hij daaraan gewoon zou hangen.

Kan men redelijkwerwijze zeggen dat een derde deel van deze kracht reëel is, terwijl het overige tweederde deel dit niet is?

  In de verhandeling over de botsing van harde lichamen, we hebben het hierboven gezegd 85), nam Huygens als één van zijn hypotheses het relativiteitsprincipe voor eenparige bewegingen, anders gezegd hij veronderstelde dat een willekeurige eenparige beweging die wordt gegeven aan een heel systeem van lichamen op geen enkele manier de verschijnselen ervan wijzigt. In de verhandeling over de centrifugale kracht bedient hij zich ook van een relativiteitsprincipe voor versnelde bewegingen 86): een klein lichaam dat zich losmaakt van de rand van een eenparig draaiend

[ 515 ] [ n ]

wiel — met uitsluiting van de zwaartekracht — bezit een eenparige beweging ten opzichte van de omgeving waarin het wiel draait, en een versnelde beweging ten opzichte van een waarnemer verbonden met het wiel; de neiging om deze versnelde beweging relatief te nemen maakt dat het kleine lichaam op de hand van de genoemde waarnemer die het vasthoudt een reële kracht uitoefent 87).


  De regel die gelijkwaardig is met de formule  T = π √ l/g  waarvan hierboven sprake was 88) is slechts van toepassing op een cycloïdale mathematische slinger — hoewel de formule bij benadering waar is voor een gewone mathematische slinger 89).
  Het was in feite omtrent de eerste december 1659 dat Huygens de ingenieuze ontdekking van deze slinger had gedaan {...}.

  Uurwerken waarvan de slingers maar kleine slingeringen maakten (model van 1658) zouden, op zee gebracht, wel vaak zijn gaan stilstaan; het kon dus belangrijk lijken de slingeringen opnieuw groot te maken, waarvoor de exakte bepaling van de vorm van de in 1657 empirisch gevonden "wangen" — overigens zo interessant op zichzelf — hem noodzakelijk had geleken 90).

  Huygens had eerder ontdekt, zonder twijfel in oktober 91), de voorwaarde voor isochronisme 92) van de konische mathematische slinger 93), hoewel zonder er een constructie uit af te leiden: hij wist voortaan dat het erom gaat het bewegende voorwerp, in geval van variatie in wijdte van de beschreven cirkelomtrekken, op een bepaalde omwentelingsparaboloïde 94) te houden.

  Van die tijd af had hij met ijver, en weldra met succes, gezocht naar de ware vorm van de "wangen" die passen bij de gewone mathematische slinger. Zijn brieven aan Boulliau en van Schooten 95) laten zien dat deze hem van al zijn uitvindingen de mooiste leek.

[ 516 ] [ n ]

Deze kwam hem voor een passende wiskundige behandeling waard te zijn. Het "beter bewijs hierbij eindelijk opgesteld" 96) is van 15 december. Zowel Galileï als Archimedes worden er aangehaald in de kantlijn. Volgens zijn gewoonte toonde hij geen verlangen datgene wat hij gevonden had onmiddellijk bloot te stellen aan de ogen van iedereen. In de aangehaalde brieven aan van Schooten en Boulliau zegt hij niet wat de berekende vorm is van de kromme plaatjes, noch hoe de door het bewegende voorwerp beschreven kromme is. Dat reserveert hij voor een tweede uitgave van "Horologium" die al in 1660 had kunnen verschijnen 97). Hij had op dat moment niet de bedoeling er aan zijn bewijs de strenge vorm in te geven "op de manier van de ouden" die een "lange omschrijving" 98) had nodig gemaakt. {...}

  Inzake de stellingen en bewijzen van de verhandeling over de centrifugale kracht geloven we nog te moeten vermelden dat Huygens in een paragraaf de niet in de verhandeling is opgenomen 99) eerst gebruik had gemaakt van algebraïsche formules 100). In de genoemde paragraaf geeft Huygens alleen lijnen met letters aan; hij gebruikt geen letters ter aanduiding van hoeveelheden materie of gewichten, van snelheden of versnellingen 101). Elders duidt hij, in ditzelfde jaar 1659, soms ook de "zwaarte" van een gegeven lichaam aan met een letter 102), Het woord "zwaarte" heeft overigens niet steeds dezelfde betekenis 102); we hebben het ook opgemerkt in het Voorbericht op de verhandeling over de centrifugale kracht 103). Er is bij vallende of opgehangen lichamen o.a. sprake van de "neiging die komt van de zwaarte" 104); deze neiging is wat de Grieken noemden 'rhopè'.

  De beschouwing van de draad die zich aanpast aan de cycloïdale kromme leidde op natuurlijke wijze tot die van de afwikkelkrommen [evolventen] en evoluten in het algemeen. In deel XIV staan de stukken van 1659 die hierop betrekking hebben op p. 387-405.


  In dit zelfde jaar 1659 schijnt Huygens nog een andere publicatie op het oog gehad te hebben 105). Hij was opnieuw bezig geweest met de kwadratuur van oppervlakken van

[ 517 ] [ n ]

sferoïden en hyperbolische conoïden en was blijkbaar van plan een gehele verhandeling op te stellen die, met de rectificatie van de parabool, zijn ontdekkingen over die kwadraturen moest bevatten en misschien nog andere meetkundige vindingen, b.v. de kwadratuur van parabolische en hyperbolische krommen 106). Gedeelten ervan waren al goed opgesteld. We hebben gesproken over het compromis waarvoor hij koos 107), te weten soms 'indivisibilia' te gebruiken, dus niet overal een streng bewijs te geven, maar alleen "het fundament van een dergelijk bewijs". Deze publicatie is er niet gekomen.


  Onder de door Huygens beschouwde krommen willen we hier nog noemen — hoewel we in het algemeen, zoals gezegd, menen te kunnen verwijzen naar deel XIV — behalve de cycloïde, waarover we al een woord gezegd hebben naar aanleiding van de prijsvraag opgesteld door Pascal in juni 1658 108), de parels van de Sluse en de cissoïde. De genoemde prijsvraag gaf aanleiding tot een korte briefwisseling met Pascal die aan Huygens o.a. kennis gaf van de rectificatie van de cycloïde, en van elke boog van de cycloïde, door Wren; die Huygens op zijn beurt kon verkrijgen. Wat de welbekende Belgische abt de Sluse aangaat, Huygens was met hem in betrekking gebracht door zijn vader in 1657 109); sinds die tijd waren de gewisselde brieven talrijk. Al in de eerste brief is er sprake van het Delische probleem (verdubbeling van de kubus) en weldra 110) stelt Huygens dat van Alhazen voor. In maart 1658 noemt Slusius de cissoïde 111), wat aanleiding geeft tot een uitwisseling van gezichtspunten over de kwadratuur 112) evenals over de kubatuur van omwentelingslichamen die ermee overeenkomen.
Van Schooten, Hudde, Fermat, van Heuraet 113), Wallis en Mylon nemen soms deel aan de discussies. Zie met name de lange brief van 1659 van Wallis aan Huygens die in dat jaar werd gedrukt [in Tractatus duo] {...}. De grote vraag is nog altijd de kwadratuur van de cirkel: andere kwadraturen — en zelfs kubaturen — kunnen beschouwd worden als afgeleiden 114). Huygens had aan veel van zijn correspondenten kennis gegeven van zijn stelling van 1657 over de

[ 518 ] [ n ]

rectificatie van de parabool, dat wil zeggen over de herleiding van dit probleem tot dat van de kwadratuur van de hyperbool 115).



  Had Christiaan in deze tijd ook belangstelling voor glastranen? [<]  Men zou het kunnen geloven volgens de brief van 30 maart 1657 [^] van lady Newcastle over dit onderwerp. In deel II hebben we gezegd te veronderstellen dat deze brief aan hem was geadresseerd en niet aan zijn vader. We wisten niet dat de uitgave van de Briefwisseling door Worp heeft onthuld, dat vader Constantijn dit onderwerp had aangesneden in twee brieven aan de hertogin 116), van dezelfde maand 117): het is aan hem dat het antwoord 118) is gericht. Laten we een deel van zijn brieven 119) citeren:

these wonderfull glasses, which, as I told you, Madam, will fly into powder, if one breakes but the least top of their tailes, whereas without that way they are hardly to be broken by any waight or strength. The King of France is as yet unresolved in the question, notwithstanding he hath beene curious to moove it to an assemblie of the best philosophers of Paris, the microcosme of his kingdome. ...
Experience having carryed me to a new byway, from whence I do not see how to bring myselfe upon the path of truth without your gracions assistance, I doe presume this second time to informe your Ex.cie of what I have found out ... In ordre of your Ex.cies determination, I did conceave, if the matter inclosed in the hollow parts of these bottels should be a sulphureous liquid gunpowder, that without question fire would worke upon it, and make it active. But, Madam, I found myself so farre short of my opinion, that firing one of these bottels to the reddest hight of heat, I have not onely seene it without any effect, but also beeing cooled againe, I have wondred to see all his vertue spent and spoiled, so that I could breake of the whole taile by peeces even to the belly, without any motion more then you would see in an ordinarie peece of glasse....

  Ongetwijfeld is dit verschijnsel in het huis aan het Plein één van de talrijke onderwerpen van gesprek geweest tussen de vader en zijn zoons. Maar, zoals we eerder hebben gezegd naar aanleiding van het rottende hout dat spontaan licht geeft [p. 436] — het boek van Kircher, geciteerd op p. 522 hierna, handelt uitgebreid over lichtgevende voorwerpen — Christiaan had het gezonde verstand zich niet te wagen aan verklaringen van te ingewikkelde verschijnselen. Ook al

[ 519 ] [ n ]

had hij het in 1656 gedurfd vrij vermetel te beweren 120) dat "alle diversteit der dingen" voortkomt uit de beweging van bepaalde deeltjes — maar op dat moment dacht hij niet, lijkt ons, aan het probleem van de samenhang.



  Een brief van 14 oktober 1658 van vader Constantijn aan de "Koning van Engeland" Karel II — die in werkelijkheid in die tijd verblijf hield in Holland en pas in 1660 officieel koning werd 121) — samengevat door Worp [^], leert ons dat Christiaan hem een telescoop aanbood, vanzelfsprekend op inititatief van zijn vader; het hanteren ervan was uitgelegd in de brief; het is blijkbaar deze telescoop waarover Christiaan in 1662 spreekt 122). In 1661 zal de vader — die zoals men al heeft gezien zijn zoon steeds ophemelt en naar voren schuift — schrijven dat de koning Christiaan eert met een "zeer bijzondere achting" 123). Zie nog over dit onderwerp r. 7-8 van p. 277 van ons deel III, en no. III * ) van p. 172 hiervoor.



  Huygens bewaarde het geheim van de ring van Saturnus tot 28 maart 1658; zie zijn brief aan Chapelain van deze datum [<]. Toch was er een uitzondering: Boulliau kwam hem bezoeken in den Haag waar hij in 1657 gedurende enige maanden secretaris was van ambassadeur de Thou. Zijn brief van januari 1658 124) Saturnus geeft aan dat Huygens hem de ring had laten zien [fig.]; hij voegt er evenwel aan toe "Ondertussen geef ik u mijn woord van eer dat niemand zal zien en mededeling zal krijgen van wat u mij hebt willen meedelen met zoveel goedheid en hoffelijkheid".

  Het is niet zo dat Boulliau geheel overtuigd is dat wat hij gezien heeft werkelijk een ring is; zelfs na in november 1659 het Systema Saturnium gelezen te hebben zegt hij dat hij nog twijfel houdt 125).

  Al voor de komst van Boulliau in den Haag zegt Huygens zich te verheugen op de gelegenheid die hij zal hebben met hem te praten over "enige bijzondere meningen" door hem geuit in zijn "Astronomia philolaica", met name over de effening der dagen 126), een

[ 520 ] [ n ]

onderwerp dat controversieel was 127). We hebben hierboven [p. 501] gezegd dat Huygens er in 1658 over handelt in Manuscript A; hij stelde zich voor erover te handelen in de uitgebreide uitgave van "Horologium"; in het begin van 1657 spreekt Mylon 127) al over "uw nieuwe uitvinding voor de tijdvereffening". Sedert Boulliau teruggekeerd was naar Parijs waren gewisselde brieven talrijk tot 1660. In december 1657 [<] verzoekt Huygens hem "aan niemand mee te delen wat u weet van de Saturnische wereld [en zelfs niet de figuur te laten zien]". Hij deelt hem mee dat weldra het uurwerk in de klokketoren van een dorp — het betreft Scheveningen, dicht bij den Haag — zal worden voorzien van een lange slinger. {...}.
Uurwerken leverden het onderwerp van nog veel andere brieven. Huygens zond uurwerken naar Boulliau evenals naar andere Parijzenaars. We vernemen dat er bezwaar werd gemaakt tegen de constructie. Zo schrijft Huygens 128): "Als u van de academie van meneer de Monmor was zou ik u vragen daar [mijn] redenen te laten zien, omdat meneer Chapelain bericht dat men dergelijke bezwaren tegen het uwe heeft gemaakt". Boulliau had ook een briefwisseling met prins Leopoldo de Medicis — we hebben op p. 495 de telescoop genoemd die hij had gekregen van diens broer, groothertog Ferdiando — die hem figuren zond, welke hij doorzond aan Huygens, van het "Uurwerk begonnen door Galileo Galilei met een slinger" en van het "uurwerk met slinger dat in Florence in het oude paleis der Medici is". Ze zijn te zien in ons deel III tegenover p. 8 en 14. {...} 129).

  Boulliau ontving van Huygens ook lenzen 130) en een brief met figuren over de te bouwen grote telescoop 131).

  Het was aan Boulliau dat Huygens in augustus 1659 een bepaald aantal exemplaren zond van Systema Saturnium om ze te verspreiden 132).

  Als hij spreekt over het waarnemen van eclipsen — en andere waarnemingen; er is sprake van de "verandering van de ster in Cygnus 133)" — laakt Huygens de universiteit van Leiden

[ 521 ] [ n ]

om het niet voldoende deelnemen eraan: "Wat de heren van Leiden betreft, ik weet niet of zij erop letten. Het is een schande dat daar niemand is die waarnemingen doet van eclipsen of van wat dan ook, behalve een enkele Duitser Kechelius [<] geheten 134)". Kechel is verscheidene malen genoemd in ons deel XVII [<] naar aanleiding van de kringen en bijzonnen; men ziet er, wat Huygens er ook van zegt, dat Golius soms met hem waarnemingen deed 135). In dit zelfde deel, in ons Voorbericht op de verhandeling "Over kringen en bijzonnen", hebben we gezegd dat uit de briefwisseling naar voren komt dat Huygens in september 1659 met een zeker succes aan Chapelain vroeg hem door bemiddeling van de Monmor de beschrijving te verschaffen van het "tweede verschijnsel van Rome" van 1630 [<], die zich moest bevinden in de papieren van wijlen Gassendi. In 1660 geeft hij aan dat zijn verhandeling zeer ver is gevorderd.
bijzonnen We tekenen aan dat hij in 1659 zelf verscheidene halo's en ook bijzonnen heeft waargenomen 136).

  Boulliau ziet even goed als Huygens dat de waarneming van een enkele variabele ster als voldoende beschouwd kan worden om de mening van Aristoteles "over de onvergankelijkheid en het door niets voortgebracht zijn van de hemelen 137)" te ontzenuwen.




  Wat hier is geschreven over de beschouwde periode zal voldoende zijn, geloven we, voor hen die niet de moeite willen nemen andere brieven te lezen dan die welke door ons zijn aangehaald, om zich een idee te vormen van de werken van Huygens en van de briefwisseling van deze jaren.


  Toch blijft over een woord te zeggen over de toverlantaarn van 1659 of eerder (p. 197 hiervoor), evenals over de polemiek met Eustachio Divini van 1660.

[ 522 ] [ n ]

  In 1694 tekent Huygens de figuur van een toverlantaarn met twee lenzen 138). Men leest er: toverlantaarn. holle spiegel. lamp. glazen lens. doorzichtig plaatje [cursivering van ons]. andere lens. muur.

plaatje: skelet dat met hoofd speelt   In 1659 bediende hij er zich waarschijnlijk van om jonge mensen te amuseren, leden van de familie. Hij bouwde o.a. een lantaarn met drie lenzen: er is sprake van in 1662 139); twee van deze glazen waren "dichtbij elkaar". In dit laatste jaar heeft hij het over "kleinigheden die al heel oud voor me zijn 140)". Hij wil er niets meer van weten en doet zijn best te ontsnappen aan de noodzaak er een te maken voor zijn vader die hem zou willen tonen aan het hof van Parijs; het past hem niet, schrijft de zoon, "zo'n poppenkast op te voeren in het Louvre 139)". Wat later beweert Christiaan 141): "ondanks al mijn ijver en kennis kan ik het niet klaarspelen ... [overigens ben ik bereid voor hem een verrekijker, een microscoop en alles wat hij wenst te fabriceren, uitgezonderd de lantaarn], waarvan de uitvinding gerekend moet worden tot de verloren gegane kunsten".
toverlantaarn van Petit
Toverlantaarn van Petit
 
Bezoekers hadden echter vroeger de lantaarn bij hem in den Haag gezien en bleven zich ervoor interesseren. In november 1664 142) schreef P. Petit hem — de welbekende Parijse ingenieur (1598-1677) met wie hij, het zij terloops gezegd, al voor 1660 correspondeerde, evenals met Boulliau, zowel over uurwerken als over kijkers — "bericht mij als het u belieft de grootte en verhouding van de twee glazen die u erin deed en die volgens u nodig zijn voor deze schriklantaarn 143) enz"; maar Huygens antwoordt 142) slechts vaag, naar het schijnt (we bezitten slechts het concept van de brief) al is het met een figuur vrij gelijkend aan die waarover we het hierboven hadden (het "doorzichtige plaatje" is echter niet aangegeven): "Lantaarn, het is lang geleden dat de glazen eruit zijn genomen 144) zonder dat ik de afmetingen van alle weet ... mijn lantaarn was niet goed ingericht; was zonder holle spiegel enz.". Blijkbaar was het heilig vuur bij hem absoluut afwezig. Dergelijke voorstellingen zijn voortaan beneden zijn waardigheid. Waar kwam dan de geenszins verzwakte belangstelling van zijn vader voor de lantaarn vandaan? Het lijkt ons dat hier gedacht moet worden aan

[ 523 ] [ n ]

de invloed van Drebbel die hij in zijn jeugd had gekend en bewonderd in Londen 145) en die geen scrupules had om het Hof te amuseren met voorstellingen van deze aard: voor hem was het broodwinning. Weliswaar wordt de toverlantaarn door Constantijn niet genoemd in de lijst met opmerkelijke dingen die hij bij Drebbel leerde kennen 145); hij heeft zonder twijfel zulke voorstellingen niet bijgewoond; maar onder zijn papieren bevindt zich nu nog de brief van Drebbel aan Ysbrant van Rietwijck, waarschijnlijk van 1608 of 1609, waarin de "magiër", om met de ouders van Constantijn te spreken, de beschrijving geeft, wel niet van het toestel — niets wijst erop dat hij doorzichtige figuren zou hebben gehad — maar van van de wonderen die hij in die tijd vertoonde 146).


  De ring die de magiër Christiaan aan het firmament had ontdekt werd niet onmiddellijk door iedereen als werkelijk erkend. Weliswaar accepteerden verscheidene correspondenten hem; maar we hebben hierboven gezegd dat Boulliau twijfelde; Riccioli ontkende, echter zonder iets te publiceren {...} 147). De eerste serieuze aanval was die van Eustachio Divini (of de Divinis) in een geschrift gedrukt te Rome in 1660 waarvan in werkelijkheid, schrijft P. Guisony, "pater Fabri, een Franse Jezuïet de schrijver is" 148). titelpagina Brevis Assertio Het weerwoord van Huygens, de "Brevis Assertio Systematis Saturnii sui", op­gedragen, zoals de brochure van Divini, aan prins Leopold, was klaar en gedrukt in dat zelfde jaar: hij publiceerde het in den Haag, bij Vlacq, met een herdruk van de "Brevis Annotatio" van Divini. Men kan beide geschriften vinden in ons deel XV [en in vertaling hier].
Fabri — die later zijn fout moest erkennen — stelde in plaats van de ring een heel gecompliceerd systeem van satellieten voor. Duidelijk blijkt dat op dat moment de kijker van Huygens superieur was aan die welke men in Italië bezat. Later, we zullen er nog over spreken, namen de Italianen revanche. Waren ze in 1660 zelfs nog niet zo ver gekomen dat ze de satelliet van Saturnus konden zien? Huygens beweert het bij het bekritiseren van de waarnemingen van Eustachio 149). In 1657 had hij aan de Sluse geschreven 150): "Ik zie dat de optische buizen van Eustachio Divini zeer worden aanbevolen ... ach was het maar mogelijk ze met de onze te vergelijken. Ik verheug me er toch over dat ze zover ontwikkeld zijn dat het maantje van Saturnus nu ook in Rome gezien wordt". En in 1662 erkende hij zich min of meer vergist te hebben in 1660 aangezien hij schrijft aan

[ 524 ] [ n ]

prins Leopold 151) — die hem al in september 1660 152) bedankt voor zijn "boekje", er de figuur bijvoegt van een nieuwe grote kijker waarmee men de satelliet ("het planeetje") zou kunnen zien, en zegt erg te verlangen "de waarheid te leren kennen" over het stelsel van Saturnus —: "Ik geloof dat de begeleider nu inderdaad door hem [Divini] is gezien, met zoveel getuigen die naar voren zijn gebracht, maar eerst twijfelde ik terecht of hij hem had gezien daar hij niets naar voren bracht dan waarnemingen die niet konden overeenkomen met de werkelijkheid".


  Zijn Saturnus en de andere planeten bewoond? Huygens had slechts terloops gesproken over Saturniërs; het ging op dat moment slechts om een verzinsel dat alleen diende om te laten zien hoe alles zich aan waarnemers op de planeet zou vertonen. Fabri en Eustachio laten niet na op te merken dat een dergelijke hypothese op zichzelf belachelijk is en bovendien in strijd met de katholieke leer 153). Huygens antwoordt kort er niets belachelijks in te zien 154). Maar een wiskundige of natuuronderzoeker die in staat is serieuze werken te verrichten zou niet op dertigjare leeftijd zijn tijd willen verliezen aan het uitgebreid bespreken van het onkenbare.




Dagboek van Chr. Huygens

De reis naar Parijs en naar Londen van 1660-1661.




Home | Huygens | XXII | < Biografie, 1655-60 (top) | Noten | >