Home

Martinus Hortensius

in het Nederlands






Inleiding

Maarten van den Hove (1605 - 17 aug. 1639) was leerling van Isack Beeckman, met wie hij later een zonsverduistering waarnam (1630), en wiens 'Journal' hij mocht inzien (1634). Hij vertaalde werk van de copernicanen Lansbergen en Blaeu in het Latijn en was de eerste die als professor het stelsel van Copernicus verdedigde, aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam.

Dirk van Miert zegt over hem, in Illuster onderwijs (Amst. 2005), p. 51:

  De reputatie die Hortensius zich heeft verworven in de geschiedens van de wetenschap is niet benijdenswaardig. ... het negatieve oordeel van Descartes ... Hortensius' frontale aanval op de Deense astronoom Tycho Brahe ... Ook de grote Kepler en de Franse astronoom Beaugrand lieten zich laatdunkend uit over Hortensius. ... het Athenaeum haalde zich met Hortensius een wiskundige in huis die internationaal naam had gemaakt, eerder dan faam verworven. Hoe schril stak zijn reputatie af tegen die van de grote Vossius en Barlaeus!
  Toch was Hortensius een moderner geleerde dan zijn twee gerespecteerde ambtgenoten. ...
Echt modern was Hortensius niet: in de twee oraties komen heel veel namen uit de Oudheid voor, maar niet die van Galilei en Kepler. Wel wilde hij graag Galilei's boek van 1632 zien dat in Italië zoveel stof deed opwaaien en hier moeilijk verkrijgbaar was, de Dialogo (Ned. vertaling 2012). Hij schreef o.a. aan Galilei zelf, en zo had hij medio 1634 twee exemplaren.
Vossius schreef op 28 mei 1634 lovend over Hortensius aan Hugo Grotius in Parijs. De laatste noemde op 17 mei 1635 de gedachte dat Galilei het eind van zijn leven in Amsterdam zou doorbrengen; zijn methode voor lengtebepaling op zee (met de manen van Jupiter) zou dan misschien toegepast kunnen worden.
Galilei wilde Italië niet meer verlaten, maar bood wel zijn methode aan. De Staten-Generaal besloten op 5 dec. 1635
te versoecken ende autoriseren doctorem Hortensium praesidem Mathematicum tot Amsterdam, Willem Jansz. Blau mede tot Amsterdam, Isaacq Beeckmans*) Rector tot Dordrecht om de opening van des Suppliants voorsz inventie schriftelick te ontfangen ende examineren
Op 11 november 1636 werd een tweede commissie ingesteld, met Laurens Reael (voorzitter), Hortensius en Blaeu. Iets over de "bijna dagelijkse besprekingen" lezen we in een brief van Hortensius aan Galilei, 26 jan. 1637:
Na veelvuldige discussies van ons, voor en tegen, leek het aan de weledele Reael en aan Blaeu, dat UEd.'s uitvinding wegens de volstrekte rust die vereist wordt bij het waarnemen, op zee niet in praktijk gebracht kan worden. Ik beweerde echter ter verdediging van UEd. dat het voldoende was als ze nu al aan land in gebruik zou kunnen worden genomen, aangezien hiermee eilanden, en alle havens, wat betreft afstanden tot meridianen, een juiste plaats kunnen krijgen ...
In deze brief laat Hortensius zich kennen als iemand die weliswaar een beleefde indruk wil maken (Galilei wordt 21 keer aangesproken met 'Dominatio Vestra', Uwe Heerschap), maar die toch vooral zijn eigen belang naar voren brengt, en dit doet op een openhartige maar niet echt fijnzinnige manier:
Ik nu, weledele Galilei, beloof naar eer en geweten dat ik geen aanspraak zal maken op iets van uw uitvindingen, maar de roem geheel aan u zal laten; ik zal alleen het gebruik van uw uitvinding bevorderen, tot voordeel van het menselijk geslacht en van mijn vaderland. Als beloning voor de inspanningen verlang ik slechts, dat via u de Heren Staten weten dat ik degene ben, die u deze eer waardig hebt gekeurd, en dat ik tegelijk de gelegenheid krijg de astronomie ook op andere gebieden met passende instrumenten vooruit te brengen, een zaak waaraan ik tot dusver bijna al mijn studies heb besteed.
Daarop kwam er een verontwaardigde brief van Diodati (met instemming van Grotius) aan Hortensius, 16 maart 1637, over de "overhaaste en al te onvoorzichtige misstap" van de onthulling van Galilei's geheim aan Morin (Mersenne was op de hoogte gebracht door Beeckman). En aan Galilei vragen nog eens apart voor hem te schrijven, dat kan gewoon niet.
Hortensius weert zich kranig in zijn uitgebreide en beleefde brief van 27 april: hij heeft alleen algemene termen gebruikt, er komt veel meer bij kijken dan het noemen van de manen van Jupiter; Reael had het aan vrienden meegedeeld, Huygens had er een epigram over geschreven. Maar over de wat onbeschaamde vraag zegt hij niets.
Diodati moet zich gewonnen geven (brief van 22 mei); maar waar blijft het antwoord van de Staten-Generaal? Pas als dit er is zal Galilei de inlichtingen geven die verder nodig zijn en een telescoop sturen. In deze brief brengt Diodati een eventuele reis van Hortensius naar Italië ter sprake.
Bij zijn brief van 22 juni 1637 stuurde Hortensius het gevraagde antwoord (geleverd door Reael, in het Italiaans) en andere documenten, waarna een door de vrijwel blinde Galilei gedicteerde lange brief (10 blz in Le opere) in Amsterdam arriveerde. Galilei beschreef hierin hoe een waarnemer met een telescoop op een onrustige zee een stabiele plek zou kunnen krijgen, en hoe zijn tijdmeter zou moeten zijn. Hij vond een observatorium voor Hortensius in Amsterdam van het grootste belang en dacht "door wat ik heb kunnen doorgronden van de bekwaamheid van de heer Hortensius" dat niemand de waarnemingen beter zou kunnen doen dan deze.
Maar helaas, van uitstel kwam afstel; juist toen Hortensius f 2000 kreeg voor de reis naar Italië (juli 1638) werd bekend dat Galilei bij de Inquisitie te Rome was aangeklaagd, omdat hij dit project aan ketters zou prijsgeven (Grotius aan Vossius, 31 juli 1638); de onderhandeling moest stoppen en het bezoek was verboden.
Hortensius overleed in 1639, voor faam werd hem de tijd niet gegeven°), hij is niet ouder geworden dan 34 jaar.
Hortensius heeft – ook in zijn eigen ogen – gefaald, maar door zijn goede contacten in de wereld van de wetenschap is zijn falen redelijk goed gedocumenteerd en laat zijn levensloop iets zien van de onderkant van het wetenschapsbedrijf in de Nederlandse Republiek van de zeventiende eeuw.
Aldus K. van Berkel in 'De illusies van Martinus Hortensius', p. 63.


*)  Beeckman had de methode al eerder beschreven, eind 1631 of begin 1632.
°)  Boulliau, Astronomia Philolaica (1645), Prolegomena, p. 17: (na kritiek op Landsbergen) "Huius fuit discipulus Martinus Hortensius, qui multa ac praeclara praestitisset, si longiore vita usus fuisset."  Zijn leerling was Martinus Hortensius, die vele en voortreffelijke dingen zou hebben geleverd, als hij een langer leven had gehad.
Later dacht Boulliau anders over hem: op 6 juni 1659 schreef hij in een brief aan Chr. Huygens dat Hortensius "niet goed kon waarnemen".
  Hij staat vermeld als "siderum observator non vulgaris" (niet een gewone waarnemer van de sterren) in het 'Chronicon' van de sterrenkundige Riccioli, in Almagestum novum, Bon. 1651. Evenzo als "no mean Observer of the Stars" in 'A Catalogue of Astronomers' in Edward Sherburne, The sphere of Marcus Manilius, 1675, App. p. 86.
  Hortensius' Saturnus-waarnemingen van 1625 en 1632 staan vermeld in J. Hevelius, Dissertatio de nativa Saturni facie (1656), p. 5 en in G. B. Riccioli, Astronomia reformata (1665), p. 364.
  Riccioli noemt hem in Almagestum novum ook op p. 379 (zon, Dordrecht 1630; maan, Leiden 1631), 711 (diameter Jupiter), 714 (telescoop).
  Hevelius noemt hem ook in zijn Mercurius in Sole (1662) op p. 54, 82, 88, 101.  Bij dit werk:
  J. Horrocks, 'Venus in Sole visa', p. 118: "Te Goes in Zeeland, waar onlangs Lansbergen uitblonk ..." was de Venus-overgang zichtbaar (24 nov. 1639), "Iemand had het dus daar kunnen waarnemen. Maar wie verzorgt nu, nadat Lansbergen en zijn Hortensius zijn overleden naar ik hoor, de waarnemingen?"  De vorige Venus-overgang, in 1631, had Hortensius willen waarnemen, maar het was bewolkt (Diss. p. 78).

Robert Smith zegt in Opticks, 1738, p. 417: de schijngestalten van Mercurius zijn ontdekt door Martinus Hortensius. Maar dit lijkt niet juist, zie G. Moll, 'Overgang van Mercurius over de Zon', in Nieuwe verhandelingen ... Kon.-Ned. Inst., 4-1 (1832), p. 73.
Het zal gaan om bepaling van de diameter (Diss. p. 55), zie A. van Helden, Measuring the Universe (1985), p. 102.
De maankrater Hortensius (midden in de driehoek Copernicus, Kepler, Landsberg) is genoemd naar Martin van den Hove.




Voorwoord voor Lansbergen

planeetbanen om de zon Philippus Lansbergen had in 1629 zijn Bedenckingen gepubliceerd over de bewegende Aarde; in 1630 verscheen een vertaling in het Latijn, van Hortensius, met van dezelfde een voorwoord van 38 bladzijden, dat onder de astronomen enige opschudding verwekte. Wie was deze nieuweling die kritiek had op Tycho Brahe? En die het nodig vond eerst drie bladzijden lang te vertellen hoe moeilijk het is om op eigen houtje, zonder leraar, sterrenkunde te studeren. Pas kort geleden (waarschijnlijk in 1628) had hij voor het eerst een echte astronoom ontmoet, van wie hij nu een werk had vertaald.
Op blz 4 durft hij te schrijven:
dat Tycho's waarnemingen niet zo uitnemend waren, als gewoonlijk wordt gemeend: dat de beweging van de Zon en van de Maan, en de plaatsen van Sterren, niet zo exact met de Hemel overeenkomen, als waarvan hij met zijn autoriteit de hele wereld tot dusver heeft overtuigd; dat hijzelf tenslotte, ook al was hij zeer slagvaardig in het verwerpen van waarnemingen van oude en recentere Astronomen zonder onderscheid, nauwelijks iets heeft geleverd dat die faam, die hij in Astronomische zaken heeft opgeroepen, waardig is.
Johannes Kepler gaf Hortensius al in 1630 een uitbrander, hij noemde hem:
Iemand die, naar het schijnt vertrouwend op het spreekwoord "Ook een groenteboer zegt wel eens iets goeds", met op astronomisch vernuft gebaseerde spitsvondigheden (over kleinigheden die onder deskundigen betwist worden) stoot tegen de fundamenten van de wetenschap, en van voortreffelijke werken daarin.
De naam Hortensius (van den Hove - tuinman) had Kepler misschien doen denken aan het spreekwoord dat hij aanhaalt (Lat. 'olitor' - tuinman die voor de groente zorgt).
Erasmus: 'Saepe etiam est olitor valde opportuna loquutus', in Adagia (Gen. 1612), 1.6.1. Ned. (Jeanine De Landtsheer, 2011).

In 1631 publiceerde hij zijn antwoord aan Kepler (Responsio, met diens tekst); het was op aandringen van Lansbergen, hij had het zelf eerst niet gewild, omdat Kepler op 15 november overleden was. De toon is vrij rustig, maar soms bijt Hortensius fel van zich af (p. 10):
als ik me vrij mag uitspreken over wat het geval is, wie maar de ogen wil richten op de vorderingen vande Ouden en Copernicus, zal gemakkelijk zien, dat aan de Astronomie door niemand grotere schade is toegebracht, dan door Tycho, Longomontanus, en ook door u.
En op p. 14:
het is voor u niet vreemd, noch nieuw, waarnemingen van anderen op elke manier in overeenstemming te brengen met wat u voorstelt, en met uw opvattingen; of als dit minder goed lukt, met beschimpingen erbij, de gezindheid van de mensen met uw autoriteit te winnen voor geringschatting ervan.
In 1632 kwam er tegen het stuk van Hortensius een uitvoerig weerwoord (Apologia) van Peter Bartholin (Peder Bertelsen Kierulf), een landgenoot van Tycho Brahe. Ook hij kan het niet laten een zinspeling op de naam te maken (p. D):
In deze tuin van Hortensius zullen we dus nu uitweiden, om de voornaamste beschuldigingen als onkruid er uit te halen ...
In 1673 verscheen nog een uitvoerig antwoord, in de Opera posthuma van Jeremiah Horrocks. Deze verwondert zich erover dat Hortensius niets heeft gezegd over de tijdsvereffening en bespreekt ook de vraag waarom Lansbergen het stuk van Hortensius eigenlijk heeft willen opnemen.

Pas aan het eind van het voorwoord zegt Hortensius iets over de inhoud van het 'boekje' van Lansbergen, en dan citeert hij Rheticus, leerling van Copernicus en eerste uitlegger van diens nieuwe theorie. Misschien om aan te geven dat hijzelf voor Lansbergen een dergelijke stimulerende functie vervulde; wat de laatste ook beaamt in het voorwoord van Tabulae motuum caelestium (1632, p. 17):
... dat ik in dit hele werk gebruik heb gemaakt van de hulp van de zeergeleerde Martinus Hortensius. En niet zonder reden. Want daar hij een dieper inzicht heeft in onze astronomische gegevens, lag het voor hem voor de hand ons werk na te zien. En ik verzeker dat hij dit even serieus heeft gedaan, als wanneer hij zich aan eigen werk had gewijd. Dus ik bedank hem ook voor zijn dienst, en wens mezelf geluk, dat mij nu in mijn zware en ziekelijke ouderdom door Gods voorzienigheid een zo flinke helper is ten deel gevallen, als eertijds de zeergeleerde Rheticus aan de grote Copernicus.
Zodat ik zeker durf te hopen dat hij na mijn overlijden niet alleen ons werk zal verdedigen, maar ook op veel manieren zal uitbreiden. Omdat hij niet ophoudt van dag tot dag de bewegingen aan de hemel nauwgezet waar te nemen, en ze met onze Tabellen te vergelijken. Ik wens alleen dat hij een lang leven zal hebben, waarin hij de voortreffelijke stukken waaraan hij werkt, aan het nageslacht kan doen toekomen.
Hortensius toont in zijn voorwoord inderdaad veel astronomisch vernuft, zoals Kepler moest toegeven (Hortensius was hier heel blij mee, zie Antwoord, p. 7). Uit talloze verwijzingen blijkt dat de beginneling veel kennis had opgedaan bij zijn leidsman Lansbergen. Maar de spitsvondigheden en de soms nogal smalende toon werden niet gewaardeerd.

Peter Bartholin schrijft in Apologia (1632, p. C) terecht:

Al in het begin van dit Onderzoek toont Hortensius zowel een al te grote toewijding aan zijn Leermeester Lansbergen, als een even groot misnoegen jegens Tycho, die hij voor zich als Tegenstander had uitgekozen; alsook onervarenheid met Astronomische zaken, en vooral het naar behoren verrichten van hemelwaarnemingen, en het beoordelen ervan (om maar niets te zeggen over de eigenliefde, hem ongetwijfeld door Lansbergen ingeboezemd).
Als die er niet geweest waren, zou hij nooit met zoveel onbedachtzaamheid zijn opgestaan tegen een zo grote Astronoom, met wie noch Lansbergen, noch hijzelf op enige manier te vergelijken zou zijn.
Zijn laatste zin eindigt met: "scrutator Majestatis opprimitur a gloria", de onderzoeker van Majesteit wordt neergedrukt door de roem, of mooier gezegd (Amama, 1623): "wie swaer dinck ondersoeckt, dien wordt het swaer".

Pierre Gassendi ziet het anders; in de brief van 29 januari 1634 aan zijn 'amicus' Hortensius schrijft hij:

misschien hebt u Tycho soms wel een beetje gehekeld; maar hij zou zelf ook blij moeten zijn als hij nog in leven was, dat door u op veel dingen is gewezen, waarop hij niet voldoende heeft gelet.
Wel voegt hij eraan toe:
om er maar over te zwijgen ... hoeveel makkelijker het is hierbij vooral kritiek te leveren op het werk van anderen, dan zelf iets beters te presteren. Dit wil ik gezegd hebben zoals het een vriend betaamt, in het oor gefluisterd.
Later stond Hortensius niet meer achter zijn aanval op Tycho, en ook niet meer achter Lansbergen, zoals blijkt in een brief aan Ismaël Boulliau, maart 1637:
Ik denk er nu anders over, en veroordeel die jeugdige onstuimigheid, waarmee ik toen in opdracht van mijn Leermeester tegen een zo groot man ben opgestaan.
...
... zelf was hij zeker van zijn goede naam, terwijl er een spelletje werd gespeeld ten koste van mij, en mijn naam werd prijsgegeven aan de pennen en tongen van zoveel tegenstanders.
In de heruitgave van Commentationes (1651, opgenomen in de Opera, 1663) ontbreekt het stuk, en de naam Hortensius. Dan staan er weer Lansbergen's opdracht aan de Staten van Zeeland en zijn 'Voor-reden' van Bedenckingen (1629), beide nu in het Latijn.



De telescoop

Pierre Gassendi had op 7 november 1631 de planeet Mercurius voor de Zon langs zien gaan en het jaar daarop Mercurius in Sole gepubliceerd. Hortensius herkende de waarneming als een belangrijke gebeurtenis en begon met zijn Dissertatio en een brief (26 april 1633) een briefwisseling met Gassendi.
Hoeveel moeite de waarneming heeft gekost is te lezen in Gassendi's Transit en hier.

Hortensius bespreekt vijf eigenschappen van de telescoop, die in het kort neerkomen op:
  1. zelfde uitschuiving van de kijkerbuis voor scherp zien van maan, zon, planeten en sterren
  2. zelfde hoek (voor maan en Plejaden B-D) in de telescoop als gemeten met een 'Radius astronomicus'
  3. zelfde hoek bij de horizon als hoog aan de hemel (geen 'maanillusie')
  4. de telescoop lijkt soms een te kleine vergroting te hebben, soms een te grote
  5. bij weinig licht een groter beeldveld dan bij veel licht
Eigenschap IV wordt verklaard met de vorige; eigenschap V met de verwijding van de pupil (zie p. 47).
Over de gebruikte telescoop (p. 59: ook een andere) wordt niets anders meegedeeld dan dat het beeldveld overdag door de maan werd gevuld (p. 44), dus ongeveer een halve graad was, terwijl de hoek 's nachts wel 42' was (p. 51) — eerder, in het 'Voorwoord' van 1630 (p. 39), schreef Hortensius over zijn Tubus Opticus: "van een zodanige kwaliteit dat hij alles te zien geeft wat Galilei heeft gezien".
Naar deze 'Eigenschappen van de telescoop' (Lat. 'Proprietates Telescopij') wordt verwezen in aantekeningen bij Joh. Hudde, Specilla circularia, zie hier.
handschrift, begin
Mercurius bleek voor de Zon veel kleiner te zijn dan gedacht, en dit zette Hortensius ertoe aan zelf diameters van planeten te gaan bepalen. Een overzicht staat op p. 61, waarbij 'grootte' betekent: volume. De afmetingen van de planeten werden veel te klein geschat (b.v. Jupiter iets kleiner dan Aarde), doordat de Zon 15× zo ver staat als toen werd aangenomen. Maar hoe de 'grootten' zijn berekend wordt niet duidelijk.
Ph. Lansbergen, Uranometria (Midd. 1631) geeft in 'Aan de lezer' een overzicht met grotere planeten en grotere sterren (b.v. Jupiter 3× Aarde).

Beeckman, "die vriend van u en van mij", wordt genoemd op p. 64, om zijn idee: bekijk een kaarsvlam op een afstand van 1 of 2 mijl. Daardoor werd Hortensius ervan overtuigd dat sterren kunnen worden gezien onder een hoek van maar 1 seconde.

Gassendi antwoordde met een uitgebreide en heel lovende brief (13 aug. 1633), met zelfs een afschrift erbij van enkele pagina's uit Galilei's Dialogo.




Wiskundige wetenschappen

De inaugurele oratie van 1634 was voor Hortensius de gelegenheid bij uitstek om zijn indrukwekkende kennis van de klassieken te etaleren. Maar ook om, zich richtend tot de Burgemeesters en Vroedschapsleden, een Alexandrië aan de Amstel te propageren (p. 19):
Alexandrië had altijd een overvloed zowel aan kooplieden, als ook aan zeer voortreffelijke Mathematici; en het was om zo te zeggen hun gemeenschappelijke school. ...
Wat nu als U, zoals u de handel van de Alexandrijnen naar Amsterdam hebt overgebracht, dit ook zou doen met de beoefening van de Wiskundige wetenschappen? en als u na instrumenten te hebben opgesteld in ruil voor parels en edelstenen (een schat met vergankelijke broosheid), de opdracht geeft dat zo vele 's nachts lichtende juwelen, zo oud als de wereld, aan het nageslacht worden toegeteld; en als u uw namen de eeuwen door laat gaan, zoals grote helden van vroeger, Orion ...
De stadsbestuurders zullen wel vreemd hebben opgekeken van deze laatste gedachte; maar de schatkist werd niet geopend voor Hortensius om instrumenten aan te schaffen.




Het oog

De oratie over het oog doet de vraag rijzen of Hortensius wel enig didactisch inzicht had; het hoogdravende betoog zal voor de meeste leerlingen teveel van het goede zijn geweest. Geen wonder dat hij nog geen twee weken later in een brief aan Gassendi (15 juli 1635) schreef:
Ik heb onlangs geprobeerd de studie van de Optica aan te wakkeren met een oratie; ik ben er niets mee opgeschoten. Ze vonden het nauwelijks de moeite waard te komen luisteren.
Weliswaar was zo'n oratie bedoeld voor een speciale gelegenheid, maar als natuurkundeleraar denk je dan: had hij maar in een eerste les zijn leerlingen enkele simpele proefjes met het oog laten doen, zoals: breng je vinger naar je neus, wat voel je en wat zie je, wanneer scherp); duw tegen één oog, ga na hoe ver de 2 beelden uiteengaan (zie de noten bij p. 12); bekijk elkaars pupilvernauwing in feller licht (p. 13) — eigenlijk is het vreemd dat de blinde vlek pas later werd beschreven*).
Over breking zijn er klassieke voorbeelden: een stok schuin in water lijkt gebroken, een munt op de bodem van een beker lijkt te worden opgetild door water.
En als er brillen in de zaal waren had hij vragen kunnen stellen als: heb jij een hol of een bol glas? wat zie je niet scherp zonder bril? kun je een afbeelding van de zon maken op de tafel of op de grond?
Maar in het stukje over brillen (op p. 16) staat niet veel meer dan dat Aristoteles bijzienden 'myoop' noemde en degenen die dichtbij moeilijk zien 'presbyoop'. Hortensius zag onderwijs geven als het etaleren van kennis.

Op p. 19 lijkt het een practicum aan de orde te komen:

Veel bewonderenswaarige dingen zijn er te vinden in de lichaampjes van insecten, waarmee kan worden ingezien, dat de oneindige macht van God niet minder zichtbaar is in de onaanzienlijkste diertjes, dan in de opmerkelijkste delen van de wereld. Maar die willen liever worden opgespoord door ondervinding, dan verteld in woorden. Daarom zal ik niet langer rustig verder gaan, tenslotte zal ik mij omkeren, en de koers van de oratie dichter naar u toe richten, Toehoorders.
Haalt hij nu een microscoop te voorschijn? Nee, weer komt er een hoogdravend verhaal.
Ook voor volgende lessen kon hij het kijken door een microscoop of telescoop waarschijnlijk niet beloven, helaas. Maar met aandacht voor de belevingswereld van zijn leerlingen had Hortensius als docent ongetwijfeld meer succes kunnen hebben. Zijn meesters hierin hadden kunnen zijn Simon Stevin en Willem Jansz. Blaeu.


*)  Mariotte, 1668. De blinde vlek is makkelijk te vinden met de vinger op leesafstand schuin voor je neus: kijk recht vooruit met één oog dicht en zoek de goede hoek met de kijkrichting. Bij ca. 20° kun je de vingertop laten verdwijnen, bij grotere hoek zie je hem weer. Het lijkt waarschijnlijk dat eenogige mensen de blinde vlek allang hadden opgemerkt: als ze even naast de Maan kijken kan deze zomaar verdwijnen.




Van Hortensius:

Opdracht en 'Lectori benevolo' in Willebrord Snellius, Doctrinae triangulorum canonicae libri quatuor, Leiden 1627.
'Problemata Geodaetica' (p. 89-108) en 'Problemata Sphaerica' (p. 229-244) toegevoegd door Hortensius.

'Praefatio' in Ph. Lansbergen, Commentationes in motum terrae, Midd. 1630.
Vertaling van Bedenckingen, op den dagelijckschen, ende iaerlijckschen loop vanden Aerdt-cloot, Midd. 1629.
Weerwoord van Petrus Bartholinus: Apologia pro observationibus et hypothesibus astronomicis ... Tychonis Brahe ... contra vanas cujusdam Martini Hortensii Delfensis criminationes & calumnias, Hafniae 1632, Ned..
Jacob Lansbergen bestrijdt Bartholin's kritiek op het werk van zijn vader in Apologia, Midd. 1633, p. 85-96, waarbij Hortensius wordt genoemd op p. 86-88.
Ismael Boulliau gaf zijn mening erover in een brief van 21 juni 1633 aan Gassendi: "En ik zou zeker met Longomontanus scherp kunnen uitvaren tegen Lansbergen en Hortensius en hen terecht berispen, die de grote Tycho beschuldigen van het onjuist invoeren van een variatie bij het vereffenen van de Maanbeweging". Zie Longomontanus' brief aan Boulliau, 10 aug. 1632.
In Jeremiah Horrocks, Opera posthuma (Lond. 1673): 'Disputatio VII. In qua respondetur Martini Hortensii cavillis adversus Tychonem', p. 187-239 (toelichting: b 2); op p. 189 de vraag: waarom wilde Lansbergen de Praefatio opnemen? Hortensius wordt nog vaker genoemd, b.v. op p. 9, over de tijdsvereffening (De temporis aequatione).

titelpagina Responsio ad Additiunculam D. Ioannis Kepleri ... praefixam Ephemeridi eius in annum 1624, Lugd. Bat. 1631.
Met de tekst van Kepler, uit Ephemerides novae, 1630 (Additiuncula bij 1624), n.a.v. Hortensius' Praefatio.  Opgedragen aan Abraham van der Meer.
Het ging o.a. om de excentriciteit van de aardbaan om de zon. Hortensius had met de telescoop een 2× zo grote waarde gevonden als Kepler met afbeeldingen via een gat (methode van de 'camera obscura'). De diameter van de zon varieerde volgens Hortensius als 125 : 133 en volgens Kepler als 125 : 129 (Hortensius, Praefatio, p. 23), dat geeft resp. e = 0,031 en e = 0,016. Nu vinden we e = 0,0167, dus Hortensius had het mis.

'Carmen quo ortus & progressus Astronomiae ad nostra usque tempora ostenditur', in Ph. Lansbergen, Tabulae motuum coelestium perpetuae, Midd. 1632, p. 18-24.
Zo te zien beheerste Hortensius de klassieke hexametervorm goed.
Jeremiah Horrocks citeert er uit dat de tabellen van Kepler vergeefse arbeid waren ("incassum", f. **3v), zie Joh. Hevelius, Mercurius in Sole, 1662, p. 111. Hevelius zegt in een noot op p. 113 dat de tabellen van Lansbergen niet goed waren (en op p. 34: Hortensius wilde ze voor de allerbeste verkopen).
  Zie ook Hortensius' gedicht 'In Uranometriam Reverendi Viri D. Philippi Lansbergii, Astronomiae Restauratoris indefessi', 1631, met daarbij 'In demonstratum tandem Solis à centro Terrae Intervallum'.

David Origanus & Martinus Hortensius, Ephemeris motuum coelestium ad annum Christi 1632, Leiden 1632.
Komt voor in de eerste Catalogus librorum van uitgever Janssonius, Amst. 1634 (Math.-H). Zie Origanus, 1609.

titelpagina Dissertatio de Mercurio in sole viso et Venere invisa, Leiden 1633.
Bespreking over Mercurius gezien voor de Zon. Begonnen met ... Pierre Gassendi. Naar aanleiding van:
P. Gassendi, Mercurius in Sole visus, et Venus invisa ..., Par. 1632.

Carmina in honorem ornatissimorum ac doctissimorum iuvenum DD. Adriani et Wilhelmi vander Meer, Leiden 1633.

titelpagina Oratio de dignitate et utilitate matheseos, Amst. 1634.
Hortensius was misschien geïnspireerd door Regiomontanus' oratie over de wiskundige wetenschappen; hij zal deze gelezen hebben in Rudimenta (1537), door hem gebruikt in zijn Praefatio van 1630, p. 15.

'Candido ac benevoli Lectori M. Hortensius S. D.' in W. J. Blaeu, Institutio astronomica De usu globorum & sphaerarum Coelestium ac terrestrium, Amst. 1634 [txt].
Met veel enthousiasme voor Blaeu's modellen van het stelsel van Copernicus.

titelpagina Oratio de oculo eiusque praestantia, Amst. 1635.

'Elegia', in Wilhelmi Schickardi ... memoria et eulogia, Tub. 1636, p. 43-45.
Hierover: J. Bodecher Banningh (Benningh), Poemata (1637), p. 166, 'De Martino Hortensio, lugente obitum Guilielmi Schickardi'.

'Dissertatio de studio mathematico recte instituendo', p. 111-133 in Hugonis Grotii et aliorum de omni genere studiorum recte instituendo dissertationes, Lugd. Bat. 1637.

Epithalamium scriptum felici copulae D. Michaelis Pompe ... nec non D. Adrianae de Beveren, Amst 1637.
Hortensius had Michiel Pompe misschien begeleid op een reis naar Italië (Berkel, 'Illusies', p. 68).


Briefwisseling met Pierre Gassendi, in diens Opera, 1658, T. 6 (Ned.):

H.  26 apr. 1633
p. 409
5 dec.'33
p. 417
2 jun.'34 
p. 422
15 sep.'34 
p. 424
15 jul.'35 
p. 429
16 mei '36 
p. 431
12 okt.'36
p. 432
G.  13 aug. 1633 
p. 62
29 jan.'34 
p. 67
1 mrt.'36
p. 83
4 aug.'36
p. 91
13 feb.'37
p. 92

Van Constantijn Huygens ontving Hortensius twee brieven, ze staan in de Briefwisseling van Constantijn Huygens (ed. J.A. Worp).
Twee brieven van Hortensius aan Constantijn Huygens zijn "verloren gegaan" (noot 6 bij de laatste). Twee zijn er overgeleverd in P. Borel, De vero telescopii inventore (1655), 'Liber secundus de conspiciliis'.
-  Huygens, 29 okt. 1635 (Ned.): over een telescoop die letters laat lezen op een mijl afstand, ook genoemd in de brief aan Descartes, 28 okt. 1635 (Worp, p. 119).
-  Hortensius, 10 okt. 1637 (Ned.), een kort briefje: Gassendi wil naar Galilei, Hortensius wil ook (Borel 2, p. 56; en in Le opere di Galileo Galilei, vol. XVII, Fir. 1937, p. 196).
-  Hortensius, 1 dec. 1637, weer kort: vraagt aan Huygens bemiddeling bij St.-Gen. voor de reis; zal deze week zijn 'Diatriba de longitudinum scientia' sturen, die helemaal klaar is (Borel 2, p. 57 en Le opere XVII, p. 228).
-  Huygens, 25 jan. 1638: lichte kritiek op de 'dissertatie' van Hortensius (teveel onnodigs); aansporing om Galilei te gaan bezoeken (Worp, p. 342).

Hortensius correspondeerde ook met Schickard, Peiresc, Morin, Mersenne, Bainbridge, Boulliau, Diodati, Grotius, Galilei.
Het Frans beheerste hij niet zo goed als het Latijn, zie de brief aan Gassendi van 2 juni 1634: "Als u aan de heer Fabri [de Peiresc] schrijft, vraag hem dan namens mij, of hij liever in het Latijn dan in het Frans terugschrijft, omdat ik uw taal niet genoeg begrijp, en niet in het Frans kan antwoorden". (Peiresc had wel een eigenzinnige spelling: ung peu, moingz, libvre.)
Met het Italiaans van Galilei kon Hortensius zich redden, naar het schijnt; maar voor een Engelse reisbeschrijving (Hudson-baai) had hij de hulp van een studievriend nodig, zie de brief aan Gassendi van 15 sept. 1634.

In het Nederlands is van Hortensius alleen gepubliceerd een gedeelte uit een brief aan Johan van Brosterhuyzen, zie Van Berkel, 'Illusies', p. 79-80.

  Over het handschrift van Hortensius zei Galilei (6 juni 1637) dat het "aan een paar vrienden van me wel wat te doen heeft gegeven om de betekenis te achterhalen."

handtekening van Hortensius
Ondertekening van een brief aan Boulliau, maart 1637.



Literatuur:

Nic. Copernicus, De revolutionibus orbium coelestium, Nor. 1543 (ex. met kanttekeningen van Michael Maestlin), Bas. 1566 (ex. met kanttekeningen toegeschreven aan Philippus Lansbergen).

C. Barlaeus, Mercator Sapiens. Oratie gehouden by de inwijding van de Illustere School te Amsterdam op 9 januari 1632 (ed. Sape van der Woude), Amst. 1967.
Met Nederlandse vertaling 'De wijze koopman' en inleiding. (Vgl. Ned. 1689.)

toegangspoort Olfert Dapper, Historische beschryving der stadt Amsterdam, Amst. 1663, p. 439.
Met afbeelding 'De doorluchtige school'; zie ook de prent in TU Delft Beeldbank.

  In den Iare zestien-hondert twee-en-dertigh, wiert ook by de Majesttraet besloten, om een Gymnasium of doorluchtige schole op te rechten. Hier toe wiert het klooster van Sinte Agneta bequaem gemaekt, en terstont tot het voor-lezen en leren der historien, van Leiden beroepen D. Gerard Vossius ... Ten zelven tijde wiert ook van Leiden beroepen, de Heer Kasper van Baerle ...
Daer na is ook Martinus Hortensius, om de Mathesis of wiskunst te leeren en uit te leggen, beroepen.
Reinier Boitet, Beschryving der stadt Delft, Delft 1729, p. 716.

E. W. Moes, 'Martinus Hortensius', in Oud-Holland, III (1885), p. 209-216 en XVIII (1900) p. 13-14.

C. de Waard, 'Hortensius (Martinus)', in NNBW, Leiden 1911, kol. 1160-1164.

Le opere di Galileo Galilei. Ristampa della edizione nazionale (Fir. 1929-1939), vol. XVI-XX.

C. S. M. Rademaker, 'Het Athenaeum Illustre', h. 4.1 in Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), Zwolle 1967.

K. van Berkel, 'De illusies van Martinus Hortensius', in Citaten uit het boek der natuur (1998).

Rienk Vermij, Calvinist Copernicans, Amst. 2002, p. 126-129.

Dirk van Miert, Illuster onderwijs, Amst. 2005, p. 50-55, 201-205; Engl. 2009.

Auteurspagina bij DBNL.

Annette Imhausen & Volker R. Remmert, 'The Oration on the Dignity and the Usefulness of the Mathematical Sciences of Martinus Hortensius (Amsterdam, 1634): Text, Translation and Commentary', in: History of Universities, XXI/1 (2006), 71-150.




Home | Martinus Hortensius in het Nederlands (top)
Ad Davidse, 2017-24