Home | Beeckman | Index | a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z


- s -

Sachariassen (Joh.), lenzenslijper te Middelburg
II, 295n, III, 250, 308n, iii*, ix*, x*, 376-7, 385, 387-8, 395, 397-9 403, 428.
Salerno
Medicina Salernitana, II, 142-7, 153, III, 2, 7, 72.
samenpersing
waarom vaak onmogelijk, I, 147.
samendrukbaarheid van water, I, 42, 47, 175, 189;   van sneeuw, II, 153.
samentrekkend (geneesmiddel)
zie astringent.
Scaliger (Julius-Caesar), I, 8-10, 102, 281, II, 102, III, 12, 31-2, 68, IV, 302;
(Joseph), te Leiden, I, vi.n.
schaamte
van de auteur, II, 307, III, 219.
schaatsen
met wind mee, III, 130   proef: laat bol vallen, III, 356..
schaduwen
twee soorten, I, 124;   van iets dat niet te zien is, II, 308;   bewegen, III, 64.
schaken
I, 200, III, 221, 248.
schande
geselen voor het stadhuis, III, 32.
schepen
ballast, I, 67, III, 331;   beweging, I, 330, II, 244, III, 129-0;
grote en kleine, II, 276;   kleine vragen meer zeil, III, 131;
grote bewegen langzamer, III, 130-1;   dieper in troebel water, I, 257;
drijven en vorm, II, 256-1;   zwaartepunt, II, 258-9;   hoogste zeilen, II, 277;
tegen de wind in, II, 290, III, 181,   z.o. laveren;
hoe ze best zeilen, II, 349-0, 444-6;   richten zeilend de kop op, II, 348-9;
met veel zeil (catamaran), II, 360;   topzwaarheid, II, 334;
roer, II, 436, III, 42-3;   hoe de beste te maken, II, 348-9;
bestek voor een oorlogsschip, IV, 130-2;   duikboot van Drebbel, II, 25-7.
trekschuit, I, 331, III, 107, 130.
schepping
God schiep beginselen, de natuur werkt zelf, I, 132, 163, II, 57, 63, III, 59-0.
schilderij
I, 29-0, 35, II, 248-9.   z.o. optica, perspectief.
schokken
lezen op wagen, III, 311.
school
een goede, II, 373.
schoonheid
van de mens, I, 240;   schrift, III, 62.
Schooten (Frans van), junior
I, xxxviii.
schouwen
te verbeteren, I, 39, 45, 64, 87, 105, 289, 291, II, 448-0, 451-4, III, 368;
goede, II, 10, 282;   hoge zijn de beste, I, 295, II, 10, 282, 343;
breder en breder, I, 64, 296, II, 10, 292, 333;   gebogen, II, 333;   geknikt, II, 451-3;
oorzaak van de rook, I, 295-6, 304, II, 264, 285;   bij nevelachtig weer, II, 9;
haardijzers plaatsen, II, 158;   verlicht door de Zon, II, 454.   Z.o. rook.
schroef
van Archimedes (vijzel, tonmolen), I, 106.
schudden
de grootste korrels komen boven, I, 283, 321, II, 342..
Sems (Joh.)
III, 78, IV, 302.
Seneca
de Brevitate vitae, II, 188.
sexe
oorzaak, I, 196;   en temperament, I, 196, 245.
sifon
in aquaduct, II, 385.n;   zie hevel..
similia
behouden met gelijke, I, 156;
hoe dat helpt, I, 347;   gelijk en ongelijk, II, 342.
Sirtori of Sirturus (Hieron.)
Telescopium, I, 208, II, 369-0, III, 256, iii*-vii*, xii*, 387, 396.
slaap
en waarneming, I, 136;   niet 's middags, II, 142;
samentrekking van aderen, I, 163;   nodig, III, 8.   Z.o. verbeelding, dromen.
slag
kracht, I, 115, 302, 318, 341, II, 435, III, 138, 290;   meten, I, 268, 341;
geeft sterretjes, III, 189;   z.o. botsing;
in de muziek, I, 348;   z.o. stoot.
slagader
kloppen, I, 103, 157, II, 234;   samentrekking tijdens slaap, I, 163.
slang
addervlees helpt bij gifbeet, II, 120.
slinger
isochronie, I, 259-260, III, 174-5, 175n, 192-4, 212, IV, 141n, 165, 174, 244n, 266n;
beweging in luchtledig is eeuwig, I, 256, 330, III, 184-5, IV, 165;
beweging in lucht, I, 254, 256-7, 260, 265, III, 175, 185-6, 337, IV, 167;
slingerwet, I, 265, IV, 140-1, 164-5, 167, 175n;   verschillende slingers, III, 337;
gebruik als eenheid van lengte, III, 192-3, 198;
om de tijd aan te geven, I, 196;   secondeslinger, III, 193, 198, 199n, 203, 341.
Z.o. polsslagteller, kandelaber, longitude.
sloten
moeilijk open bij vorst, II, 14-4, 16;   nieuwe vinding, III, 6.
Smyters (Ant.)
Arithmetica, II, 280.
snaar
verband tussen lengte en aantal trillingen, I, 54, II, 15, III, 161-3, IV, 133n, 142, 146, 156, 158, 194, 197;
tussen diameter en aantal trillingen, III, 98;
verdeling van het geluid in stootjes, I, 53-5, 246, 247-1, 259, 286,   z.o. slag, tweedeling;
snellere beweging bij hogere toon, I, 362;
spanning, II, 149, IV, 147, 159-0, 178;
afname van de amplitude, III, 186, IV, 140, 142, 164, 167-8, 174-5;
isochronie, I, 249, 259, III, 174, IV, 140n, 142, 165, 167-8;   stemmen, I, 161;
beweging in luchtledig vergeleken met die in lucht, IV, 164, 165, 167-8, 206;
reflectie, II, 106, III, 26,   z.o. elasticiteit.   Z.o. geluid, resonantie, rustpunt.
sneeuw
zeshoekig, II, 239;   gladder dan water, II, 149;   samendrukbaar, II, 153;
aangroei, III, 33-4;   dringt makkelijker door dan water, III, 144;
bevat verontreinigingen, III, 246.   Z.o. regen.
snelheid
van projectielen het grootst in het begin, zie kogelbaan.
Snellius
Rudolph, I, vi, xvii, xxxix, 6n, 13n, 21n, II, 406n, IV, 17, 68n;
Willebrord, I, vi, viii, 21, 105, 194n, 263n, II, 371n, III, 97n (wet), 306, IV, 128n, 212;   zijn Cometarum apotelesmata, II, xxi, 291.
soldeer
II, 179, 294, 353, 356.
spasme
zie kramp.
species
visibiles, I, 28, 92, 99, 136, 201, II, 253, 405 ('schrabben');   z.o. licht;
logica, I, 201-8, II, 162, IV, 26, 29-0;
onderste soort is niet mens of hond, I, 201, II, 124, 127-8.
spiegels
opm. bij Stevin, I, 5;   twee vlakke, I, 30;   zien, II, 316;   hol en bol, III, 88, 367;
parabolische, II, 372;   moeten poriën hebben, III, 311.   Z.o. terugkaatsen.
spieren
zenuwen in de spieren, II, 57-0;   samenstelling, II, 104;
klopping, II, 175;   werking van het bloed, III, 214.   Z.o. vlees, geest.
spiritus
bij Vitruvius (aquaduct, sifon), II, 385;   bij Beeckman: zie geest.
spons
natte spons, zie capillariteit;   luchtmassa vergeleken, III, 204-5;   z.o. druk.
Spoors (Jacob), landmeter en notaris
III, 321.
spreekwoorden
I, 10, 97, 282, 308, 322, III, 279, 305.
Stampioen (Jan Jansz.), wiskundige te Rotterdam
I, xvii, xix, II, 219n, 349, 360-1, 388, 406n, 429-0, 440, 442, 444-5, 447-8, 451, III, 13, 318n, IV, 217-8.
steen
ontstaat uit leem, III, 127-8.
stellingen
bij de promotie in Caen, I, 200, 215, III, 123, IV, 40-9, 177, 179.
stelsel
astronomisch (geo- of heliocentrisch), I, 201.   Z.o. Aarde, Copernicus.
stem
uitgezonden deeltjes, I, 319-321, II, 34, 314, III, 58-9, 282;
verdeling in stootjes ('ictus'), I, 192, z.o. tweedeling;
deze stootjes vergeleken met die van snaren, I, 252;
menselijke stem, I, 94, II, 196, 334, III, 60, 186-7;
menselijke stem vergeleken met die van het orgel, I, 307, II, 68, 196;
plaatsbepaling, I, 159;   vorming, II, 12, 403 (Stevin), III, 12, 186-7, 248;
hinderlijke nagalm, I, 132, 320-1, II, 311, z.o. echo;
opgesloten in buizen, II, 34;
niet van ver gehoord, III, 58, 227;   waarom zijdelings gehoord, III, 58;
horizontaal en verticaal gehoord, II, 430;   imitatie van vogelgeluid, III, 347;
solostem, I, 177, 338, z.o. zingen;
hoge en lage stem, I, 307-8, II, 68;   vergelijking, I, 94, III, 248;
hoge stem treft het oor vaker, I, 325;   soms verder gehoord, I, 93-4, 343, II, 314-5;
lage stem draagt verder, I, 93-4;   hoge makkelijker geproduceerd, I, 340;
sterke stem, II, 196-7.   Z.o. geluid, tonen, zingen
stemmen
orgel I, 69n; III, 51; IV, 32-3;   luit, I, 246, 363, II, 404-5; IV, 130;
clavecimbel, I, 309-0, III, 36; IV, 128-0.
sterren
vergeleken met Zon, II, 323, 376;   lege ruimte, uitwaseming, weer, II, 323;
zijn bollen, I, 1;   beweging, III, 208, 333;   of het zonnen zijn, III, 336;
hun licht, III, 63, 305;   breking, I, 98-9, II, 22, III, 216;
overdag te zien, II, 123;   fonkeling, I, 205;   parallax, III, 141;
grootte, op welke afstand te zien, III, 225, 252, 321;
hun werking overtreft die van de Zon, III, 88;
zenden subtiele materie uit, I, 100-1, II, 323, III, 158-0;
hoe ze gevoed worden, III, 158-0;   voeden de schepselen, III, 160;
ster van 1572, I, 265, II, 138;   nieuwe sterren, III, 163-4;
vastleggen van de werking der sterren, I, 269.   Z.o. hemel, Maan, planeten, Zon.
Stevin (Simon)
Weeghconst, I, 4, 212, 325, II, 45, 150;   Weeghdaet, II, 287;
Waterwicht, I, 48, II, 39, 62, 203;   Waterwichtdaet, I, 26, II, 399;
Anhang der Weeghconst, II, 71;   Touwicht, I, 38, 43n, 67n, III, 175, IV, 182;
Eertclootschrift, I, 6, 29, 180, II, 317, III, 350, IV, 157;   Hemelloop, I, 1;
Meetdaet, I, 34;   Deursichtighe, I, 5, II, 249, IV, 18;
Schultbouck in Bouckhouding, II, 159;   Spilsluysen, II, 80-1;
manuscripten, II, 291-7, 305, 382, 394 - 428;
diverse notities, II, 405-6, 419-0;   z.o. toonladder;   kritiek, III, 51-2;
zijn weduwe, II, 291, 295;   zijn zonen Frederick en Hendrick, I, 74n, II, 292.
stok
snijden, II, 19;   rechtop in water drijven, II, 256-8.
stoof
op stoofje staan, I, 142, zich verwarmen met 'hypocausta', stoven, II, 137.
stoot
zie: slag;   stootjes bij geluid ('ictus'): I, 53 en zie: stem.
stralen
lichtstralen zijn lichamelijk, I, 28, 78, 92, 96, 273, II, 107;   als regen, I, 318;
van sterren, I, 28;   rustpunt bij terugkaatsing naar de Aarde, II, 23;
terugkaatsing tegen de lucht, II, 210;
bij loodrechte inval meer werking, I, 212, III, 27, 111;
vanuit een enkel voorwerp, II, 376;   primaire en secundaire, verschil, III, 55;
vier soorten, III, 157.   Z.o. licht, atomen.
strand
ribbels in het zand, II, 37.
studie
van de auteur, I, 112, 126, 128, 217-8, II, 9, 84, 100, 377, III, 269 ('s nachts);
van medische aard, I, 134-5, 138, 219, II, 84, 341;   z.o. geneeskunde, stellingen.
styptica (geneesmiddelen),
samentrekkend, II, 79, 109 (astringent), 114, 117.
subject
zie grammatica.
Sweelinck (Jan Pietersz.)
organist, II, 4n, 16.
syllogismen
hypothetische, I, 219, II, 194, 216, 263, 270, 279-0, 282, 311-3, 321, 326, 338, III, 158;
hypothetische en disjunctieve, III, 145-6, 167-9, 334;
hypothetische gereduceerd tot categorische, II, 22, 54, 62-7, 263-4, III, 334;
van de tweede modus, II, 192;
quinquepartiti, II, 212-8, 265-0;   vicieuze, I, 336, III, 28-9, 273-4;
regula de Omni et nullo, II, 43;   quarta figura, III, 144;
in de wiskunde, II, 170, 262;
de middelterm vinden, II, 193;   kwantiteiten, II, 172;   van Cicero, II, 180-1;
uitleg, I, 198-9, 201, 334-5, II, 18-9, 29, 43-4, 60-6, 129-2, 165, 181-95, 276-8, 300, 328-9, III, 172-3.


Home | Beeckman | Index | a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z